- Versie
- Downloaden 45
- Bestandsgrootte 372.62 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 25 juli 2019
- Laatst geüpdatet 9 februari 2021
13 augustus 2017
Negentiende zondag door het jaar
Lezingen: 1 Kon. 19,9a.11-13a; Ps. 85; Rom. 9,1-5; Mat. 14,22-33 (A-jaar)
Inleiding
God brengt rust te midden van onrust. God zelf is aanwezig in de rust. Zowel de eerste lezing uit het Eerste boek Koningen als het evangelieverhaal variëren op dit thema.
1 Koningen 19,9a.11-13a – God brengt Elia tot rust
De profeet Elia is vermoeid. Hij heeft geprofeteerd en gestreden voor JHWH, de God van Israël, maar de meeste mensen kiezen voor de afgoden. Elia gaat de strijd aan met de Baälprofeten. Zowel de profeten als Elia bereiden een offer voor. Baäl reageert niet op het offer van zijn vierhonderdvijftig profeten; JHWH reageert op het offer van zijn profeet Elia door er vuur uit de hemel op neer te laten dalen. Hierop geeft Elia opdracht de Baälprofeten te laten doden. Daarop wordt Elia zelf met de dood bedreigd door koningin Izebel. Dan lijkt er iets te zijn geknakt in Elia. Hij kan het niet meer volhouden. Is hij te ver gegaan door de profeten te laten afslachten? Valt het profetenbestaan hem te zwaar? Met moderne ogen zouden we Elia een ‘burn-out’ kunnen toeschrijven. Moegestreden trekt hij de woestijn in en wil daar sterven. Door een engel gesterkt staat hij toch weer op en loopt veertig dagen en nachten tot hij de berg van God, de Horeb bereikt (zie 1 Kon. 18,20–19,8). Daar heeft hij een bijzondere Godsontmoeting. Hij overnacht er in een grot. Waarschijnlijk een verwijzing naar de grot waarin Mozes schuilde toen God aan hem voorbijtrok (Ex. 33,18-23). Mozes, zwaar terneergeslagen nadat het volk het gouden kalf aanbeden had, wordt daar door God getroost en gesteund: Ik zal in mijn goedheid aan u voorbijgaan.
Elia komt in zijn nood bij de berg van God. God vraagt hem uit de grot naar buiten te gaan. Dan trekt God aan hem voorbij. Deze Godsontmoeting wordt op bijzondere wijze beschreven. Eerst is er een zware storm, maar in de storm is God niet. Daarop volgt een aardbeving, maar ook in de aardbeving is God niet. Vervolgens is er vuur en ook daarin is God niet. Ten slotte is er een moeilijk te vertalen verschijnsel van stilte: ‘het suizen van een zachte bries’ (Willibrordvertaling), ‘het gefluister van een zachte bries’ (NBV), ‘de stem van een zachte stilte’ (Naardense Bijbel – P. Oussoren) en ‘het zachte suizen van de stilte’ (Bijbel in Gewone Taal).
De ontmoeting met God gaat gepaard met grote natuurfenomenen als storm, aardbeving, vuur. Het gaat immers om JHWH, Schepper van hemel en aarde. Toch wordt er telkens aan toegevoegd dat God niet daar te vinden is. Het is een soort hofhouding die voor hem uittrekt. Dan volgt er het opmerkelijke verschijnsel van de fluisterende stilte. Na al het geweld is hier plotseling rust en stilte. De tekst heeft zoveel eerbied voor God dat er nu niet staat ‘en in de zachte bries is God’. Toch is de suggestie duidelijk. Elia ontvangt Gods troost doordat God zelf bij hem komt in het suizen van een zachte bries. In de fluisterende stilte is God hem nabij. God is hier de heer, waarmee onze Bijbelvertalingen de godsnaam JHWH weergeven die betekent hij-zal-er-zijn.
In deze rust, in dit fluisteren mag ook Elia’s eigen onrust tot bedaren komen.
Romeinen 9,1-5
Zie: S.M.J.M Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 75-83.
