- Versie
- Downloaden 114
- Bestandsgrootte 210.56 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 22 januari 2021
4 augustus 2019
Achttiende zondag door het jaar
Lezingen: Pred. 1,2 en 2,21-23; Ps. 90; Kol. 3,1-5.9-11; Luc. 12,13-21(C-jaar)
Inleiding
Eerste lezing: Prediker 1,2; 2,21-23
Het boek Prediker behoort tot de bijbelse wijsheidsliteratuur. Het werd vermoedelijk geschreven in de tweede helft van de derde eeuw voor Christus. Dat was de tijd van het hellenisme, waarin men kennis maakte met andere culturen, nieuwe ideeën en nieuwe welvaart. Voor het eerst komen de Joden in contact met een ‘geseculariseerde’ wereld, die niet gedragen wordt door priesters en profeten, maar door filosofen. Er zijn dan verschillende reacties mogelijk. Men kan zich opsluiten in het oude. Men kan ook de tradities overboord gooien en opgaan in het nieuwe. Of men kan profiteren van de geboden kansen en streven naar macht en rijkdom. In die situatie neemt Prediker het woord. Hij is een vrij en vrijmoedig denker, die kritisch en nuchter analyseert wat hij in de wereld hoort en ziet. Met een scherpe opmerkingsgave observeert hij wat er onder de mensen gebeurt. Hij denkt daarover na en formuleert zijn eigen conclusies. De woorden van ‘zinzoeker’ Prediker klinken verrassend modern.
In de Bijbel is het boek Prediker een buitenbeentje, en er is onder de rabbijnen heel wat discussie over geweest. Hoort dit boek wel thuis in de heilige geschriften? Men vindt er nauwelijks iets dat naar Thora of Profeten verwijst en de Godsnaam jhwh komt er niet in voor. De woorden van Prediker klinken zo kritisch en pessimistisch… Is die auteur wel een gelovige?
In de zondagsliturgie krijgt Prediker slechts één keer het woord, namelijk op deze achttiende zondag in het C-jaar, en dan nog slechts in een kort fragment van amper vier verzen. De lezing begint met de aanhef van het boek: ‘IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid’. ‘IJdelheid’ is de vertaling van het Hebreeuwse woord hebel. Letterlijk betekent dat zoiets als adem, wind, zuchtje, damp, lucht… Dus: iets dat ijl is, geen stand houdt, niets oplevert. ‘Lucht en leegte, zegt Prediker, lucht en leegte, alles is leegte’ (nbv).
Prediker is ervan overtuigd dat veel dingen waar mensen rusteloos naar streven, eigenlijk waardeloos zijn en uiteindelijk niets opleveren. Dat illustreert hij door een aantal ervaringen te beschrijven: mensen streven naar genot en naar bezit, ze bouwen paleizen en planten tuinen en parken, maar als ze sterven moeten ze het toch nalaten aan iemand die er niets voor heeft gedaan. Uiteindelijk is het allemaal lucht en leegte. In de lezing zijn uit die lange passage slechts enkele verzen opgenomen, die een deel van Predikers conclusie weergeven. De mens heeft geen voordeel van al zijn geploeter. Alle dagen brengen hem verdriet en smart.
Is Prediker dan alleen maar een cynische pessimist? Toch niet. Het is jammer dat de verzen 24-25 niet zijn opgenomen in de lezing. Daaruit blijkt immers dat Prediker ook een levensgenieter is die een weg wijst naar een leven dat toch de moeite waard kan zijn, en die gelooft in de scheppende God die aanwezig is in alle dingen van het leven: ‘Het beste voor de mens is nog: eten en drinken en genieten van wat hij met veel zwoegen bereikt heeft. Want ook dat, zo begreep ik, komt uit de hand van God. Of je het nu goed hebt of in de zorgen zit, het gaat nooit buiten Hem om’.
Antwoordpsalm: Psalm 90,1.3-9.12-14.17
Na de lezing uit Prediker is Psalm 90 een goede keuze als antwoordpsalm. Benoît Standaert noemt deze psalm ‘een van de meest filosofische gedichten van het hele Psalterium’ en schrijft dat ‘binnen de Bijbel de psalmist hier een visie vertolkt die zeer persoonlijk en betrekkelijk uniek is’ (Leven met de Psalmen II, Lannoo, 2014, p. 166). De psalmist mediteert over de beleving van de tijd en over het contrast tussen de vergankelijkheid van het menselijk bestaan en de eeuwigheid van God. Voor God zijn duizend jaren als één dag, maar een mensenleven breekt af als een droom in de ochtend, het is als gras dat ‘s morgens ontkiemt en ’s avonds al verdord is. Zelfs al duurt ons leven zeventig of tachtig jaar, het brengt ons veel moeite en leed (vv. 4-10). Na die eerder sombere beschouwingen volgt een gebed om wijsheid: ‘Leer ons dan zo onze dagen waarderen dat wij er wijze mensen van worden’ (v. 12) – het hadden woorden van Prediker kunnen zijn. De psalm eindigt positief met een gebed om vrede en geluk, al de dagen dat wij nog mogen leven (vv. 14-17).
