- Versie
- Downloaden 41
- Bestandsgrootte 456.67 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 28 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 januari 2021
9 maart 2014
Eerste zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Gen. 2,7-9; 3,1-7; Ps. 51; Rom. 5,12(.17)-19; Mat. 4,1-11 (A-jaar)
Inleiding
Genesis 2,7-9; 3,1-7
Nadat God hemel en aarde heeft gemaakt boetseert hij de mens uit aarde en blaast er zijn levensadem in. In Eden, ergens in het oosten, legt hij voor de mens een paradijselijke tuin aan, met een rivier die zich splitst in vier armen en met allerlei bomen, heerlijk om te zien en om van te eten. Die tuin moet door de mens worden bewerkt en bewaard. Hij is er geen eigenaar van, maar slechts de rentmeester. Hij mag nooit vergeten dat hij die tuin van God gekregen heeft.
Midden in die tuin, naast de boom van het leven, staat de boom van de kennis van goed en kwaad. Dat is de boom van God, aan wie het alomvattende kennen van het leven voorbehouden is. Daarom mag de mens niet eten van die ene boom. Als schepsel moet hij God God laten zijn en niet zelf voor God gaan spelen. Die grens mag hij niet overschrijden, anders overleeft hij het niet.
Genesis 2,10-25 (over de schepping van de dieren en van de vrouw) wordt overgeslagen, zodat hierna onmiddellijk het verhaal van de zogenaamde zondeval volgt, het verhaal van de mens die zijn boekje van schepsel te buiten gaat. De geheimzinnige slang wordt ten tonele gevoerd. Sluw en goed gebekt richt zij zich tot de vrouw: ‘Heeft God echt gezegd dat je van geen enkele boom in de tuin mag eten?’ Dat heeft God niet gezegd en de vrouw antwoordt dan ook dat dit verbod alleen slaat op de boom die midden in de tuin staat en ze voegt eraan toe dat zij die boom zelfs niet mag aanraken, want anders zal zij sterven. De slang ontkent dit. Hij zegt dat God weet dat dan haar ogen zullen opengaan en dat zij dan gelijk zal worden aan God door de kennis van goed en kwaad. Dat klinkt de vrouw aanlokkelijk in de oren. Ze laat zich verleiden en eet van die boom, hierin gevolgd door de man. En inderdaad, nu gaan hun ogen open, maar heel anders dan de slang had gezegd. Zij zien nu niet dat zij zoals God zijn, maar wel dat ze naakt zijn. Het is niet langer een onbevangen en vanzelfsprekende naaktheid zoals voorheen, maar een naaktheid die hen hulpeloos maakt en beschaamd doet staan.
Nu zij Gods gebod overtreden hebben, zijn zij hun geborgenheid kwijt. Er is geen harmonie, geen veiligheid meer. Ze schamen zich voor elkaar en zijn vreemden geworden. Los van God voelen zij hoe klein ze zijn, nu ze op zichzelf, op hun naakte menselijkheid teruggeworpen zijn. Met wat vijgenbladeren proberen zij hun schamelheid te bedekken en zich af te schermen. Het begint met kleren, de wapens zullen volgen. De doodslag van Kaïn op Abel is de volgende stap. Als men God wil evenaren worden alle relaties verstoord. Dan verdwijnt het paradijs en wordt de zin van het leven een groot vraagteken.
Psalm 51
Vanaf zijn geboorte staat de mens elke dag opnieuw voor deze keuze: meedoen met het kwaad en de zondigheid die in deze wereld aanwezig zijn of opteren voor de wijsheid en de waarheid van God, die hem in deze wereld eveneens als keuzemogelijkheid worden voorgesteld. De psalmist geeft volmondig en openhartig toe dat hij door te zondigen voor het kwade heeft gekozen en niet voor de wijsheid en de waarheid van God. Daarom bidt hij om vergeving en vraagt hij een nieuw en zuiver hart.
Romeinen 5,12-19
Met Adam die de zonde in de wereld bracht, zijn we allemaal solidair, wat blijkt uit onze eigen zonden, waardoor de heerschappij van de dood in stand wordt gehouden. Met de dood wordt niet zozeer de fysieke dood bedoeld, maar wel het weigeren van de genade en de rechtvaardiging die Jezus Christus schenkt. Maar hoe groot onze solidariteit met het kwaad ook is, de genade van Jezus Christus is altijd groter. Jezus, de nieuwe Adam, doet de negatieve gevolgen van de eerste Adam teniet. Tegenover de heerschappij van zonde en dood staan nu de belofte en de genade van een nieuwe mensheid, die mogelijk wordt door het geloof in Jezus Christus.