Matteüs 14,22-33 – Onthutsende ontmoeting met Jezus
Nadat Jezus een grote menigte te eten gegeven heeft (Mat. 14,13-21), lezen wij dat hij zich terugtrekt. Hij wil alleen zijn om te bidden. Jezus neemt duidelijk de regie in handen: Hij dwingt zijn leerlingen in de boot te gaan en stuurt vervolgens de mensen weg. Dit geeft het grote belang aan dat hij hecht aan het alleen-zijn, of liever aan het zijn bij en met de Vader. Het doel van het alleen-zijn op de berg is immers het gebed. De evangelist respecteert dit intieme samenzijn van Jezus met zijn Vader door ons er verder niet over te vertellen. Door twee tijdsaanduidingen komen we alleen te weten dat Jezus de hele nacht op de berg verblijft.
De stilte van de berg contrasteert met de woelingen op het meer: tegenwind en hoge golven. Jezus is op de berg tot aan het einde van de nacht, letterlijk ‘de vierde nachtwake’. Dat wil zeggen de grens tussen nacht en dag. Daarmee komt dit moment opmerkelijk overeen met het uur van de opstanding. Bijna achteloos vertelt het Evangelie dat Jezus over het meer loopt; als Zoon van God staat hij boven de machten van de schepping. Hier zien we in Jezus al even de opgestane Heer. De zee is traditioneel beeld van de oermachten en de dood. Wordt hier verwezen naar Mozes die door de zee trok met het volk? Wordt er gerefereerd aan de eerste Jezus (Jozua) die door de Jordaan trok naar het Beloofde land? We mogen al deze betekenissen meenemen in het lezen van deze passage. Voor de leerlingen is dit optreden nog een stap te ver; ze menen een spook te zien en raken in paniek. Jezus spreekt hen toe met grote woorden: ‘Heb moed, Ik ben (het), wees niet bang.’ Het ‘Ik ben’ heeft een dubbele lading. Het betekent allereerst ‘ik ben er’, maar kan ook verwijzen naar de godsnaam IK-BEN. In Exodus 3,14 is dit de Naam waarmee God zich aan Mozes te kennen geeft: IK-BEN-DIE-IK-BEN. In de derde persoon enkelvoud wordt ik-ben de gebruikelijke godsnaam JHWH (HIJ IS). Het hele verhaal – Jezus die de machten bedwingt en als het ware boven de kosmos staat – maakt het niet onaannemelijk dat we hier inderdaad een directe verwijzing naar de godsnaam aantreffen. In Jezus is God met ons (zie ook de naam Emmanuël in Mat. 1,23; 28,20).
De onbesuisde reactie van Petrus is een prachtige verbeelding van groot en klein geloof tegelijk. Een wankel geloof dat even meent ook zelf over het water te kunnen gaan, maar dan schrikt van de consequenties. In zijn nood is Petrus vervolgens modelgelovige. Hij weet dat hij uiteindelijk afhankelijk is van zijn Heer en Redder: ‘Heer, red mij! Onmiddellijk is er redding in de uitgestoken hand van Jezus. Vervolgens keert de rust op het meer weer. De redding van Petrus wordt weerspiegeld in de rust van de wateren. De leerlingen komen tot een grootse belijdenis over de persoon van Jezus: ‘Werkelijk, u bent de Zoon van God!’ Het zijn de woorden die uit de hemel klonken bij zijn doop (Mat. 3,17; zie ook 17,5), die de duivel vragenderwijze aan Jezus stelt (Mat. 4,3.6) en die Petrus binnenkort zal herhalen (Mat. 16,16).
Overigens wordt daar ook duidelijk dat de eigenlijke draagwijdte van ‘Zoon van God’ nog niet begrepen wordt. Pas na zijn lijden, sterven en verrijzen licht dit op. Ook in onze tekst lijkt de titel ‘Zoon van God’ door de leerlingen in verband te worden gebracht met zijn wonderbaarlijke optreden. Het zal in de loop van het Evangelie zijn eigenlijke diepte nog moeten krijgen.
Preekvoorbeeld
Het breekt je bij de handen af. Diepe teleurstelling na een bijzonder hoogtepunt. Aftobben zonder ook maar iets vooruit te komen. Een dieptepunt in je bestaan. Hoe moet het nu verder? De draad weer op pakken. De negatieve gebeurtenis omvormen tot iets positiefs. De chaos om je heen versterft tot stilte.
