- Versie
- Downloaden 43
- Bestandsgrootte 333.21 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
22 februari 2015
Eerste zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Gen. 9,8-15; Ps. 25; 1 Petr. 3,18-22; Mar. 1,12-15 (B-jaar)
Inleiding
Er kan veel verkeerd gaan. Het leven kan stagneren en vastlopen. Hoe verder? De mens beseft het niet alleen te kunnen, en bevrijding nodig te hebben. De Bijbel spreekt telkens over bevrijding en een nieuw begin. Met Noach maakt de mensheid een nieuwe start. Abram wordt uit de volken geroepen om een zegen voor hen te worden. Israël wordt door de bevrijding uit de slavernij een volk met toekomst.
Eeuwen later kondigt Deuterojesaja bevrijding uit ballingschap aan: zie ik maak iets nieuws. Uit deze profeet citeert Marcus als hij het begin van de blijde boodschap van Jezus schrijft, die als climax de verrijzenis heeft, het feest waarop wij ons voorbereiden.
Genesis 9,8-15
Het begon allemaal zo mooi met de mens en zijn schepping: ‘God zag dat het zeer goed was.’ Maar wat is er allemaal gebeurd waardoor deze uitspraak veranderde in: ‘God zag dat alle mensen slecht zijn: alles wat ze uitdachten was even slecht’ (Gen. 6,5).
Het zou hun totale ondergang geworden zijn, als God met Noach geen doorstart had gemaakt, met hem de mensheid opnieuw begonnen was. ‘Ik sluit een verbond met jullie en met je nakomelingen, en met alle levende wezens op aarde’. Voor een verbond zijn minstens twee partijen nodig die met de voorwaarden van het verbond instemmen. Maar hier is het een algemeen verbond eenzijdig door God aangeboden, waarmee hij zichzelf verplicht zich aan de belofte te houden die hij eraan verbonden heeft. Wij vernemen geen woord van Noach die het verbond aanneemt, geen bevestiging van zijn kant.
God sluit het verbond met Noach die rechtschapen wordt genoemd, maar in hem met de mensheid die niet beter is dan vóór de zondvloed: ‘Nooit zal ik de aarde meer omwille van de mens vervloeken, want alles wat de mens uitdenkt, van zijn jeugd aan, is nu eenmaal slecht’ (Gen. 8,21). God waagt het toch met die mens, verplicht zichzelf aan hem, en verzekert toekomst. De herhaling van de belofte benadrukt dat nog eens: nooit weer... nooit weer zal alles wat leeft door het water van een vloed uitgeroeid worden.
Het teken van het verbond zal voor alle komende generaties ‘mijn boog’ in de wolken zijn. Het Hebreeuwse woord betekent op de eerste plaats strijdboog om mee te schieten. Een mooi symbool voor God die geen vernietiging meer wil, en zijn boog in de wolken plaatst met de schootskant van de aarde en mensheid afgekeerd.
De voorstelling van God die met een boog strijdt, komt in de Bijbel voor (Hab. 3,9-11 en Ps. 7,13). Maar ligt het op het einde van het verhaal over de zondvloed met zoveel wolken en regen niet voor de hand dat de verteller van het verhaal in een veelkleurige regenboog het teken ziet van God die ondanks alles met heel zijn schepping verbonden wil blijven?
Meestal is het teken van een verbond er voor mensen om hen aan het verbond te herinneren. Maar hier is het een teken voor God zelf. Als hij de boog in de wolken ziet, zal hij denken aan het verbond.
De verteller moet twee versies van het verhaal voor zich gehad hebben, die hij allebei wilde bewaren. Vandaar verdubbelingen die hetzelfde herhaald zeggen en daarmee benadrukken dat God zich verplicht aan zijn verbond met Noach en zijn familie en met al wat op aarde leeft. Een eeuwig verbond. Een grenzeloos aanbod.
Marcus 1,12-15
Het verhaal van Jezus’ beproeving is heel nauw verbonden met zijn doop. Want het is dezelfde Geest die op hem neerdaalde, hem tot zoon en dienaar van God maakte, en hem nu de woestijn in drijft. Marcus bezigt hier een woord dat ook voor het uitdrijven van demonen gebruikt wordt (ekballein: eruit gooien) om de heftigheid van het gebeuren aan te geven, denk ik: de geest drijft hem uit, stuwt hem voort de woestijn in.
