- Versie
- Downloaden 43
- Bestandsgrootte 375.52 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
29 november 2009
Eerste zondag van de Advent
Lezingen: Jer. 33,14-16; Ps. 25; 1 Tess. 3,12–4,2; Luc. 21,25-28.34-36 (C-jaar)
Inleiding
Jeremia 33,14-16
Profeten treden op in de periode van de jahwistische monarchie. Het volk Gods kent in deze fase een koningschap, waarvan de eigenlijke koning de Heer is; de koning is slechts koning bij de gratie van de Heer Koning. De jahwistische monarchie echter blijkt niet te functioneren, maar ontwikkelt zich van ontaarding naar ontaarding. Eerst breekt het grote Davidische koninkrijk onder Salomo’s opvolger Rechabeam in twee rijken uiteen: een Noordrijk Israël en een Zuidrijk Juda. Daarna komen deze rijken zelfs in een onderlinge oorlogsrelatie tot elkaar te staan (deze oorlog staat bekend onder de naam Syro-Efraïmitische oorlog ten tijde van de Judese koning Achaz). Uiteindelijk culmineert de ontaarding in ballingschap: het Noordrijk wordt door de Assyriërs weggevoerd (begin van de Assyrische ballingschap in 722 v. Chr.), het Zuidrijk, decennia later, door de Babyloniërs (begin van de Babylonische ballingschap in 586 v. Chr.).
Uiteraard is de ontaarding van het koningschap een directe bedreiging voor het Godsgeloof. Profeten hebben daarom als taak om de verstrengeling van geloof in de Heer God en de monarchie los te maken, opdat, bij de ondergang van het koningschap, het geloof in de Heer God over de crisis heen getild kan worden. Het Godsgeloof moet behouden blijven en zo gecontinueerd worden. En inderdaad, wanneer de crisis van de Babylonische ballingschap in 538 v. Chr. eindigt, kan het geloof gecontinueerd worden in de nieuwe fase van het jodendom na de ballingschap.
Om de brug over de crisis heen te kunnen slaan ontwikkelen de profeten een nieuw theologisch begrip: nieuw. Met het theologische begrip ‘nieuw’ duiden de profeten aan dat er sprake is van continuïteit, van een opnieuw, uiteindelijk over de crisis heen. Dit ‘nieuw’ wordt door hen toegepast op reeds bestaande theologieën. Zo spreken profeten van een ‘nieuwe exodus’. De reeds bestaande exodus, uit Egypteland, wordt voortgezet in een exodus maar nu uit het ballingschapland. De zee van water is een zee van zand geworden, maar de weg is dezelfde; of anders geformuleerd, in profetische terminologie: een nieuwe weg (zie bijvoorbeeld: Jes. 43,16-19).
De profetische theologie ‘nieuw’ wordt ook toegepast op de Davidstheologie. Zo komt een ‘nieuwe David’ in het vizier. Hij is niet alleen een tegenhanger van de falende Davidische koning, maar tevens uitdrukking van de theologische nieuwheid die de profeten voorstaan.
Bij de profeet Jeremia wordt deze nieuwe David zichtbaar in een nieuwe afstammeling van David die een bestuur van recht en rechtvaardigheid draagt (zie ook: 23,1-8). Bij de profeet Jesaja bijvoorbeeld zullen in dit kader de beelden verschijnen van de Immanu-El (7,1-17), het Kind dat geboren wordt (8,23b–9,6 = eerste lezing in de Kerstnacht) en het twijgje aan de stronk van Isaï (10,33–11,10).
Jeruzalem verwerft zo ook een nieuwe naam: ‘de Heer onze gerechtigheid’ (zie ook: 23,1-8). Deze naam duidt niet alleen aan waar de God van Israël voor staat, maar heeft wederom een contrastfunctie tot het falende Jeruzalem waar recht en gerechtigheid ver te zoeken was geraakt. Daarin klinkt mee de kritiek van de profeten op de sociale misstanden, die de ontaarding van de monarchie kenmerkten.
De realisatie van deze nieuwheid wordt evenwel binnen de profetenboeken zelf niet bereikt. Zo vindt de implementatie van de nieuwe David en de nieuwe Jeruzalem naam ook niet binnen het boek Jeremia plaats. De nieuwtestamentische auteurs maken hiervan gebruik door de open verwoordingen van de profetische nieuwheid te hergebruiken voor de komst in gerechtigheid van Jezus de Messias.