De terugslag van Elia na zijn grandioze overwinning op de priesters van Baäl. Het altaar was in gereedheid gebracht. Alleen de vlammen ontbraken nog. Er is gedanst en geschreeuwd tot Baäl om vuur, maar het heeft niets geholpen. Elia bidt tot JHWH en er komt vuur uit de hemel om het offer te ontsteken. Een eclatante triomf, die de Baälspriesters de kop kost.
Maar de volgende morgen staat de bode van koningin Izebel voor hem met een doodsbedreiging. Hij stort in en vlucht naar de woestijn. Hij wil niet meer verder leven. Dan is er opnieuw een bode, nu van JHWH, die hem bemoedigt en sterkt. Veertig dagen trekt hij de woestijn in, totdat hij komt bij de spelonk waar hij wil overnachten. Het woord van JHWH overkomt hem: ‘Wat, jij hier, Elia?’ Hoe moet het nu verder?
De tegenstroom voor de leerlingen in de boot. Menigten waren om hen heen. Jezus is hen voorgegaan in breken en delen. Er was genoeg voor iedereen. Twaalf korven bleven over, voldoende om heel het volk te verzadigen. Ten slotte trekken de mensen zich terug, want Jezus laat hen los, ‘maakt zich van hen los’ (Naardense Bijbel). Na deze eucharistische handeling mogen zij gesterkt hun eigen wegen verder gaan. Waar Jezus de berg op gaat, het contactpunt tussen hemel en aarde, dreigen de leerlingen onder te gaan in de diepte van de zee. Door tegenwind ‘geteisterd door de golven, want de wind is tegen geweest.’ Dan in ‘de vierde nachtwake’, in het vroegste ochtendlicht – het lijkt wel Pasen – is hij hen rakelings nabij. Het woord van JHWH overkomt hen: ‘Houdt moed, ik ben, vreest niet.’ Hoe moet het nu verder?
Het gaat verder. Elia ervaart de stormgeest, de aardbeving en het vuur, maar dat zijn slechts tekenen; daar is God niet. Bij de leerlingen buldert de tegenwind, het kan lelijk spoken op het meer, maar ook dat is buitenkant; het is de Heer niet. Totdat het dan plotseling stil wordt. ‘De stem van een zachte stilte’ (Naardense Bijbel) bij de berg en de wind op het meer gaat liggen. Elia verhult zijn gelaat in zijn mantel. De leerlingen zeggen: ‘Waarachtig, jij bent de zoon van God’. God herkennen wanneer je geen grond meer onder de voeten hebt. Wanneer alle houvast ons ontvalt. Waar geen enkele zekerheid meer geldig is. God ontmoeten in de ander die op je afkomt. Iemand die naar je toekomt, terwijl anderen ons verlaten hebben; waar wij ons aftobben in ons wrakke levensbootje. ‘Wat, jij hier, mensenkind?’ en dan: ‘Houdt moed, ik ben, vreest niet.’
Moed houden – dat zegt Jezus altijd wanneer er genezing in de lucht zit. Vreest niet, klinkt door de lucht in de kerstnacht. Daar tussenin staan hier dan de twee woorden: ‘Ik ben’. Een uitspraak met een heel erg dubbele bodem. Jezus maakt zich zo aan zijn vrienden bekend: geen spook dus. Maar tegelijk zit helemaal binnenin ook de onuitsprekelijke naam van God zelf: Ik ben, ik zal er zijn, ik ben bij je, mensenkind, dus: houdt moed, vreest niet! De naam van JHWH is een werk – woord: een woord dat werkt! Het werkwoord ‘zijn’ – aanwezig zijn, erbij zijn, er zijn tot steun en troost, tot hulp en sterkte en hoe het allemaal ook verder genoemd moet worden, maar het gaat om ‘zijn’. Dat laat Jezus zien en hoe er precies over water gelopen zal worden, doet er helemaal niets toe: hij is er wanneer je hem nodig hebt.
Met hoeveel zorg zijn de woorden gekozen. Jezus loopt over de ‘zee’. Als de heer van de schepping die de zee, als totaal van al het doodswater beheerst. Petrus wandelt over de ‘wateren’ – dat klinkt al veel onstuimiger en wanneer de harde wind er bij komt, valt zijn hele wandeling in het water. Wat de evangelist beschrijft, is navertellen wat de psalmist (107) bezingt.