De woestijn is een plaats van beproeving, waar een mens het alleen niet redt en gaat beseffen waarvan hij leeft en wie hij is. Soms trokken mensen er zich in terug om een begin te vormen van een nieuwe, God welgevallige samenleving, zoals de Essenen, of verzamelden er zich mensen die met een schone lei wilden beginnen.
De herhaling van het woord woestijn in dit korte verhaaltje benadrukt dat Jezus in de wildernis is. Hij verblijft er veertig dagen. Het getal veertig geeft de duur aan van een generatie of een vrij lange periode waarvan men de precieze duur niet kent. Israël zwierf veertig jaar door de woestijn en werd er op de proef gesteld (Deut. 8,2-10). Mozes verbleef veertig dagen op de berg zonder eten en drinken (Ex. 34,28). De profeet Elia trekt veertig dagen door de woestijn door een engel van voedsel en water voorzien (1 Kon. 19,1-8).
Zoals het volk Israël, Mozes en Elia, verblijft Jezus in de woestijn en wordt er op de proef gesteld. Zijn verhevenheid als zoon en dienaar van God spaart hem daar niet voor. Het brengt hem juist in confrontatie met tegenstanders en met wat hem tegenzit. Hier gepersonifieerd in Satan, wat ‘tegenstrever’ betekent.
Waarin Jezus precies beproefd is, vermeldt Marcus niet. Wel vertelt hij in zijn evangelie dat
tegenstanders naar Jezus toekomen om hem op de proef te stellen. Farizeeën vragen hem om een teken uit de hemel. Jezus weigert zo zijn macht en gezag te bewijzen (Mar. 8,11vv).
En ze komen zijn trouw aan de Thora beproeven met de vraag of een man zijn vrouw mag verstoten. Mozes heeft immers toegestaan een scheidingsbrief te schrijven (Mar. 10,2-9). En zal hij buigen voor de heersende macht: ‘Is het toegestaan belasting aan de keizer belasting te betalen of niet?’ ‘Waarom stelt u mij op de proef?’ (Mar. 12,15vv).
Ook Petrus probeert Jezus van de weg te brengen die hij gaan moet. Jezus keert zich fel tegen hem: ’Ga terug, achter mij, Satan! Jij denkt niet aan wat God wil, maar alleen maar wat mensen willen’ (Mar. 8,32vv).
Hij leefde te midden van de wilde dieren. Zij horen bij de wildernis, een eenzame plaats waar alleen maar wilde dieren zijn die een potentiële bedreiging vormen; geen mens te bekennen bij wie Jezus steun zou kunnen vinden. Een beproeving in eenzaamheid.
De wilde dieren wekken ook associaties met de machten van het kwaad, maar zij kunnen Jezus niet deren. Hij staat onder Gods bescherming. ‘Hij vertrouwt je toe aan zijn engelen die over je waken waar je ook gaat... leeuw en adder zul je vertrappen, roofdier en slang vermorzelen’ (Ps. 91,11vv). Ook Elia ondervond hulp van een engel op zijn tocht door de woestijn (1 Kon. 19,5-8).
Er zijn er ook die denken dat in deze twee zinnetjes het eschatologische vredesrijk getekend wordt. De angst van mensen voor wilde dieren verdwijnt, ‘kalf en leeuw zullen samen weiden en een kleine jongen zal ze hoeden’ (Jes. 11,6vv). De messiaanse tijd van vrede breekt aan.
Of een nog verdergaande interpretatie: het paradijs keert terug. Hier is de nieuwe Adam die de beproeving doorstaat. De oude Adam werd door de engelen verdreven, de nieuwe door de engelen gediend. Het begin van een nieuwe mensheid.
In welke richting men dit korte verhaaltje ook interpreteert het zal uitkomen op de weg die Jezus heeft te gaan, of hij trouw zal blijven aan de geest die hem tot zoon en dienaar maakte in wie God vreugde heeft, omdat hij zijn wil volbrengt.
