- Versie
- Downloaden 63
- Bestandsgrootte 283.59 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
3 december 2017
Eerste zondag van de Advent
Lezingen: Jes. 63,16b-17.19b; 64,3b-7; Ps. 80; 1 Kor. 1,3-9; Mar. 13,33-37 (B-jaar)
Inleiding
Advent is een tijd van verwachting. De lezingen van deze eerste adventszondag roepen het spanningsveld op van hopen, bidden en smeken dat God tussenkomt, en het niet weten wanneer die tijd zal komen. In dat spanningsveld is het een kwestie van uithouden, van waakzaam blijven ook al is het nacht. De volgehouden waakzaamheid is gebaseerd op het geloof in een God die opkomt voor wie op hem wacht (zo Jes. 64,3).
Jesaja 63–64 – Gods komst is niet vanzelfsprekend
Het volk is overgeleverd aan de macht van de vijanden (Jes. 63,18), onherkenbaar voor hun voorvaderen. Zelf staan ze machteloos. De indringende bede van de profeet verraadt hoe ver het volk afstaat van het zich gedragen als Gods volk. Ze zijn afgedwaald van Gods wegen, hebben geen ontzag meer voor God (63,17). Niemand is er die Gods naam aanroept (64,6), zij zijn aan hun eigen wangedrag overgelaten (64,5v). Door hun gedrag hebben zij Gods toorn over zich afgeroepen (64,4.8). In deze situatie is het niet vanzelfsprekend dat zij op God een beroep kunnen doen, zoals de profeet zelf goed beseft: hadden we maar de oude weg gevolgd, dan waren we gered (64,4). Uit deze wending blijkt de theologische overtuiging dat het volgen van Gods wegen heil en redding met zich meebrengt. Maar dat is net wat het volk heeft nagelaten.
Het beeld van de dwarrelende bladeren (64,5) drukt dan ook hopeloosheid uit. Het beeld van het damesverband daarentegen kan ook een kiem van hoop bevatten. Menstruatiebloed maakt kleding cultisch onrein, en wie onreine kleding aanraakt is zelf ook onrein (Lev. 15,19-24), en daarmee ongeschikt voor de dienst aan God. In de beeldspraak betekent dit dat de gerechtigheid van het volk onzuiver is, even onrein als zo’n met bloed bevlekte lap, en dus ook het volk ongeschikt maakt voor de dienst aan God. Maar zo’n onreinheid is niet blijvend. Ze duurt slechts zeven dagen. Zelfs als de menstruatie aanhoudt, is er een verzoeningsritueel dat zeven dagen na de onreinheid de vrouw terug rein maakt (Lev. 15,25-30). In tegenstelling tot het beeld van de verdorde bladeren die verwaaien in de wind, is hier een wijziging in de toestand mogelijk.
En toch: zie en daal neer!
Psalm 80 ziet een wijziging in de situatie mogelijk omdat God toch niet eindeloos vertoornd kan blijven op zijn volk. In beelden van de wijnstok roept de psalmist God op om zich terug te bekommeren om de wijnstok die in het verleden met zoveel zorg is geplant, en nu leeggeplukt, kaalgevreten en omgehakt is. Daartegenover staat de belofte dat het volk Gods naam zal aanroepen (80,19). Die uitweg ziet men in Jesaja niet: er is immers niemand die Gods naam aanroept.
Vertwijfeld vraagt de profeet zich af waarom God dit heeft laten gebeuren (63,17). De auteur gebruikt het verhardingsmotief om te beschrijven hoe mensen koppig vasthouden aan verkeerde houdingen. Net als in Exodus wordt de hardnekkigheid toegeschreven aan een handeling van God. God verhardt het hart van de farao (Ex. 7,3) en dit uit zich dan ook in het hardnekkig verzet van de farao om het volk te laten gaan (13,15). Ook de onbuigzaamheid van het volk wordt aan God toegeschreven (Jes. 63,17), waardoor deze mee verantwoordelijk lijkt te zijn voor de onhoudbare toestand.
Deze kinderlijke houding waarbij de verantwoordelijkheid wordt afgeschoven op een ander, versterkt het beeld van de vader-kind relatie. Hoewel de redenering mank loopt (het volk is zelf verantwoordelijk voor het eigen gedrag), sluit het wel aan bij de verantwoordelijkheid die ouders opnemen voor hun kind dat zich misdraagt. God is niet enkel degene die het kind grootbracht, zoals de wijnstok het land vulde (zo Ps. 80). Als het erop aan komt, stelt de profeet hier, ligt God, en niet Abraham of Israël, aan de oorsprong van het volk. Jij bent onze vader, klinkt het tot driemaal toe (Jes. 63,16[2x]; 64,7), het volk is het werk van Gods handen, alsof het uit het klei van de pottenbakker is geboetseerd. Op die relatie is de hoop gebaseerd, dat God toch zal omzien en zal neerdalen ten voordele van zijn volk.
