- Versie
- Downloaden 40
- Bestandsgrootte 155.38 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 februari 2021
- Laatst geüpdatet 27 februari 2021
4 augustus 2013
Achttiende zondag door het jaar
Lezingen: Pred. 1,2.2,21-23; Ps. 90; Kol. 3,1-5.9-11; Luc. 12,13-21 (C-jaar)
Inleiding
Prediker 1,2; 2,21-23
In de lezingen van deze zondag staat rijkdom centraal. In de traditie van Israël staat rijkdom, zeker onrechtvaardig verkregen rijkdom, op gespannen voet met de Heer God.
De Thora getuigt hiervan met het verhaal over de tocht van het volk Israël weg uit Egypte op pad naar het beloofde land. Als het volk wegtrekt uit Egypte, stelt God het eerst in staat goud en sieraden van de Egyptenaren mee te nemen (Ex. 3,22; 11,2). Dat goud en die sieraden dienen als een soort schadeloosstelling voor de vele jaren dat de Israëlieten slavenwerk hebben moeten verrichten. Maar eenmaal op weg naar het beloofde land wendt het volk de in Egypte verworven rijkdom aan om er een gouden stierkalf van te maken (Ex. 32,2-4), een gouden afgod, die ze gaan aanbidden in plaats van de Heer. Het Egyptisch goud kan natuurlijk beter gebruikt worden voor het heiligdom (Ex. 25,3).
Ook de profeten en de psalmen getuigen van een kritische blik op rijkdom. Psalm 49 gaat zelfs in zijn geheel in op de ontoereikendheid van rijkdom. Daarin wordt het beeld geschetst van een man die schat- en schatrijk is, maar, hoe ironisch, toch gewoon dood gaat als iedere mens; neen, sterker nog, zo klinkt het in vers 13, als ieder dier. Zijn rijkdom kan hij niet meenemen het graf in. Achter een lijkbaar hobbelt nu eenmaal geen geldkist, hooguit
kibbelende erfgenamen.
Het boek Prediker is een van de jongste boeken van het Oude Testament. Het is geschreven in reactie op een nieuwe tijdgeest: het hellenisme. Israël wordt geconfronteerd met het Griekse denken. Maar hoewel het Griekse denken zich onderscheidt van het Egyptische gedachtegoed en van de Mesopotamische wijsheidsidealen, blijft Israëls visie op de betekenis en het nut van de rijkdom nog steeds nodig om te klinken. ‘IJdelheid der ijdelheden’, zegt de Prediker, de leermeester te Jeruzalem. Het stelt allemaal niets voor, het is ijl, het weegt nog minder dan lucht! Je kapot werken is dus zinloos. Dat maakt geld en economie alleen maar tot afgoden.
Lucas 12,13-21
Staande in deze eeuwenoude traditie, zegt ook Jezus: ‘Geen enkel bezit, al is dit nog zo overvloedig, kan je leven veilig stellen’. Voor wie deze uitspraak toch nog niet zou begrijpen, vertelt Jezus een gelijkenis. Het gaat over een man die zelfgenoegzaam meent te kunnen gaan genieten van zijn vele, voor zichzelf opgestapelde rijkdommen. Maar de overvloed blijkt hem dom gemaakt te hebben, niet rijk. Nog diezelfde dag zal de dood hem treffen; maar dáárvoor
blijkt hij niet de juiste maatregelen getroffen te hebben.
In de Griekse grondtekst is de gelijkenis nog harder en duidelijker dan in de wat vlotte Nederlandse vertaling. In het Grieks klinkt tot drie keer toe het Griekse woord psychè, ziel.
Die man uit de gelijkenis zegt namelijk: ‘Ik zal tot mijn ziel zeggen: “Ziel, je hebt grote rijkdommen.”’ Maar God zegt: ‘Dwaas, je ziel wordt nog deze nacht opgeëist.’ Bij het woord ziel in de Bijbel moet niet gedacht worden aan de onstoffelijke tegenhanger van lichaam.
Neen, het begrip ziel bedoelt de menselijke persoon in zijn geheel. Je ziel, dat ben jezelf. Je ziel is dat wat jouw persoonlijkheid uitmaakt. De man in de gelijkenis denkt dat rijkdom zijn ziel uitmaakt. Dat is het wat hem maakt tot wie hij is. Zijn ziel is rijkdom, bezit. Maar zijn ziel is helemaal niet rijk en de man eerder zielig. Want je ziel heb je gekregen van God; het is een geschenk. Je bent niet uit jezelf wat je bent; maar je mag zijn wie je bent, omdat God je dat geeft te zijn.