Bij zijn doop en in de woestijn heeft hij door eenzaamheid en beproeving heen Gods aanwezigheid ervaren. Als een beproefd mens kan hij de vreugde boodschap brengen.
De verzen 14 en 15 geven er een samenvatting van. Ze sluiten de inleiding van het evangelie af en vormen de overgang naar Jezus’ werkzaamheid in Galilea.
Jezus begint nadat Johannes de Doper gevangen genomen is. Volgens het Johannesevangelie zijn Jezus en Johannes de Doper ook tegelijker tijd werkzaam geweest.
Bij Marcus is het duidelijk afgebakend. Eerst komt Johannes en dan Jezus. Johannes is de voorloper van Jezus en kondigt hem aan, maar ook met wat hem overkomt verwijst
hij naar Jezus, die net zoals hij overgeleverd zal worden, zoals er letterlijk staat.
Jezus gaat naar Galilea waar hij Gods goede nieuws verkondigt. Hij treedt op als een heraut van het Rijk Gods: de tijd is vol; voor wie het hoort is het kairos, de door God bepaalde en gewilde tijd, aangebroken. Het rijk van God is nabij gekomen.
Hier wordt het perfectum gebruikt en geeft dus een toestand aan. In het Joodse denken betekent de malkoet JHWH, dat God heerst over alles, maar er is nog zoveel wat zich daaraan onttrekt.
Dit besef brak vooral in en na de ballingschap door, en de verwachting ontstond dat God eens volkomen zou heersen. God zou zich als koning openbaren en bevrijding brengen (Jes. 52,7). Er ontstond een nationaal-politieke verwachting van het Rijk Gods hier en nu, en een apocalyptische verwachting van de nieuwe wereld die uit de hemel zou neerdalen.
Jezus overstijgt deze verwachtingen. Hij proclameert Gods nabijheid hier en nu.
Het gaat hier om de proclamatie en erkenning van wat verborgen aanwezig is, de geest van liefde die allen en alles vorm geeft en draagt.
Wij gebruiken vaak ruimtelijke termen om innerlijke ervaringen tot uitdrukking te brengen,
wanneer we het gevoel hebben dat God ver weg is, van boven komt of uit de diepte . Het zijn uitdrukkingen om ons denken en beleven te verwoorden.
Maar ik moet niet vergeten dat het om mijn innerlijke beleving gaat en dat de afstand die ik van God ervaar niet in de ruimte ligt, maar in mijn binnenste. Daar speelt zich ook het zoeken af, en mezelf openen voor God, de geest van liefde, die nabij is.
Die nabijheid proclameert Jezus en hij vraagt om mijn geloof in God die er is,
voor mensen in nood, bij de armen. Maar ook bij de uitbuiters en misdadigers die zonder God ook niks uit kunnen richten. Ook die draagt God, maar wel als de basis die voortdurend appelleert om op je schreden terug te keren. De metanoia waartoe Jezus oproept, anders te gaan denken en doen. Jezelf toe te vertrouwen aan de Geest van liefde die bevrijdt, en toekomst opent.
Ook Petrus spreekt in zijn eerste brief over redding en een nieuw bestaan.
Hij ziet in het water van de vloed een voorafbeelding van het doopwater waardoor
je nu wordt gered. Bij doop gaat het niet om het uiterlijke, het afwassen van lichamelijk vuil,
maar om het innerlijke. Ze is een gebed om een zuiver geweten door Jezus die naar de geest tot leven gewekt is, en ons tot God brengt.
Preekvoorbeeld
Mensen kunnen soms heel veel over zich heen krijgen. Zij worden overspoeld door een tsunami van tegenslagen, een zondvloed van ellende. Dat kan gebeuren in je persoonlijk leven, maar ook bijvoorbeeld bij mensen in bedrijven.
Zij hebben altijd hard gewerkt. Zij hebben met enthousiaste medewerkers een mooi bedrijf opgebouwd, maar zo opeens worden zij overvallen door een crisis. Mensen in de bouw kunnen er over meepraten. Hoeveel bouwbedrijven zijn er de laatste jaren niet failliet gegaan?