1 Tessalonicenzen 3,12–4,2 en Lucas 21,25-28.34-36
In de Advent staat, gebaseerd op de Schriften, de tweevoudige komst van de Messias centraal: zijn komst in het verborgene en zijn komst in heerlijkheid. De komst in het verborgene begint haar realisatie met de geboorte van Jezus in Betlehem; de komst in heerlijkheid staat nog open en roept op tot verwachting en waakzaamheid. Deze twee zijn evenwel zeer met elkaar verbonden: de ene komst roept de andere op.
De directe ervaring van de komst in heerlijkheid spreekt uit de eerste brief van Paulus aan de gemeente in Tessalonica, het oudste nieuwtestamentische geschrift. De tot geloof gekomen gemeente in de Heer Jezus bestaat tevens bij de gratie van het verlangende uitzicht van de op handen zijnde komst in heerlijkheid.
Voor Paulus en de gemeente van Tessalonica was deze komst een nabije werkelijkheid. Daardoor ontstond in de gemeente de vraag naar de positie van de overleden gemeenteleden. Paulus legt in zijn brief uit dat heel de gemeente deel heeft aan deze komst. Ten aanzien van hen die reeds overleden zijn, behoeft niemand bang te zijn dat zij net te vroeg gestorven zijn en nu buiten de boot dreigen te vallen.
Hand in hand met het zicht op de komst van de Messias gaat de levenspraktijk van gerechtigheid. De trouwvolle verwachting wordt gerealiseerd in een trouwvolle praktijk, aangenaam aan God, zoals Jezus God aangenaam was.
In de tweede brief aan de Tessalonicenzen, die niet van Paulus zelf is, maar uit de paulijnse traditie voortkomt, vindt in zekere zin een correctie plaats ten opzichte van de eerste brief daar waar blijkt dat de komst in heerlijkheid, de parousie, op zich laatwachten. Het uitstel mag niet beleefd worden als afstel, maar de directe betrokkenheid op elkaar van Jezus’ optreden en de gloriekomst moet gehandhaafd blijven.
Ook bij Jezus zelf bestaat de directe toekomstervaring. Deze wordt in het Lucasevangelie verwoord in 21,5-36. Het gaat daarbij niet zomaar om een eschatologische rede, alsof Jezus zaken bespreekt in een verre toekomst, over ‘laatste dingen’ waarvan de hoorder/lezer zou kunnen denken dat hij deze toch niet meemaakt. De eschatologie die Jezus oproept, heeft evenwel direct op hemzelf betrekking. Jezus spreekt, in Jeruzalem, vlak vóór zijn Pasen: de ondergang en redding die hij voorziet, zijn tevens zijn eigen ondergang en redding.
Jezus maakt daarbij gebruik van het beeld van de Mensenzoon. Deze figuur ontleent hij aan het apocalyptische boek Daniël (7,13-14). De Mensenzoon is een oordeelsfiguur die op de wolken des hemels neerdaalt op de aarde. Jezus ziet zijn eigen toekomst gerealiseerd in de komst van de Mensenzoon. Het oordeel betekent beide: een ondergang van oorlogvoerenden, dronkaards en afgestompten, maar ook redding van onderdrukten, van hen die trouw zijn gebleven aan de Heer God, die standhouden voor het aangezicht van de Mensenzoon. Het oordeel is daarom niet alleen iets angstaanjagends en schrikvols, maar is tevens vertrouwvol te verwachten, omdat het de verlossing naderbij brengt.
Preekvoorbeeld
Vanaf de eerste zondag van Advent worden we geholpen om op scherp te staan. Er staat iets te gebeuren. Zijn we er wel klaar voor? Zien we wel wat er echt gebeurt? Of zijn we in slaap gedommeld, houden we ons vooral bezig met onze eigen levens die al vol genoeg zijn? Jezus roept ons op om waakzaam te zijn en waarschuwt degenen die niets zien, niets door hebben. Laten wij ons aanspreken door zijn boodschap? Dan blijft dat niet zonder consequenties. We zullen erdoor veranderd worden en de wereld evenzo.