Matteüs 4,1-11
De bekoringen van Jezus worden beschreven naar het model van die van Israël. Zoals JHWH Israël naar de woestijn voerde en op de proef stelde, zo voerde de Geest ook Jezus naar de woestijn om door de duivel getest te worden. Israël faalde en bezweek, maar Jezus bleef trouw. Op de voorstellen van de duivel antwoordt Jezus telkens met een schriftcitaat (uit Deut. 8,3; 6,16 en 6,13) dat verwijst naar feiten uit het verleden die in het boek Exodus worden verhaald (het manna, het water uit de rots en het gouden stierenbeeld).
In de eerste bekoring weigert Jezus stenen in brood te veranderen. In plaats van te kiezen voor een religieuze fantasiewereld, die zomaar in een handomdraai alle behoeften lenigt, kiest hij voor het realistische en alledaagse horen van Gods woord. Daar komt het op aan. De mens leeft niet van brood alleen, maar van elk woord dat komt uit de mond van God.
De tweede test gaat over het op de proef stellen van God door van de bovenbouw van de tempelpoort naar beneden te springen. Jezus weigert dit. Hij heeft een andere opvatting van ‘geborgenheid’ in God. Hij wil God niet testen of tot een wonder dwingen. Hij wil de wetten van de zwaartekracht niet buiten werking stellen. Hij is niet uit op spectaculaire demonstraties, maar hij wil gewoon goed zijn, maaltijd houden met marginalen en het zomaar opnemen voor armen en sukkelaars.
De derde test bestaat in de uitdaging zich als politiek bevrijder aan te dienen en macht uit te oefenen over anderen. Jezus weigert opnieuw. Hij verkiest een andere weg. Hij wil zo leven dat de onbedwingbare en tegelijk ‘weerloze’ macht van God op een ‘machteloze’ wijze aan het licht komt, door zich in liefde kwetsbaar op te stellen, door niet het succes te zoeken, maar gewoon de weg te gaan die dagelijks voorligt, zelfs die van het kruis als het moet.
Deze grotendeels mythologische verhalen zijn geen historie. Zij stellen ons wel voor een beslissende keuze: ofwel Jezus volgen, ofwel Adam. Als we de mens Adam volgen in zijn hoogmoedige ongehoorzaamheid worden we allemaal zondaars. Als we de mens Jezus volgen in zijn trouw tot het uiterste aan Gods woord, worden we allen gerechtvaardigd en bouwen we mee aan een wereld die er steeds paradijselijker zal uitzien.
Preekvoorbeeld
Groot, stoer en sterk zijn, zodat anderen naar jou opzien: het is een van de grote verleidingen die we allemaal wel kennen. Soms lijkt het alsof het je met de paplepel wordt ingegoten. Ik herinner me: hoe we als broers vroeger thuis met de rug tegen elkaar werden gezet, om te meten wie de grootste was; en met het armpje drukken op tafel werd getest wie de sterkste was. Ach, zeg je, onschuldig, kinderspel, leuk om elkaar wat uit te dagen. Maar wat verder op school wordt het al wat serieuzer: daar tel je mee als je opvalt, als je in veel dingen boven anderen kunt uitsteken, met gemak negens en tienen haalt, als je op het schoolplein anderen naar jouw pijpen kunt laten dansen. Dan wordt de verleiding groot om een ander de loef af te steken, de lachers op je hand te krijgen en jezelf te laten gelden ten koste van anderen. Dat is al bijna geen kinderspel meer?
En in de maatschappij wordt het menens: daar tel je mee als je het gemaakt hebt, als je kunt presteren, als je op slinkse wijze een bliksemcarrière weet te maken. Daar geldt het recht van de sterkste. En mensen die niet mee kunnen komen, kunnen hooguit hopen dat er wat kruimels van de tafel vallen.
Groot en sterk zijn, gezien worden – dat wil iedereen. En op zich hoeft dat misschien niet slecht te zijn. De vraag is echter wel: welke weg je daarvoor bewandelt?