Het vraagt heel veel moed en vindingrijkheid om weer opnieuw te beginnen. Menig zzp’er begint te bouwen aan een eigen ark en wacht net als Noach op de eerste houtduif die met een teken van opleven weer terugkomt.
Je hoort ook vaak dat een bedrijf na een faillissement in afgeslankte vorm verder gaat. Hoe het dan gaat met de rekeningen die nog betaald moeten worden staat er meestal niet bij.
In het verhaal over Noach staat dat het faillissement van de wereld de schuld is van de mensen die er een puinhoop van gemaakt hebben. Zij hebben alles gedaan wat God verboden heeft. God grijpt in en gaat in afgeslankte vorm verder met Noach en zijn gezin.
De schuldigen komen om, maar als alles voorbij is en de familie Noach zich weer op het droge bevindt, begint ook God zelf helemaal opnieuw. Hij laat zijn gedrag niet meer afhangen van wat mensen doen. Hij gaat op de toer van de eindeloze barmhartigheid. Voortaan zal de barmhartigheid het winnen van het oordeel.
Als de zondvloed voorbij is, zegt God tegen Noach en zijn familie: Ik ga een verbond aan met jullie. En ik doe dat niet alleen met jullie, maar ook met de mensen na jullie en met alle levende wezens op aarde. Alles wat leeft zal er in delen.
Ik denk niet dat er in de Bijbel veel plaatsen zijn waar zo nadrukkelijk gezegd wordt dat mensen en dieren samen zullen delen in Gods heerlijkheid. Je hoeft geen lid te zijn van de Partij van de Dieren om dit te constateren. Als God de wereld duurzaam wil redden, dan geldt dit voor alles wat groeit en leeft, de hond en de kat en ook alle bedreigde diersoorten. In de schepping horen wij bij elkaar.
‘Ik ga met u een verbond aan dat nooit meer enig levend wezen door het water van de vloed zal worden uitgeroeid.’ Wij worden weer met elkaar verbonden. ‘Ik zet mijn boog in de wolken; die zal het teken zijn van het verbond tussen mij en de aarde.’
God zal de strijdboog omdraaien. Die zal juist een teken van vrede worden, een teken dat de hemel met de aarde verbindt. Met alle kleuren van de regenboog zal God laten zien dat er in de hemel en op aarde weer ruimte is voor iedereen. God is goed en rechtvaardig. Hij pakt het weer op en begint opnieuw. Als het aan de Heer ligt, zal hij al wat leeft nooit meer verdelgen.
De tweede lezing van deze zondag sluit daar bij aan. Petrus zegt tegen de mensen die gedoopt worden: Het verhaal over Noach en zijn familie die behouden bleven te midden van het water heeft alles te maken met de onderdompeling van de doop, waardoor jullie nu gered worden. Door de doop worden jullie met God verbonden. Hij verbindt zich voorgoed aan jullie.
Je krijgt een kompas mee dat richting geeft aan je geweten. Je mag altijd afstemmen op de verrezen Heer en zijn Geest.
In het evangelie hoorden wij dat de Geest van God Jezus naar de woestijn dreef. Dezelfde Geest die bij zijn doop gezegd heeft: ‘Jij bent mijn veelgeliefde Zoon.’ Dat is voortaan je roeping en je leven. Laat je niet afleiden. Gestuwd door die Geest trok Jezus zich veertig dagen terug om zich daar op te bezinnen.
In de woestijn wordt Jezus door een andere geest, de Satan, de tegenstrever van God, op de proef gesteld. In andere evangelies wordt daar meer aandacht aan besteed. De woestijn is de plek van de beproeving. Ben je in staat jezelf te blijven? Durf je trouw te blijven aan de kern van je leven, waar je ten diepste een kind bent van God? Jezus wijkt niet af van zijn roeping, ook al verblijft hij tussen de wilde dieren. De kwade machten, afgebeeld als leeuwen en slangen, deren hem niet.
Hier begint misschien al iets van het vergezicht, het vredesrijk, waar Jesaja ooit over sprak. Mensen zullen er niet meer bang zijn voor wilde dieren. ‘Kalf en leeuw zullen samen weiden en een kleine jongen zal ze hoeden’. Alles verloopt daar in pais en vrede. Met de engelen erbij is het een stukje hemel op aarde. Jezus wordt er op handen gedragen.