Jezus roept ieder op om waakzaam te zijn. In de tempel voert hij gesprekken en onderwijst hij de aanwezigen. De schriftgeleerden en Sadduceeën voelen hem stevig aan de tand en leggen hem complexe kwesties voor in de hoop hem op een fout te betrappen. Maar in plaats daarvan blijkt Jezus de juiste dingen te zeggen. En hij waarschuwt zijn leerlingen voor de valse vroomheid en het uiterlijk vertoon van de schriftgeleerden, die in dure gewaden rondlopen en ereplaatsen voor zich opeisen, terwijl ze lang bidden, alleen voor de schijn. Hij zegt hen dat dit soort schriftgeleerden het strengst beoordeeld zullen worden. Het zijn de laatste gesprekken die hij voert, voordat hij overgeleverd zal worden. Jezus komt dan te spreken over de laatste dingen – de eindtijd. Hij zet alles nog een keer op scherp, zodat iedereen zijn boodschap goed zal begrijpen.
Daarvóór staat ook het verhaal van de weduwe die twee muntstukken doneert aan de tempel en waarvan Jezus zegt dat ze meer waard zijn dan de kapitalen die de rijken doneren.
Jezus hecht zo weinig aan die kapitalen die dagelijks aan de tempelschat worden toegevoegd, omdat in diezelfde tempel een weduwe zo arm kan zijn. Haar armoede is als het ware een aanklacht aan de tempelbezoekers en de tempel. Hoe kan er dan zegen rusten op de indrukwekkende giften voor Gods huis? Wat zal er van een tempel worden die met zulke waardeloze giften wordt onderhouden? De omstanders reageren op de woorden van Jezus en wijzen op de prachtige steenblokken en wijgeschenken van de tempel. Jezus doet dan de schokkende mededeling dat deze tempel tot de laatste steen zal worden afgebroken.
Hij wil zijn omstanders een ander toekomstbeeld geven. Een beeld dat niet geënt is op de tempel of kapitalen en de schijn, terwijl in diezelfde tempel geen plaats is voor weduwen op wie smalend neer wordt gekeken. De tempel is verworden tot een plek waar God niet kan wonen. Door sociale misstanden zoals met de weduwe. Misstanden die misschien wel van elke tijd zijn. De profeet Jeremia spreekt hier ook over tegen zijn luisteraars.
Jezus ziet een ondergang van oorlogvoerenden en afgestompten, maar ook redding van onderdrukten, van hen die trouw gebleven zijn aan de Heer; zij die standhouden voor het aangezicht van de Mensenzoon. Want net als Jeremia kondigt hij te midden van die scheefgegroeide wereld iets nieuws aan.
De (kosmische) machten zullen wankelen. Ze zullen van hun plaats vallen. Maar al het lijden en alle ellende daarna zullen in het teken staan van het nieuwe begin. Een hard oordeel volgt, maar ook een belofte van verlossing. Daarom roept Jezus de mensen op om waakzaam te zijn. Dit is je niet overgeven aan de waan van de dag, de alledaagse beslommeringen of de roes die ons even wegvoert. Of je overgeven aan het tijdelijke genoegen en aangename van deze wereld. Hij wil dat we uitzien naar en bezig zijn met wat eeuwigheidswaarde heeft. Hij bereidt de omstanders voor op wat te gebeuren staat. Het oordeel heeft niet het laatste woord. Het einde komt wel, lijkt hij te zeggen, maar jullie moeten je bezighouden met wat je opgedragen is. Bereid je voor op de (terug)komst van de Mensenzoon. Niet met rijkdom en uiterlijke schijn zoals de schriftgeleerden of wat er van de tempel geworden is. Zo roept Jezus de leerlingen en mensen om hem heen op tot waakzaamheid. Om niet afgestompt te raken of mee te gaan in die roes, maar te groeien in geloof. Hij roept hen op van de aarde een plaats te maken waar God kan wonen. Zodat het Koninkrijk van God, dat op doorbreken staat, ópkomt en opbloeit temidden van leven op aarde. Een koninkrijk waarin iedereen tot zijn recht zal komen, waarin vrede zal heersen en vreugde, waarin mensen elkaar het leven mogelijk zullen maken. Een nieuw Jeruzalem, zoals het bij Jeremia klinkt.
Laten de omstanders zich aanspreken en veranderen door de boodschap van Jezus? De ondergang van Jeruzalem waar Jezus over spreekt heeft ook direct betrekking op hemzelf, op zijn eigen ondergang en opgang.