Er zijn vele wegen die tot aanzien kunnen leiden, wegen die enorm aanlokkelijk klinken, wegen die ingaan op dat oermenselijk verlangen naar bewondering en applaus, naar het makkelijke succes... Wegen zijn er genoeg; ook wegen die mensen uiteen drijven, tegen elkaar opzetten...
Nadat Jezus was geroepen de weg te bewandelen van gerechtigheid, wordt hij – zoals eertijds Israël door JHWH – door de Geest naar de woestijn gevoerd. Veertig dagen en veertig nachten heeft hij daar gevast; heeft hij er leren hongeren naar het enige, levensnoodzakelijke: gerechtigheid voor alle mensen, koninkrijk van God.
Uitgerekend op het moment dat Jezus al zijn krachten heeft verzameld voor zijn weg, komt de verleider op hem toe. In het evangelie heet hij ‘duivel’ – in het Grieks: diabolos, dat letterlijk betekent: ‘uiteen-werper, verwarring-brenger, verstrooier’. Deze duivel is er enkel op uit om verwarring te stichten, mensen tegen elkaar uit te spelen, de intrigant die het goede probeert te hinderen (lees het Asterix-album uit 1970: De intrigant). Precies daar waar krachten worden verzameld voor liefde en gerechtigheid, daar verschijnt deze stoorzender tussen mensen, tussen mensen en God, om tweedracht te zaaien.
Ook in ons eigen leven van alledag zie je het gebeuren: mensen die tegen elkaar worden opgezet, valse informatie die gegeven wordt om goede verhoudingen te verstoren, mensen die de weg verkiezen van eigen aanzien, van enkel eigen gewin; allerlei krachten die je afleiden van de weg van gerechtigheid.
En die intrigant, die tegenstrever heet in het evangelie van vandaag: duivel. Tot driemaal wordt Jezus – aan het eind van zijn vasten – verleid om ontrouw te worden aan zijn keuze, om de snelle weg te kiezen van succes, carrière en aanzien, om de eigen waarheid te laten prevaleren boven die van God.
En met allerlei geraffineerde middelen probeert deze duivel Jezus’ weerstand te breken. ‘Zeg dan toch dat stenen brood worden. Wees toch de grote wonderdoener; je zult mensen versteld doen staan!’ Maar ondanks de honger die hij heeft, is Jezus’ antwoord: nee. Met imponeren is er nog lang geen gerechtigheid. Daarom is zijn antwoord: ‘Er staat geschreven: “de mens leeft niet van brood alleen maar van elk woord dat komt uit de mond van God”.’
De tweede verleiding is die van het sterke staaltje, het makkelijke succes: ‘Spring toch naar beneden; er kan je niks gebeuren, en je bent in één klap de grote man, de gevierde held.’ Maar Jezus is niet uit op spektakel; ook dat brengt Gods gerechtigheid niet dichterbij. ‘Er staat ook geschreven: ‘Stel de Heer uw God niet op de proef.’
De derde verleiding bestaat uit het aanlokkelijk perspectief te kunnen heersen. En dat zou voor Jezus een knieval voor de machten betekenen. Hij zou tot de groten der aarde worden gerekend, kunnen regeren en beschikken naar eigen willekeur. En opnieuw kiest Jezus voor de weg van Gods gerechtigheid, de enige weg die God heeft gewezen als de weg naar leven voor iedere mens. ‘Er staat geschreven: De Heer uw God zult u aanbidden en hem alleen dienen.’Jezus heeft als mens van Godswege ook geworsteld met de vragen van brood alleen, van succes en macht. Hij heeft zijn keuze bepaald, niet om te heersen maar om te dienen. Daar waar ooit de eerste mens in de paradijselijke tuin heeft gefaald en in zijn hoogmoed is bezweken voor de verleiding om alles in eigen hand te hebben, blijft Jezus recht overeind staan.
Voor ons ligt vandaag aan het begin van onze veertigdagentijd de opdracht om te midden van alle grote en kleine duivels die het goede uit elkaar dreigen te drijven, de weg van Jezus, de weg van trouw aan Gods gerechtigheid te kiezen. En het hoopvolle vanuit het evangelie is vandaag: dat de duivel geen schijn van kans heeft, en dat alleen Gods bevrijdend woord toekomst heeft. Dat is Evangelie, Blijde Boodschap voor ons allemaal.
Sylvester Lamberigts, inleiding
Hans Lucassen, preekvoorbeeld