Hij hief zijn stem en riep,
toen steigerden de golven,
het water zwart en diep
heeft al hun moed bedolven.
Schepen, omhoog gedragen
op golfslag van de dood,
zinken terneergeslagen
weer in de waterschoot
Hun vege levens spaart Hij,
de golven maakt Hij stil.
Het stormgeweld bedaart Hij,
het voegt zich naar zijn wil.
God die de wereld schiep,
gaf u de goede rede,
looft Hem die ’t water riep
en op de zee kan treden
(Barnard, Liedboek 107).
Mensen spoelen aan als weerloos wrakhout langs de vloedlijn. Mensen duiken proestend en snuivend op, als nieuwe mensen aan de oppervlakte. Mensen dobberen stuurloos over hun levenszee, dreigen stuk te slaan op rosten van onwil en onbegrip van anderen, ‘want de wind was tegen.’ De politiek kijkt een andere kant op. Wegkijken. Omlopen. Hoe moet het nu verder?
Wij blijven alleen maar drijven in ons leven, door ons vertrouwen dat wij niet zullen zinken. Dat het allemaal ergens toe dient. Dat het leven zin heeft. Zouden we dat vertrouwen verliezen en het leven slechts als een zinloos tijdverdrijf ervaren, dan zou er toch geen enkele reden meer zijn om er mee door te gaan. Wanneer je werkelijk kijkt naar de kracht van de wind, hoe vaak die ons tegen lijkt te zijn, dan zinkt je de moed in de schoenen. Je zinkt zelf achter je schoenen aan: ‘Heer red mij!’
Diep weggegleden in je leven, geen grond meer onder je voeten. Gelijk steekt Jezus een hand uit, grijpt hem beet en zegt hem: ‘Kleingelovige, waartoe stond je zo onvast?’ (Naardense Bijbel). Er is iemand die naar ons toekomt.
Ik ben het, zegt Gij dan.
Kom maar met Mij
mee naar de overkant.
Wees maar niet bang, zegt Gij,
hier is mijn hand.
(Muus Jacobse, Liedboek 917).
Iemand die de hand naar ons uitsteekt. In vertrouwen. Dan wordt het stil. ‘De wereldzeeën zijn tot rust gekomen, de golven zijn verstomd, de branding zwijgt’ (Oosterhuis, Verzameld Liedboek 2004, Lied van Micha).
inleiding drs. Marc Brinkhuis
preekvoorbeeld drs. Frans Wiersma
15 augustus 2017
Maria Tenhemelopneming
Lezingen: Apok. 11,19a; 12,1.3-6a.10a; Ps. 45; 1 Kor. 15,20-26; Luc. 1,39-56 (A-jaar)
Inleiding
De lezingen van deze feestdag komen elk liturgisch jaar terug. Ze zijn in de afgelopen jaren al uitvoerig van exegetisch commentaar voorzien. Met name de teksten uit Openbaring en het Evangelie van Lucas. Dat heb ik voor de afgelopen vijf jaren nagekeken in het Archief van dit Tijdschrift voor Verkondiging, om niet in herhalingen te vervallen. Ik verwijs u daarom naar dat archief dat even toegankelijk is als deze pagina die u voor deze jaargang gevonden hebt.
1 Korintiërs 15,20-26
Maar de tweede lezing, die in 2014 ook meer in behandeling is geweest, daar wil ik me ook op richten. Wel exegetisch maar ook meer pastoraal-theologisch. Immers de Tenhemelopneming is wel een feest, dat ook in 1950 tot leerstuk – dogma – is verheven, nadat het al eeuwenlang in de volksvroomheid een plaats had gevonden, oorspronkelijk als het Ontslapen van de Heilige Maagd. Eerst in de Oosterse kerken en later ook in de Latijnse kerk van het westen.
