- Versie
- Downloaden 32
- Bestandsgrootte 298.91 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
1 maart 2009
Eerste zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Gen. 9,8-15; Ps. 25; 1 Petr. 3,18-22; Mar. 1,12-15 (B-jaar)
Inleiding
Genesis 9,8-15
De eerste lezing maakt onderdeel uit van het verhaal van de grote vloed (traditioneel in het Nederlands ‘zondvloed’ genoemd, dat etymologisch ‘grote vloed’ betekent en niet met ‘zonde’ verwant is) in Genesis 6,1–9,17. Het verhaal van de grote vloed in 6,9–9,7 wordt voorafgegaan door een inleiding in 6,1-8 en afgerond met een slotverhaal in 9,8-17.
De inleiding vertelt eerst hoe de schepping Gods als het ware terugkeert naar de chaos van vóór de schepping: mensendochters op aarde en godenzonen in de hemel vermengen zich (6,1-2). Gods waarneming dat de boosheid groot was geworden onder de mensen op aarde (6,5), maakt dat hij spijt heeft van zijn schepping en opnieuw wil beginnen. Daartoe vaagt hij met een grote waterplas de schepping weg. De enkele rechtvaardige, Noach, dient echter gered te worden. Immers, God verdelgt niet de rechtvaardige met de onrechtvaardigen. Door de rechtvaardige Noach ligt de focus van het verhaal tevens voorbij aan de vernietiging van de mislukte schepping. De inleidingsformule in 6,9 geeft Noach een voornamere plaats dan de grote vloed.
Om gered te worden van de grote vloed wordt Noach opgedragen een zogenaamde ark te maken, in feite zoiets als een doodskist – maar dan van supergrote afmetingen, omdat met Noach ook de dieren gered zullen worden. In de joodse traditie wordt het aspect van de doodskist onder meer onderstreept aan de hand van 7,16, waar verteld wordt dat de Heer de kist dichtdoet en niet Noach, zoals niemand zijn eigen doodskist kan dichtdoen.
Na veertig dagen houdt de grote vloed op. Noach en de zijnen, en met hen ook de dieren, kunnen de kist verlaten. De herstart van de schepping kan beginnen. God zegent Noach en diens zonen in 9,1-7 met woorden die sterk overeenkomen met de scheppingszegen in 1,26.28.
In de slotpassage wordt nog een tweede actie van God ten opzichte van Noach en diens zonen verhaald. God herschept niet alleen, maar belooft dat hij een totale verwoesting van zijn schepping niet meer zal ondernemen. Als teken van deze plechtige belofte (in veel Nederlandse bijbelvertalingen met het woord ‘verbond’ aangeduid) stelt God de boog aan het hemelgewelf.
1 Petrus 3,18-22
De keuze voor de tweede lezing uit 1 Petrus is ingegeven door de beargumentering met de bijbelfiguur Noach. De briefschrijver ziet in de heilsgeschiedenis twee oordeelsmomenten: het eerste is dat ten tijde van Noach, het tweede is gegeven in Christus en speelt zich in het nu-moment van de briefschrijver af. Zoals bij het eerste oordeel redding alleen geschiedde door het water, zo is redding ook thans alleen bereikbaar via het water, en wel van de doop. Door de doop wordt via Jezus Christus een band met God gelegd, zoals ook Noach een positieve band met God bezat.
Deze relatie via Christus wordt literair tevens aangezet door het feit dat Christus zowel tot de doden van vóór de grote vloed predikte (3,19) als de doden van na de grote vloed het evangelie brengt (4,6).
Gods lankmoedigheid is groot. Werden er eertijds maar acht personen gered, momenteel bestaat de mogelijkheid dat er velen gered kunnen worden. De christelijke gemeente, zo is in 2,11-3,12 duidelijk geworden, is dan ook een gevarieerde en groeiende groep.
Deze verbondenheid in Christus met God, parallel aan Noachs verbondenheid aan God, ligt volgens 1 Petrus verankerd in de opstanding van Christus (3,18). Door zijn gewelddadige dood is de mogelijkheid gegeven dat ook wij tot God zouden kunnen komen.
Marcus 1,12-15
Traditiegetrouw staat in de evangelielezing van de eerste zondag van de Veertigdagentijd de verzoeking van Jezus in de woestijn centraal.
Marcus 1,12-15 bestaat evenwel uit twee kleine passages: de verzen 12-13, die direct aansluiten bij de verzen 9-11, waarin Johannes Jezus doopt, behandelen Jezus’ verblijf in de woestijn; de verzen 14-15 beschrijven de start van Jezus’ verkondiging.