De omkeer: omdat God zichzelf is
Elk van de lezingen legt eigen accenten als het gaat om Gods tussenkomst. Eén element hebben ze gemeenschappelijk: God komt tussen omdat God is wie God is (en dus zijn naam eer aandoet). Geen God is als deze, die opkomt voor wie op hem wacht (Jes. 64,7), die het volk als een herder leidt en troont op de cherubs (Ps. 80,2), die trouw is (1 Kor. 1,9). Als het erop aankomt is het niet de verdienste van het volk, maar de authenticiteit van deze unieke God, die het lot van het volk keert. Zo is het ook in het evangelie. Marcus laat Jezus spreken over de komst van de Mensenzoon, wat een einde gaat maken aan gruwelijke tijden, die voor de toehoorders uit Marcus’ gemeente al zijn aangebroken. Het zijn tijden van hongersnood en oorlog, waar mensen niet zeker zijn van hun leven. Die tijd zal niet eeuwig duren, omdat God de tijd inperkt omwille van de uitverkorenen (Mar. 13,20).
Marcus 13 – Waakzaamheid
Het einde dat op komst is, biedt toekomst, zoals de takken van de vijgenboom de zomer aankondigen (Mar. 13,28). Dit opmerken vraagt echter een alerte houding. Wie let nu op de symboolwaarde van takken die in blad schieten als je riskeert overgeleverd te worden door je eigen ouders of kinderen? Als je elk moment alles moet kunnen laten vallen om de bergen in te vluchten, ook al ben je zwanger of heb je een baby aan de borst? En toch laat Marcus Jezus zeggen: wees waakzaam. Niemand kent het uur, maar het komt. Het kan op elk moment van de nacht gebeuren: als het duister nog maar net gevallen is, midden in de nacht of tegen het ochtendgloren aan. Maar komen doet het. Zoals de heer van het huishouden zal Jezus zijn ‘huishouden’ verlaten, en zijn leerlingen achterlaten met hun eigen taak en verantwoordelijk-heden. Bij de komst van de Mensenzoon is dat ook waar ze mee bezig zouden moeten zijn. Het lijkt een zware, misschien zelfs te zware, opgave. Maar doorheen het hoofdstuk is ook bemoediging verweven. Als ze opgepakt zijn, zullen ze ondersteund worden door de Geest die voor hen zal spreken (Mar. 13,11). Expliciet klinkt het ook in de brief aan de Korintiërs: geen van de gaven van de Geest zal hen ontbreken terwijl ze wachten op de komst van Christus (1 Kor. 1,7).
1 Korintiërs 1
Zie: H.M.J. Janssen OFM, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 2016(2), 41-56
Preekvoorbeeld
Hulp vragen is niet gemakkelijk. We leven in een maatschappij waar zelfredzaamheid voorop staat. Zo lang mogelijk zelf doen, zelfstandig blijven. Je moet wel diep in de put zitten, geen uitzicht meer hebben, om een beroep te doen op anderen. En of die ander zo welwillend is? Vooral wanneer je door eigen schuld in de problemen bent geraakt, is het niet zo gemakkelijk. Want je weet niet of die ander daar overheen wil kijken en je zielennood wil verstaan. Wanneer je er zelf niet meer uitkomt heb je hulp van buitenaf nodig.
In de eerste lezing doet het Joodse volk, in uiterste vertwijfeling, een beroep op God. En het valt op dat ze een beroep doen op God als Vader. En het klinkt dan ook nogal kinderlijk. Waarom heb je ons niet tegen gehouden, waarom liet je ons afdwalen, waarom heb je niet ingegrepen. Maar al gauw nemen ze, bij monde van de profeet, de eigen verantwoordelijkheid voor hun daden op zich. Ze erkennen dat ze volhardden in het kwaad. Dat ze Gods Naam niet meer hebben aangeroepen, omdat ze zichzelf genoeg waren. God, je had alle recht om je van ons af te keren. Maar we kunnen het zelf niet, we komen er niet uit. Ze kunnen zichzelf niet vergeven, iemand van buitenaf zal hen moeten vergeven. Ze zullen door God vergeven moeten worden. Hij zal hun het licht weer moeten laten zien.
‘Scheur toch de hemel open en daal af.’ Geef ons weer licht, geef ons weer uitzicht. Ze doen een beroep op God om hen weer los te maken van hun eigen ik en hun ‘los van God’ zijn. Ze hebben God heel hard nodig, niet zozeer als schepper maar als Verlosser, die hen weer vrij doet ademen en de schuld van hen wegdraagt. Scheur toch de wolken open, geef ons licht. Wij kunnen dat alleen maar uitroepen wanneer we ons van onze schuld en onmacht bewust zijn. Erkennen dat we hulp en vergeving nodig hebben om verder te kunnen.