Maar in het westen is de Tenhemelopneming veel minder van belang geweest in de eeuw tussen 1850 en 1950. De nederdaling naar de aarde van Maria, dát sprak tot de verbeelding en spreekt de mensen aan. De verschijningen te Lourdes, Fatima, Banneux, Bouraing (Medjugorje?, Amsterdam?), om me te beperken tot Europa. Deze plaatsen trekken als genade-oord nog steeds vele pelgrims. Deze benaming ziet die locaties als geprivilegieerde plekken van verbinding tussen hemel en aarde. Maar daarmee ook van de aarde met de hemel, als de plaats waar contact met God gemakkelijker, beter, effectiever is dan op andere plaatsen en plekken, zelfs als daar een kerkgebouw staat, waar boven de ingang Domus Dei of Porta Coeli staat ingebeiteld.
Het feest van Maria Tenhemelopneming is een bekroning geworden van de hele Mariologie, waar geen directe of ook maar indirecte verwijsplaats voor te vinden is in het Nieuwe Testament. De lezing uit het boek Openbaring is ook een relecture, Neu-interpretation, inlegkunde zogezegd, om een tekst te vinden die de beeldtaal van de kosmologie van de oudheid gebruikt, om die opname bij God en Christus te verwoorden. Het Magnificat van Maria komt natuurlijk ook uit de pen van Lucas.
De lezing uit de Eerste Brief aan de Korintiërs geeft de veronderstelling weer van de verschijningen en het geloof van de Kerk. Hoofdstuk 15 is wel een zelfstandig hoofdstuk. Het voorgaande is met een sluitzin beklonken en hoofdstuk 16 begint met een heel ander onderwerp. Aan de liturgische perikoop van vandaag gaan twee alinea’s vooraf, die wezenlijk zijn voor het verstaan van onze perikoop. Eerst geeft Paulus aan dat hij het evangelie dat hij hun verkondigd heeft, zelf ook ontvangen heeft. Zoals hij in 11,23 ook al zei dat hij de overlevering had ontvangen over de Maaltijd van de Heer.
Nu zegt hij dat hij via overlevering heeft ontvangen dat ‘Christus gestorven is voor onze zonden, volgens de Schriften; en dat hij begraven is en dat hij opgewekt is op de derde dag volgens de Schriften; en dat hij verschenen is aan Kefas, daarna aan de Twaalf. Vervolgens is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders in één keer…’ Paulus geeft dus aan dat de zin van Christus’ sterven ‘voor onze zonden’ is en dat hij opgewekt is en dat beide volgens de Schriften, zijn Bijbel zogezegd.
En dan volgt het rijtje van verschijningen, die in een chronologische volgorde worden genoemd. En Paulus zelf is daarvan de laatste, als een ‘vroeggeboorte’, zevende maandkindje zou je nu zeggen. En dat is charis – genade – geweest van Godswege. Na deze heilshistorische beschouwing volgt een beschouwing meer op basis van redenering en logica. De verkondiging is dat Christus is verrezen. Dat veronderstelt de mogelijkheid dat dit überhaupt kan. Als dit niet zo zou zijn, dan is de verkondiging door Paulus van Christus’ verrijzenis ongefundeerd. En dan zou hij zelfs God gelasterd hebben, van wie gezegd wordt dat hij Jezus heeft opgewekt. Als de doden niet – kunnen – verrijzen, is Christus ook niet verrezen. Dan is uw geloof waardeloos… Maar zo is het niet!
En dan begint onze perikoop. Christus is opgewekt. Dat is Paulus’ uitgangspunt. En nog wel als eersteling. Paulus gebruikt dit woord ‘eersteling’ twee keer: in vers 20 en in vers 23. Eersteling is vooral een telwoord, daarna komen er nog meer. Maar bij Paulus kan ook meespelen de gedachte van de ‘eersteling van de oogst’ die aan de priester gebracht moest worden (Lev. 23,10vv), waardoor de hele oogst als een gave van God beschouwd werd. Dat brengt Paulus ook bij de dubbele relatie die de mens heeft: enerzijds gerelateerd aan Adam, in de sterfelijkheid, anderzijds gerelateerd aan Christus. De Adam – Christus typologie gebruikt hij verderop in vers 45 nog een keer. En later in de Romeinenbrief (5,12). Zoals door een – onbepaald lidwoord, geen telwoord – mens de dood gekomen is, en alle mensen daar deelgenoot van zijn geworden, zo is door een mens de opstanding uit de doden, maar nu volgt niet ‘voor allen’. Dit wordt in de parallelzin die volgt met Adam en Christus concreet gemaakt. En dan komt er de volgorde: Christus als eersteling en vervolgens bij zijn komst ‘zij die van Christus zijn, bij de parousie – zijn definitieve komst’. Daarna komt het einde, wanneer hij het koningschap zal overdragen aan God en Vader. Paulus ziet hierin een heilseconomisch plan van God, totdat God alles in allen zal zijn (15,28) En alle vijanden overwonnen zijn, waarvan de laatste de dood is. Christus heeft dan helemaal de dood overwonnen.