Bij Jezus’ doop door Johannes scheurt de hemel open (1,10). In dit teken van zelfopenbaring Gods (vergelijk ook: Jes. 64,1; Ez. 1,1) weerklinkt Gods duiding van Jezus als Zoon wanneer de Geest als een duif op hem neerdaalt (1,11). Deze wordt gecontinueerd in 9,7 op de berg der verheerlijking, waarbij tevens de opdracht klinkt naar de omstanders, te luisteren naar de Zoon. De climax bereikt deze lijn in de belijdenis van de honderdman, wanneer deze ziet hoe Jezus’ sterft en, nadat het voorhangsel van het allerheiligste in tweeën is gescheurd, hij belijdt: ‘Deze is werkelijk de Zoon van God’ (15,37-39).
De Geest van de doop maakt dat Jezus de weg van het volk Israël gaat. De woestijn duikt als handelingsplaats op en het vertrouwde getal veertig klinkt. Marcus houdt het verhaal zeer summier: hij vermeldt slechts dat de Satan Jezus op de proef stelt. Dat Jezus de proef doorstaat, blijkt uit het vervolg: er zijn wilde dieren en dienende engelen. De vermelding van de wilde dieren roept het beeld op van de Hof van Eden (Gen. 2,19-20), waar de eerst geschapen mens een speciale (en blijkbaar ongevaarlijke) omgang met hen heeft; maar ook Psalm 91, waaraan alle wisselende gezangen van deze zondag ontleend zijn, klinkt erin door: de door God behoede mens hoeft geen gevaarlijke dieren te vrezen (vers 13), omdat Godsboden hem op handen dragen (vers 12).
In Marcus 1,14 wordt de start van Jezus’ optreden verhaald. Jezus betreedt dezelfde weg als Johannes de Voorloper, die ook in zijn overlevering, zijn gevangenneming (1,14), voorloper van Jezus is. De weg start in Galilea. In het Marcusevangelie is Jezus de enige Galileeër die tot Johannes gekomen was. Jezus start zijn zending dus geheel alleen. Jezus’ leerlingen moeten nog geroepen worden, in Galilea (1,16-20; vergelijk: 16,7).
Door deze positionering ontstaat een weg van Galilea naar Sion Jeruzalem, maar tevens ook een spanning tussen deze twee locaties. Weg en verkondiging smelten samen en klinken als samenvatting in vers 15.
De tijd is vol: het nu-moment is belangrijk; er is geen uitstel mogelijk. En het Rijk Gods, Gods koninklijke macht, is nabijgekomen. Met dit nabijkomen opent Marcus een steeds intensievere komst: in 11,1 is Jeruzalem nabijgekomen in Jezus’ intocht in deze koningsstad en in 14,42 is degene nabijgekomen die de overlevering van Jezus tot in de dood in gang zet.
Deze situatie vraagt om een reactie: een omkeer weg van de dwaalwegen naar de weg naar het Koninkrijk en een geloof, een vertrouwen, dat deze goddelijke weg waarachtig is.
Preekvoorbeeld
Het is niet voor niets dat onze kloosters gastenverblijven hebben. Veel mensen hebben vroeg of laat behoefte aan een plaats waar ze als het ware even in een soort niemandsland verkeren. Los van hun gewone leven, met de hectiek van alledag, een plek vinden van rust en inkeer. Een plek van ommekeer en gebed. Op zo’n plaats krijg je de tijd om te kunnen beseffen wat er werkelijk toe doet in je leven. Hoe je het anders kan doen, meer kan beantwoorden aan hoe God jou bedoeld heeft. In de lezingen van vandaag spelen twee van dergelijke plaatsen een rol: de ark van Noach, gestrand op een berg én de oever van de Jordaan met de daaraan aangrenzende woestijn.
Laten we eens een kijkje nemen bij de ark: God heeft zijn oog op Noach laten vallen, omdat hij geen voet had gezet op de wegen van het kwaad. Zijn gezin werd gescheiden van de rest. De ark zou hun verblijfplaats zijn, veilig beschermd voor de neergutsende regen, die dagen lang zou blijven vallen.
De ark strandde uiteindelijk. Boven op een berg. Veertig dagen zouden ze in dit niemandsland verblijven. Nog veertig dagen kregen Noach en zijn gezin om na te denken, tot bezinning te komen, plannen te maken voor als het water zou zijn verdwenen. Want er zou een nieuw tijdperk aanbreken, waarin zij de hoofdrol zouden vervullen: want God had gezegd: ‘hierna zullen de mensen gaan wandelen op de weg van de Heer, hun schreden richtten op God, hun begeerte niet richtten op kwaad en geweld, maar op het goede en de vrede, op recht en gerechtigheid’.