Terwijl Satan geen vat kreeg op Jezus, begon daar iets van het komende rijk van God, waarin de hele schepping mag delen: mensen, dieren, engelen. God is daar alles in allen.
Na die geweldige overrompelende Godservaring in de woestijn, zo stel ik mij dat voor, en nadat Johannes was gearresteerd, ging Jezus naar Galilea en verkondigde er Gods Blijde Boodschap.
Hij ging verder waar Johannes was opgehouden. Hij zei: ‘De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap.’ De tijd is er rijp voor. Het is zover. Waar Jezus komt is het Rijk Gods nabij. En net als Johannes de Doper zegt hij: bekeer je en geloof in de Blijde Boodschap. God is nabij en wil zich met ons verbinden. Wat is daarop ons antwoord?
Op dit ogenblik, zou je kunnen zeggen, komen wij in beeld. Het is voor ons opgeschreven om er in te geloven en om er iets mee te doen.
Wij staan aan het begin van de veertigdagentijd. Deze voorbereidingstijd op Pasen duurt net zo lang als de tijd die Jezus doorbracht in de woestijn. Veertig dagen krijgen ook wij de tijd om bewuster dan anders stil te staan bij onze roeping als mens.
Wij leven in een tijd waarin we vaak net als in de tijd van Noach overspoeld worden door het kwaad en het terrorisme in de wereld. Mensen gedragen zich als panters en tijgers en overvallen de weerloze lammeren van deze wereld. Sikkels worden gebruikt om te slachten en niet om te oogsten.
Het valt niet altijd mee om ons hoofd boven water te houden en om te blijven geloven in de Blijde Boodschap. Wat we zien en meemaken maakt ons niet altijd blij. Ook wij zijn geen heiligen. Toch vraagt Jezus ons om te blijven geloven in zijn blijde boodschap en om het niet op te geven.
God wil het altijd weer opnieuw met ons proberen. Als God ons zo de moeite waard vindt, moeten wij in de komende vastentijd niet in zak en as gaan rondlopen, maar juist nieuw leven in de brouwerij van onze wereld brengen. Scheur niet je kleren, zet geen somber gezicht, doe de gewone dingen maar gewoon goed en met aandacht.
Denk niet alleen aan jezelf. Laat anderen meer tot hun recht komen, niet alleen de mensen voor wie wij de vastenacties houden, maar ook de mensen in onze eigen omgeving waar we het wel eens moeilijk mee hebben. Dat kun je niet afkopen. Wij moeten daar juist iets van onszelf geven. Het is geen aflaat.
De vastentijd hoeft geen treurige tijd te zijn. Integendeel. Ook hier geldt de blijde boodschap van Jezus, dat degene die durft te versterven weer ruimte schept voor een ander en een vrijer mens wordt. Je krijgt er veel voor terug. Het is een groot geluk als je weer in vrijheid met elkaar kunt verkeren. Dat geldt voor onze relaties, voor onze werkverbanden, maar ook voor onze geloofsgemeenschappen, als wij niet meer over onze grenzen durven heen te kijken.
Geloven strookt niet met eng doemdenken. Het wordt tijd om weer kleur te geven aan ons leven en wat vreugde uit te stralen. Wie verslaafd is aan zichzelf en alleen maar aan zichzelf denkt, doet vaak anderen en God tekort. We moeten in de komende weken ruimte scheppen voor nieuw leven en voor verrijzenis, zodat we met Pasen echt iets te vieren hebben.
Wij zijn misschien nog niet failliet, maar het zou goed zijn om na het vasten afgeslankt verder te gaan. Er is soms zo ontzaglijk veel wat ons helemaal in beslag neemt, dat wij vergeten waar het in ons leven eigenlijk om draait. Wij sjouwen soms veel te veel met ons mee. Laten we veel dingen uit ons verleden achter ons laten. Loslaten!
Het is tijd om opnieuw te beginnen. God gaat met ons mee. Hij vergezelt ons met alle kleuren van de regenboog. Amen.
drs. Nol Sales, inleiding
Jan Kortstee, preekvoorbeeld