Ons, christenen anno 2009, wordt deze vraag opnieuw voorgelegd. Advent staat eigenlijk voor een tijd van voorbereiding. God koos ervoor om de wereld niet op zijn beloop te laten, om alles niet bij hetzelfde te laten. Ook wij mogen ons vandaag laten gezeggen en laten veranderen door de komst van Christus. Om tussen onze dagelijkse beslommeringen heen een plaats te bereiden voor hem. Want wat hebben wij gemaakt van zijn tempel, zijn schepping? We kunnen erbij lopen als de schriftgeleerden in hun prachtige gewaden. Hebben we wel oog voor de weduwe, is er voor haar wel plaats om te leven?
Simone Gohou uit Ivoorkust is zo’n weduwe uit onze tijd. Ze verloor haar man tien jaar geleden. Als cacaoboerin kan ze haar hoofd maar net boven water houden. Haar laatste munten gaan steeds naar haar kinderen, waarvan ze hoopt dat ze een betere toekomst zullen krijgen dan zij. De prijs die ze voor haar cacao krijgt is marginaal. Net als de situatie waarin ze leeft. De winst die op haar cacaobonen gemaakt wordt komt niet in haar zwarte handen terecht. Zij is maar één van de miljoenen gezichten die zich aan ons zicht onttrekken, of waarvoor we misschien de ogen dicht doen of waarop wij smalend neerkijken. Richten we ons op vergankelijke dingen zoals die mooie tempel? Is onze wereld een plek geworden waar God nog kan wonen?
Jezus’ boodschap van waakzaamheid raakt juist hieraan. Hij wil ons wegleiden uit onze aangename situaties, om oog te krijgen voor wat zich afspeelt in het verborgene. Tekens van een nieuw Koninkrijk die zich al aandienen, en een uitnodiging om ons te verplaatsen naar de kwetsbare, soms schrale plekken waar God zou kunnen wonen, waar hij vandaag de dag geboren zou kunnen worden, zoals in die onherbergzame stal. Want in de kiem sluimert al iets wat van God komt. Hij zal komen en laat zijn wereld niet aan het lot over. Simone Gohou ervaart dat ook zo. Ondanks haar moeizame bestaan, geeft ze haar leven niet op. Ze heeft ook net kennis gemaakt via haar coöperatie met een programma van Solidaridad. Ze krijgt trainingen om op een milieuvriendelijker en veiliger manier betere kwaliteit en meer cacaobonen te verbouwen. Ze verwacht dit jaar een meerprijs voor haar cacao. ‘Cacao is mijn hoop,’ zegt ze in een interview.
Opnieuw ligt deze eerste advent de vraag voor ons: Laten we ons raken in ons hart door de boodschap van waakzaamheid van Jezus? Laten we ons echt door zijn komst veranderen?
We worden opgeroepen oog te krijgen voor wat eeuwigheidswaarde heeft. Wat niet vergaat of vergankelijk is. Liefde misschien, nabijheid. We mogen blijven hopen op een wonder en er zelf deel vanuit gaan maken. Door bijvoorbeeld eerlijke producten te kopen; eerlijke chocoladeletters zo vlak voor Sinterklaas. Door stil te staan bij de weduwen van deze tijd en ons af te vragen of er nog wel ruimte is voor hen om tot leven te komen. In de stal treffen we een kind, iemand die ons weer thuis wil brengen, in verbondenheid met God, met onze medemensen, met onze dieren en met onze natuur, onze aarde. En te midden van de moeite die we zelf ondergaan met ons leven op aarde mogen we blijven vertrouwen op de belofte van God over eeuwigdurende liefde en vrede. Hij zal bij ons zijn en blijven. Hij komt! Amen.
Deze bijdrage is geschreven door Maria Berends, die als theoloog werkzaam is voor de Stichting Solidaridad. Solidaridad is een oecumenische ontwikkelingsorganisatie die zich inzet om de wereldeconomie duurzaam en rechtvaardig te maken. Solidaridad is o.a. initiatiefnemer van Max Havelaar, Kuyichi en Oké fruit. Dit jaar voert de adventcampagne mensen mee naar de weerbarstige realiteit van de cacaoboeren en boerinnen uit Ghana en Ivoorkust, maar laat ook verhalen van hoop klinken op weg naar kerst. Het gratis materiaal bestaat uit interviews, kerkbankfolders, een liturgiemap met voorbeeldpreken en gebeden en meer. Zie voor meer informatie over de adventcampagne en de ontwikkelde materialen: www.solidaridad.nl/advent. of bel om deze kosteloos te bestellen: 030-2720313.
Archibald van Wieringen, inleiding
Maria Berends, preekvoorbeeld
6 december 2009