De overmoed van de rijke man komt eveneens tot uiting in de woorden jaar en dag in het parabelverhaal. De mens is in de Bijbel een tijdgebonden schepsel. Hij is niet eeuwig. Hij gaat dood. Zo is hij ook geschapen, sterfelijk (zie immers Gen. 3,22). De mens moet dus niet doen alsof hij en zijn plannen maar door gaan tot in eeuwigheid. Om aan die beperkte tijdsduur uitdrukking te geven, gebruikt de Bijbel voor de menselijke tijdmaat het woord dag.
De mens leeft dagen, hoe oud hij ook wordt. Zelfs de zeer oud wordende mensen in de Genesisverhalen leven dagen. Als een refrein klinkt het, bijvoorbeeld bij Metuselach: ‘Zo waren al de dagen van Metuselach negenhonderd negenenzestig jaren’ (Gen. 5,27). God is niet sterfelijk, hij is wel eeuwig. Daarom gebruikt de Bijbel voor God de tijdmaat jaar.
De rijke man in het parabelverhaal denkt voor jaren, ja lange jaren (v. 19), klaar te zijn. Maar daarmee overschrijdt hij de grens van wat menselijk kan en dus verantwoord is. Hij is geen god, hij kan de lange jaren niet claimen, ook niet met zijn overvloedige rijkdom. Hem blijkt niet eens meer een dag gegeven te zijn, want nog deze nacht zal hij sterven (v. 20).
Psalm 90 getuigt eveneens van deze bijbelse theologie. Voor God is er niet zoveel verschil tussen één dag en duizend jaren. Voor een mens wel; er is geen mens die de duizend jaar haalt, zelfs de oudste mens ooit in de Bijbel, Metuselach (zijn naam betekent ironisch genoeg: ‘de dood is heengezonden’), heeft dat net niet gehaald. Dit vraagt om een andere manier van kijken naar de menselijke werkelijkheid. Waardevol is uiteindelijk de zegen Gods,
niet onze eigen geclaimde rijkdom.
Het parabelverhaal laat mede door een intertekstuele relatie met Jozef uit de Genesisverhalen nog een afkeurenswaardig element van rijkdom zien. Jozef in het bijbelboek Genesis slaat een rijke oogst op in grote graanschuren. Dit handelen is evenwel ingegeven door zijn kennis over de aanstaande magere jaren, niet door rijkdom als zodanig. Bovendien, Jozef gaat verstandig om met de overvloedige oogst opdat de inwoners van het land voor wie hij verantwoording draagt, zullen kunnen blijven leven, ja ook mensen uit andere landen, onder wie zijn broeders. Rijkdom is bij Jozef gedeelde rijkdom en wel om de aanstaande gedeelde armoede te overleven. Samen delen is de man uit het parabelverhaal evenwel vreemd. De rijke oogst is voor hemzelf alleen. Het bewaren is niet gerelateerd aan een eventuele arme tijd, maar alleen bedoeld om te pronken met zichzelf. Daar komt weinig van
terecht, want daarmee blijkt je in de nacht van je levenseinde niet te kunnen schitteren.
Kolossenzen 3,1-5.9-11
Ook in de epistellezing klinkt het rijkdomthema door. De hebzucht wordt expliciet genoemd (v. 5) en gelijkgesteld aan afgoderij. Neprijkdom is onderdeel van de oude mens, de nieuwe mens beschikt, wegens de opstanding in Christus, over een andere rijkdom. De blik is niet meer gericht op het aardse, maar op het hemelse, dat wil zeggen de blik is niet meer gericht op de eigen beperkte mensenwereld, maar weet door de binding aan de plek waar Christus
zetelt aan Gods rechterhand, aarde en hemel te verbinden (v. 2).
Door de verbinding met de opgestane Heer, moeten de gelovigen zich als opgestane mensen gedragen. In de opstanding vervalt niet alleen de rijkdom en daarmee het verschil tussen arm en rijk. De eerste christengemeente had immers alles gemeenschappelijk en ieder kreeg naar behoefte (Handelingen vermeldt dit maar liefst tweemaal, in 2,44v en 4,32.34v).
Ook allerlei andere onderscheidingen zijn zinloos geworden en in Christus opgeheven: jood of heiden, oftewel besnedene of onbesnedene, want in Christus is iedereen besneden van hart (zoals elders in de Kolossenzenbrief aangegeven, namelijk in 2,11; zie ook Rom. 2,28-29); slaaf of vrije, want in Christus is iedereen vrij (zie ook 1 Kor. 7,22). In Galaten 3,28 wordt hieraan ook het onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk toegevoegd. De Heer is immers rijk voor allen (zie ook Rom. 10,12).
Preekvoorbeeld
De Koning te rijk?
Je komt met niks en je gaat met niks ... Een waarheid met heel oude papieren, blijkt wel uit deze parabel.
Maar in die tussentijd, tussen dat ‘komen’ en dat ‘gaan’ … Wat is nou écht belangrijk?
Dat is zo’n vraag waar we altijd mee bezig zijn in ons leven.
We zouden het hier in de kerk aan elkaar kunnen vragen: wat is nu écht belangrijk?