De lezingen doen een beroep op God, dat hij uitkomst biedt, dat hij komt. Er wordt een beroep gedaan op God om zich weer te laten zien zoals hij zich aan Mozes heeft laten zien, geopenbaard heeft. Toen hij de hemel opende en zijn Naam bekend maakte in het brandende braambos. Zich geopenbaard heeft als ‘Ik ben die er zijn zal’. Daardoor kon Mozes de bevrijding van zijn volk ter hand nemen. En zoals daarna, toen ze door de woestijn trokken en het licht aan de hemel bleef en hen hielp door de lichtende wolk. Die hen vooruitging op de weg naar de uiteindelijke bevrijding, zodat ze weer helemaal hun eigen verantwoordelijkheid konden dragen en een volk werden.
Wees er, scheur de hemel open. We doen een beroep op God, om wie hij is. De God die er zal zijn om de mens uit zijn ellende te bevrijden. Niet om zijn met ondergang dreigende woede.
Wees waakzaam
Het evangelie roept op tot waakzaamheid. Het wordt tot vier keer toe heel uitdrukkelijk gezegd: ‘Wees waakzaam.’ Waakzaamheid als uitdrukking van onze houding van wachten en verwachten. Dat we van God heil en hulp mogen verwachten. Waakzaam opdat het wezenlijke niet verloren gaat. Je zou ook kunnen zeggen: dat we ons hart en onze ziel niet verliezen, bij alles wat ons bedreigt. Dat we bij ellende die je overkomt of kan overkomen God niet verliezen. Ook al zit je in diepe duisternis. We zijn mensen van het licht!
Wees waakzaam om het licht te kunnen zien overal daar waar het opdaagt. Waakzaam om in je eigen leven en in het leven van anderen het licht te ontdekken. Waakzaam om het licht van God te zien dagen, waar je het nu nog niet ziet. Blijven geloven dat uiteindelijk het goede, God, overwint. Waakzaamheid, groeiend in ontvankelijkheid voor de lichtende tekenen, die kleine sterren die in ons leven geloof, hoop en liefde gaande houden.
Het is als met een man die op reis is, ‘in het buitenland vertoeft’, zegt het evangelie. In de tussentijd vertrouwt hij de zorgen om het bestaan aan ons toe. Tot hij weer terug komt, wordt van ons verwacht dat we in zijn Geest leven en handelen. Dat we waakzaam zijn op wat er aan licht kan groeien, ook al zie je het niet omdat het donker is. Dat we daar tijd en energie in steken.
Waakzaam zijn
Bij elkaar de verwachting en hoop gaande houden. Uitkijken naar de tekens van licht, van God, van Christus, in deze wereld. Hoe donker het soms ook kan zijn. Elkaar erop attent maken wanneer we zo’n lichtpunt zien. Heb je dat gezien, hoe die vluchteling opgevangen werd? Hoe die zieke verzorgd werd, de arme geholpen, de naakte gekleed, de hongerige te eten werd gegeven en de dorstige te drinken? Dat zijn de lichtpunten en die kunnen heel wat duisternis verdrijven. We worden aangespoord om waakzaam te zijn, er attent op te zijn, wakker genoeg te zijn om die lichtpunten van hoop, in ons zelf en in anderen te zien, ze niet uit te laten gaan, maar ze aan te wakkeren. Ondanks alles wat er aan donker en duisternis is, met schuld beladen of verbijsterend onmenselijk, in een wereld waar mensen elkaar nog steeds naar het leven staan en vrede ver te zoeken is.
Wij zijn mensen van het licht. Het aansteken van één lucifer kan in een stikdonkere kamer je de weg wijzen. Moge in deze adventstijd het verlangen naar licht en verlossing ons opener en ontvankelijker maken om het licht te kunnen en te durven zien. Dat maakt positieve energie vrij, geeft licht, wakkert hoop aan, tegen alle negatieve verhalen in, die ons in duister gevangen willen houden. ‘Scheur toch de hemel open en daal af’ is, op deze eerste adventszondag, de smeekbede naar God. En we bidden: kom ons tegemoet, zodat het licht steeds voller kan stralen, daar waar wij gevangen en opgesloten zitten in ons zelf, in onze schuld, in onze oordelen en vooroordelen. Zodat het volle Licht, het volle Woord, ook nu weer onder ons geboren kan worden. Onze Verlosser.
inleiding dr. Ine Van Den Eynde
preekvoorbeeld Frans Gerritsma OFM