De perikoop van vandaag brengt zo de veronderstelling van de Tenhemelopneming van Maria aan het licht. Met Christus als eersteling, zijn allen die ‘in Christus’ zijn – ‘hem toebehoren’ in de vertaling van de perikoop – ook voor God geheiligd. Van oudsher zijn er zo mensen ‘geheiligd’ genoemd, Juist omdat zij ‘in Christus’ zijn, kon hen dit gebeuren. En Maria past natuurlijk ook in die orde. De verschijningen van Maria aan gelovigen op aarde, haar nederdaling uit de hemel zogezegd, staan dan in de lijn van de verschijningen van Jezus aan zijn leerlingen, waar Paulus gewag van maakt.
Mariaverering en gebed tot Maria – van weesgegroetje tot litanie – zijn zo oud als de weg naar Jeruzalem. Het feest van vandaag zal niet overal op deze dinsdag in 2017 gevierd worden. Maar misschien de zondag ervoor, als de parochie ernaar genoemd is. En als er dan geen Eucharistie gevierd kan worden, maar wel een Woord- en Communieviering, is wellicht een specifiek dankgebed na de Communie op zijn plaats. Ik voeg er maar één toe ter kennisname en voor gebruik.
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56.
Communiegebed voor een Mariafeest
Hemelse Vader,
Wij danken u voor het hemels brood dat wij mochten ontvangen,
dit brood waarin wij uw zoon Jezus herdenken,
die voor ons uit uw hemel is neergedaald en
voor ons Brood van eeuwig leven is geworden.
Allen: Uw Brood schenkt ons leven in overvloed.
Wij danken u Vader voor Maria, die door Jezus
aan ons tot moeder van zijn leerlingen is gegeven,
die gij gemaakt hebt tot onze hemelse moeder
en aan ons gegeven als moeder van Goede Raad,
toevlucht in nood, troosteres van de bedroefden.
Allen: Wij danken u voor onze hemelse moeder.
Wij danken u, Vader, dat gij Maria als eerste der schepselen
in uw hemel hebt opgenomen en zo in uw liefde bewaard.
Zo hebt gij uw trouw getoond en onze hoop gesterkt,
haar tot spiegel van Gerechtigheid gemaakt
en tot oorzaak van onze blijdschap, vandaag.
Allen: Wij danken u voor deze moeder van genade.
Wij danken u, dat u een God van mensen wilt zijn
die ons ook hebt aangenomen als uw kinderen,
Gij die als een goede Vader
al van mensen houdt voor zij geboren zijn,
en die voor zijn kinderen ruimte geeft en vrijheid schept,
toekomst in leven en dood, zoals bij Maria.
Allen: Wij danken u voor uw toekeer naar ons.
Wij danken u, God onze Vader, dat ons leven mag rusten in uw hand,
wij danken u voor Jezus en Maria die wij gedenken en eren.
Zij zijn levende tekens van u, Liefde die sterker is dan de dood,
deze vuurgloed van u, vele wateren kunnen ze niet blussen
En rivieren spoelen haar niet weg.
Allen: Wij danken u dat Gij ons draagt als een zegel op uw arm.