Tien tegen één, dat u zegt: gezondheid; of: liefde; of: échte vrienden.
Die drie scoren hoog onder ons. En terecht. Gezondheid, liefde en mensen op wie je je kunt verlaten. Ze vormen samen de ‘bob’ van je leven;; daar kun je mee thuis komen in tijden van zorgen en moeite.
Des te opvallender is het dat Jezus deze dingen niet noemt in zijn parabel. Niet dat ze onbelangrijk zijn, maar hier focust hij op onszelf, ons diepste zelf. Wat is voor jóu belangrijk?
Het verhaal begint met iemand uit het publiek, die Jezus een probleem voorlegt. Hij vraagt naar een eerlijke verdeling van de erfenis, want daar is kennelijk iets niet goed gegaan. Er is geld, er zijn bezittingen. En ja, dan wil er nog wel eens iets fout gaan in families.
Met dat die man z’n vraag stelt, erkent hij tegelijkertijd publiekelijk Jezus als rabbi;; als iemand die niet alleen kennis heeft van de Thora, maar die ook zo tot de kern daarvan is doorgedrongen, dat je bij hem op wijsheid mag rekenen. Levenswijsheid, gestoeld op kennis van en omgang met de Schriften. Daar verwacht hij wat van.
Welnu, rabbi Jezus wijst een rol als mediator af, maar hij gaat wel op de kwestie in.
Alleen steekt hij de schop wat dieper in de grond. Waarom is er ruzie? Wat zit er onder ruzie om de erfenis? Hebzucht, zegt Jezus met één woord. Hoed je voor hebzucht!
Het is in onze tijd door de euro- en de bankencrisis een zeer actueel begrip geworden.
Hebzucht met in het kielzog fraude, ontrouw, omkoping, diefstal en uiteindelijk voor velen bittere ontgoocheling, een zeepbel. Geld maakt meer kapot dan je lief is.
Maar pas op, Jezus heeft het niet over banken of over multinationals. Hij heeft het over ons.
Hij vertelt een parabel. Iemand had goed geboerd. En die man doet dan iets wat onder ons heel gebruikelijk is. Hij zet iets apart voor als de tijden eens wat minder worden en ondertussen leeft hij er goed van. ‘Nou en …’, zullen de meesten van ons zeggen. Is daar iets mis mee?! Welk bedrijf zal als de mogelijkheid daar is, geen reserves aanleggen? Dat geldt trouwens ook voor particulieren. Als het even kan, is een buffer op de bank toch wel heel fijn.
Om zo’n man nu meteen maar, zoals Jezus doet, ‘een dwaas’ te noemen … En toch doet Jezus dat in dit verhaal, en niet zonder reden.
Jammer, er is in de vertaling een woordje weg gevallen, dat hier nu juist het verschil maakt. Dat is het woordje ‘ziel’.
Nadat die man z’n graan geoogst heeft en z’n nieuwe schuren voor jaren volgestouwd, zegt hij tegen zijn ziel, zo staat er letterlijk, ‘ziel je hebt vele goederen liggen, voor jaren, rust uit, eet, drink en wees vrolijk!’ En, gaat het verhaal van Jezus verder, dan zal God tegen hem zeggen: ‘Stuk onverstand, deze nacht nog zullen ze je ziel van je afeisen; wat je hebt klaargemaakt, voor wie zal het zijn?’
Jezus brengt met drie keer dat begrip ‘ziel’ iets naar voren, dat het verschil maakt in dit verhaal.
Ziel, dat is alles wat jij hebt meegekregen en zelf verzameld hebt aan gedachten en ideeën, waarden en normen, waardoor jij jij bent. Dat is wat jou be-zielt; waaraan mensen jou kennen. Hij is zus, zij is zo.
Wat bezielt jou? Wat bezielt mij? Hebben?
Voor Jezus zijn die volle schuren, die dikke bankrekeningen, een leeg begrip. Of je geld hebt of geen geld hebt, want dat laatste kan hebzucht ook flink aanwakkeren – voor Jezus gaat het om iets anders. Als hebzucht deel gaat uitmaken van je ziel, gaat het dat andere in de weg staan. En dat andere noemt Jezus: ‘rijk zijn bij God’.
Rijk zijn bij God ...? Ik hoor het de cynicus al zeggen: En wat mag dat opleveren? Nou, wat had u gedacht van een ziel die niet uit is op hebben, maar op ‘er zijn’ … in liefde, in het zoeken naar gerechtigheid, barmhartigheid, vergeving, in het naast en bij de ander zijn. Het bijzondere is, dat je daar niet alleen zelf beter van wordt, maar dat het een
andere, betere wereld oplevert.
De gelijkenis houdt ons een spiegel voor.
Waar ben je mee bezig? Wat be-zielt je?
Archibald van Wieringen, inleiding
Jaap de Lange, preekvoorbeeld