Na veertig dagen trokken ze, twee aan twee, opnieuw de wijde wereld in. De koe en de stier, de teef en de reu, het schaap en de bok, de leeuw en de leeuwin. Tamme en wilde dieren, in alle soorten en maten, twee aan twee, klaar voor een nieuwe start. Schoongewassen is de aarde, weer zo fris als in den beginne. Een schone lei als het ware, overkoepeld door een schitterde regenboog. Noach, zijn vrouw en zijn zonen zetten ook hun eerste stappen op de droge grond onder de voeten. De wolken met hun waterdruppels glinsterden nog in de verte. Licht en water: en soms – als een wonder – verschijnt er dan een regenboog: licht dat in zeven kleuren breekt. God spreekt woorden van spijt: ‘Ik beloof het plechtig: dit nooit weer.’ Telkens als God en mens deze boog zullen zien weten ze het weer: we zijn met elkaar verbonden als Woord en antwoord, als Gij en ik. Zonder elkaar zijn we nergens. Zonder dit besef van verbondenheid, is elk begin gedoemd te mislukken. We beginnen opnieuw, God en mens, dat het werkelijkheid wordt: een wereld naar mijn hart!
Vele eeuwen later staan we aan de oever van de Jordaan. Aan de ene kant van de rivier ligt het vruchtbare beloofde land en aan de andere kant kijk je uit over de dorre woestijn, met zijn verzengende hitte en trillende luchtlagen. Een verlaten niemandsland. De woestijn, de plek waar Israël veertig jaar rondzwierf om opnieuw te leren wandelen op de weg van de Heer, om opnieuw te worden tot het volk van het verbond.
Juist op deze plek, aan de rand van de woestijn, op de oever van de Jordaan, met volop licht en water, scheurt de hemel open en klinkt Gods stem: ‘Dit is mijn zoon, mijn welbeminde.’ Gods woord in mensengestalte aan het licht gekomen. Zijn liefde samengebald in deze mens: Jezus van Nazaret.
Maar voor deze woorden van verbondenheid uit den hoge, goed en wel tot Jezus kunnen doordringen, heeft de Geest Jezus al naar de woestijn gevoerd. Als kind van het verbond, is dat voor Jezus dé plek bij uitstek waar hij kan leren wat het betekent om zoon van God te zijn. In het niemandsland van de woestijn kan hij worden wie hij is: door beproevingen gelouterd, veertig dagen zich bezinnend op zijn opdracht. Veertig dagen om zich voor te bereiden, om met zijn leven te laten zien wie God is. Te bedenken hoe hij met recht en gerechtigheid het koninkrijk van God zichtbaar kan maken, te wandelen op de weg van de Heer, zijn schreden te richtten op God.
Vandaag is het de eerste zondag van de Veertigdagentijd. Binnen onze gemeenschap, onze kerk maken we een pas op de plaats, creëren een soort niemandsland, een tijd van in- en ommekeer. Veertig dagen krijgen we in handen, veertig kostbare dagen, om net als Noach te hopen op een nieuwe dag, te hopen op een nieuwe schepping, te bedenken hoe we mede gestalte kunnen geven aan Gods bedoeling met de aarde.
Veertig dagen krijgen we in handen om net als Jezus meer en meer mensen te worden, die geloven in de blijde boodschap. Tijd om ons om te keren, de weg van de minste weerstand en de makkelijke keuzes te verlaten, om ons meer en meer in te zetten voor recht en gerechtigheid. Gods koninkrijk op aarde dichterbij brengen. Onze vastenactie is daar een hulp bij.
We starten vandaag samen met Jezus in de woestijn. Maken tijd en ruimte voor inkeer en bezinning. Willen we een nieuwe weg inslaan? De weg om meer en meer kind van God te worden en zijn liefde te beantwoorden?
Jezus maakt in de woestijn déze keuze. En begint in Galilea de mensen op te roepen tot bekering, want het rijk Gods is nabij. Onderweg, op weg naar Jeruzalem, laat hij drie jaar lang zien, wat het betekent om Zoon van God te zijn en maakt hij Gods liefde, moment voor moment, zichtbaar. Ook die laatste week van zijn leven op Palmzondag, Witte Donderdag en Goede Vrijdag.
Laten wij de weg van Jezus volgen en gedurende deze Veertigdagentijd het koninkrijk van God dichterbij brengen. Onze schreden richten op God. Liefde brengen daar waar die ontbreekt, recht en gerechtigheid laten geschieden; werken aan een wereld naar Gods hart.
Dan wacht ons in de Paasnacht licht en water ten leven. En zullen we rond het licht van de vlam, die in de Paasnacht wordt binnengebracht, de kleuren van de regenboog zien: want God houdt zich aan zijn beloften! Hij maakt met mensen een nieuw begin!
Archibald van Wieringen, inleiding
Ellie Keller-Hoonhout, preekvoorbeeld