Allen: En wij bidden u dat uw beloften vervuld worden
in het hemels Jeruzalem,
bij de Koningin van de Vrede
in de eeuwen der eeuwen. Amen
Preekvoorbeeld
In de Handelingen van de Apostelen lezen we na de stormachtige en vurige uitstorting van de Geest niets meer over Maria. Waar is ze gebleven, wat is er met haar gebeurd? Op grond van de Schrift moeten we zeggen: we weten het niet. Maar op grond van een eeuwenoud en breed gedragen volksgeloof – in de goede zin van het woord! – neemt de kerk aan dat deze meer dan bijzondere vrouw op een meer dan bijzondere manier door God voltooid is. Zoals haar zoon Jezus in heel zijn wezen ten hemel is gevaren, zo is zij die hem gedragen heeft en het levenslicht heeft geschonken, met heel haar wezen ten hemel opgenomen.
In de Bijbel vinden we dat niet terug. Door de eeuwen heen zijn dan ook de nodige theologische debatten gevoerd over de vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren. Een aanknopingspunt vinden we in de tweede lezing van vandaag, uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs. ‘Christus is opgewekt als eersteling van hen die ontslapen zijn,’ zegt de apostel. En als Christus eens en voor al gekomen is, zullen allen die hem toebehoren, eveneens worden opgewekt. Op grond van hun verbondenheid met Christus zijn zij voor God geheiligd. En als hij eenmaal het koningschap aan God de Vader zal hebben overgedragen, zal God alles in allen zijn en zal alle vijandschap, waarvan de dood de laatste is, overwonnen zijn.
Maria behoort tot degenen die Christus onvoorwaardelijk toegewijd zijn geweest. Hoe zou ze als zijn moeder ook anders hebben gekund? De gedachte van een hemelse bekroning van die onverbrekelijke verbondenheid komt dus niet uit de lucht vallen. In die zin kwamen het leerstuk en het hoogfeest van haar Tenhemelopneming rijkelijk laat. Door dik en dun is ze hem nabij gebleven, tot het einde en daaraan voorbij. Moeder immers ben je niet alleen als je een kind ter wereld hebt gebracht. Moeder ben je niet zomaar, moeder wórd je. Door je kind met liefde te omringen, door het op te voeden in de geest van je eigen geloof, door het trouw te blijven en het tegelijk los te kunnen laten. Moederschap is meer dan een kwestie van biologie. Het is een levensopdracht, ja een roeping.
Maria is het schoolvoorbeeld geworden van een vrouw die haar moederschap als een roeping heeft beleefd. Op het eerste gezicht heeft ze ook weinig keus, zo lijkt het tenminste. Een engel kondigt aan dat zij zwanger zal worden van de heilige Geest en een bijzonder kind ter wereld zal brengen. ‘Mij geschiede naar uw woord,’ zegt ze in het Evangelie van Lucas, maar zal ze de gevolgen van dit jawoord hebben kunnen overzien?
Hoe dan ook, in de lezing van vandaag zijn we een stap verder in het Evangelie. De zwangere Maria bezoekt haar veel oudere nicht Elisabet, die eveneens op wonderbaarlijke wijze in blijde verwachting is geraakt. Het leven en het lot van beider kinderen hangen nauw samen en omdat er al zoveel wonderbaarlijks is gebeurd, hoeven we er ons haast niet meer over te verbazen dat Elisabets kind het kind van Maria al in de moederschoot herkent. Het hele tafereel zou je kunnen beschouwen als liefde op het eerste gezicht, hoewel de kleine Johannes in de schoot van zijn moeder zelfs zijn ogen nog niet nodig heeft.
Het is alsof het hart van Maria zo overloopt dat ze niet anders kan dan zingen: een lofzang, een danklied. En als mensen God loven, brengen ze hun hele mens-zijn ter sprake. Letterlijk zingt Maria: ‘Mijn ziel maakt de Heer groot.’ Als we God groot maken, dan worden we opgenomen in de oneindige ruimte van God – ten hemel opgenomen, als het ware – en worden we van ons benauwde ikje bevrijd. We worden als het ware een en al lofzang.
Maria brengt alles terug naar God van wie zij het heeft ontvangen, en ze zou even blij zijn geweest als zij het niet gekregen had of als hij het aan een ander meisje had geschonken, zegt Luther in zijn commentaar op het Magnificat. Zij looft God namelijk omwille van hemzelf en niet omdat hij haar goede diensten bewijst. Dat maakt Maria niet alleen tot de moeder bij uitstek, maar ook tot eerste van allen die delen in de opwekking van haar Zoon.
Wat is er echter na twee millennia terechtgekomen van Maria’s woorden? Zijn de rijken arm geworden en de armen rijk? Zijn de vernederden verhoogd en de verwaanden vernederd? Een retorische vraag: het kwaad lijkt meer dan ooit alomtegenwoordig. Wat dat betreft klinkt de tekst uit de Openbaring van Johannes een stuk realistischer. Want het beeld van de zwangere vrouw die door een verscheurend monster wordt bedreigd, lijkt onze wereld beter te karakteriseren dan het beeld dat Maria hanteert, het bescheiden Joodse meisje dat zichzelf gelukkig prijst omdat God het zo goed met haar en andere kleine mensen voor heeft. Overal ter wereld zitten macht, trots en rijkdom nog stevig te paard en trappen het arme en geringe verder de grond in.
Ook veel moeders hebben het verre van gemakkelijk. Moeders die door man of hun kinderen verlaten zijn, moeders die hun kinderen zien sterven, moeders die hun kind ter adoptie moeten afstaan omdat ze geen mogelijkheid zien hun kind zelf groot te brengen – hoe ver lijkt het verheven moederschap van Maria soms verwijderd van de werkelijkheid. Maar laten we zoals gezegd niet vergeten dat haar moederschap zelf ook onder druk heeft gestaan. Maria lijkt op de vrouw uit de eerste lezing uit de Openbaring van Johannes. Deze vrouw is het beeld dat het eerste verbond – twaalf sterren: twaalf stammen van Israël – en het tweede verbond – de geboorte van Jezus – met elkaar verbindt. Ze schreeuwt het uit, niet alleen in barensnood maar ook omdat ze haar kind door kwade machten bedreigd weet.
Nog altijd zijn er ontelbare vrouwen die zich in dit beeld zullen herkennen. Vrouwen die de toekomst van zichzelf en hun kinderen bedreigd zien: in oorlogsgebieden, in streken die door natuurrampen en hongersnood geteisterd worden. Vrouwen die op de vlucht zijn geslagen en al hun hoop hebben gesteld op een onzekere toekomst.
Voor al die vrouwen en voor alle mensen die in de verdrukking zijn gekomen, zingt Maria haar lied, en ook voor de kerk. Ze zingt niet over een wereld die een harde, aanwijsbare realiteit is. Ze zingt over een wereld in wording, een wenkend perspectief. Haar lied is behalve een lofzang ook een lied van belofte – én een protestlied, een nimmer verklinkende aanklacht tegen het alomtegenwoordige kwaad.
Misschien kunnen we het nog het beste een opwekkingslied noemen. Want Maria ‘zingt over de grote daden en werken van God, om ons geloof te sterken, om alle kleinen te troosten en om alle groten der aarde te doen schrikken’, schrijft Luther. Maria heeft voor ons allen gezongen, ‘opdat wij haar zouden nazingen.’ Wij mogen haar nazingen in haar dankbaarheid en haar hoop, maar ook in onze heilige woede jegens alles wat godgeklaagd is. Dit in het vertrouwen dat de verkeerdheid van de wereld niet haar diepste waarheid is, en dat God uiteindelijk alles in allen zal zijn. Mogen wij ons met Maria toewijden aan Christus, mogen wij uit volle borst met haar meezingen en zo opgewekte én opwekkende mensen zijn!
Literatuur
Het Magnificat vertaald en uitgelegd door Maarten Luther met een verklarend nawoord van dr. Samuel IJsseling OSA, vertaald door Anno Lampe OSA en Samuel IJsseling OSA, Paul Brand, Hilversum Antwerpen 1966.
Het Magnificat in de volkstaal overgezet en uitgelegd door Maarten Luther met een inleiding van Helmut Riedlinger, Unistad, IJsselstein Antwerpen 1983 (= een herziene en geannoteerde uitgave van bovengenoemde vertaling maar zonder het nawoord van IJsseling).
Het Magnificat. Luthers uitleg van de lofzang van Maria ingeleid en vertaald door Joop Boendermaker in: Herman J. Selderhuis (ed.), Luther verzameld II, Kok Utrecht 2016, 812-868.
inleiding drs. Henk Berfo
preekvoorbeeld drs. Victor Bulthuis