Kolossenzen 3,1-5.9-11
Zie: H.M.J. Janssen, ‘De brief aan de Kolossenzen. Cirkelen rond het mysterie’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 38-46
Evangelielezing: Lucas 12,13-21
In de semi-continue lezing van het Lucasevangelie tijdens de gewone ‘zondagen door het jaar’ bevinden we ons thans midden in het zogeheten ‘grote reisverhaal’ van Lucas (Luc. 9,51–19,28). Jezus is met zijn leerlingen op weg naar Jeruzalem, de plaats van zijn lijden, dood en verrijzenis. Onderweg onderricht hij zijn leerlingen. In deze grote sectie van zijn evangelie heeft Lucas een aantal verhalen ondergebracht die duidelijk maken wat het betekent leerling en reisgenoot van Jezus te zijn. Daar zit veel materiaal tussen dat eigen is aan Lucas en waar we geen parallel van aantreffen in de andere evangelies. Zo ook de evangelieperikoop van deze zondag, die gaat over ‘omgaan met bezit’, een thema dat Lucas dierbaar is. Hij spreekt immers vaak over de gevaren van rijkdom en over het belang van armoede en onthechting – zie bijvoorbeeld zijn versie van de zaligsprekingen met overeenkomstige wee-woorden (Luc. 6,20.24) of de parabels over de rentmeester (16,1-9) en over de rijke man en de arme Lazarus (16,19-31), ook allebei eigen aan Lucas.
De lezing begint met een vraag aan Jezus om in een erfeniskwestie op te treden als scheidsrechter, maar Jezus weigert er op in te gaan. Deze korte scène vormt voor Jezus de aanleiding om zijn leerlingen te waarschuwen tegen alle vormen van hebzucht: niemand kan immers zijn leven redden door wat hij bezit. Als illustratie vertelt Jezus dan de gelijkenis van ‘de rijke dwaas’. In de exegese worden de parabels soms ingedeeld in verschillende soorten of subgenres: gelijkenissen, echte parabels, allegorieën, en voorbeeldverhalen. De gelijkenis in de evangelielezing van deze zondag wordt tot de laatste categorie gerekend. In tegenstelling tot allegorieën en ‘echte parabels’, die een uitleg of een ‘vertaling naar het echte leven’ behoeven, maakt een voorbeeldverhaal onmiddellijk duidelijk wat Jezus bedoelt. Denk aan de parabel van de barmhartige Samaritaan (Luc. 10,30-37): wat de Samaritaan doet, is een voorbeeld van naastenliefde dat zonder meer nagevolgd kan worden. Het verhaal over ‘de rijke dwaas’ zou je een negatief voorbeeldverhaal kunnen noemen: het is een voorbeeld dat geen navolging verdient.
Het verhaal maakt duidelijk waarin het gevaar van rijkdom schuilt. De man waarover Jezus vertelt, wordt volledig in beslag genomen door zijn bezit. Hij meent zelfgenoegzaam over zijn eigen leven te kunnen beschikken. Hij ‘overlegt bij zichzelf’ (v. 17) en ‘spreekt tot zichzelf’ (v. 19). Zijn grootse plannen worden echter doorkruist door zijn plotselinge dood. En zoals Prediker al wist: alle mensen moeten sterven en niemand kan iets van zijn verworven rijkdom meenemen (zie Pred. 2,18.21; 5,14v). Bij zijn dood houdt die rijke niets meer over. Hij heeft schatten vergaard voor zichzelf, maar is niet rijk bij God.
Preekvoorbeeld
We zijn nog altijd met Jezus en zijn leerlingen onderweg naar Jeruzalem. Tijdens die tocht treden er verschillende confrontaties op, bijvoorbeeld met Farizeeën en wetgeleerden. Naar aanleiding van die confrontaties onderricht Jezus zijn leerlingen.
In de lezing van vandaag horen we een confrontatie met het gewone volk, en wel rond een thema dat het gewone volk zeer ter harte gaat, namelijk bezit, geld en goederen. Concreet gaat het om een erfeniskwestie, een zaak die vaak veel gewone mensen beroert en ruzies brengt in families. De eerste reactie van Jezus is terecht. Hij is geen rechter en laat zich dan ook niet in de rol van rechter of bemiddelaar duwen. De vraag van die man is wel een aanleiding voor Jezus om zijn visie op geld en goederen duidelijk te maken via een parabel.
Voorop plaatst Jezus de centrale idee: ‘het leven hangt niet af van goederen’ (nbv). Wij zouden het als volgt omschrijven: alhoewel we goederen nodig hebben om te leven, heeft het leven zijn zin en zijn waarde niet uit die goederen. De nood naar goederen leidt tot een zoeken naar veiligheid, vaak tot een absolute veiligheid. Met goederen wil men de onzekere toekomst bezweren. Eigenlijk wil men met het vergaren van goederen de dood bezweren. Jezus zegt elders daarover: ‘Je kunt met al je tobben geen el aan je leven toevoegen’. Hiermee ontmaskert hij fundamenteel de betekenis van de begeerte naar goederen en de hebzucht. Het leven is niet ‘uit die illusie van zekerheid’. Dan vertelt Jezus een eenvoudige parabel om duidelijk te maken van waaruit het leven dan wel is. In die parabel laat hij twee tegenstrijdige visies met elkaar botsen. Die visies stellen als in een spiegel de twee wegen voor: de weg ten dode tegenover de weg ten leven. Daarin zit voor zijn leerlingen en de mensen de uitnodiging te kiezen voor de weg ten leven en zich te hoeden voor heilloze illusies.
Een weg ten dode
Heel scherp laat Jezus zien hoe het zoeken naar veiligheid uiteindelijk een weg ten dode is. Er wordt ons de man getekend die opeens een rijke oogst mag binnenhalen. Zijn redenering hierbij is opvallend. ‘Man, je hebt een grote rijkdom liggen, voor lange jaren’. Ik wijs hier vooreerst op de uitdrukking ‘voor lange jaren’. Met andere woorden: rijkdom beleeft hij als een zekerheid of veiligheid tegen de voorthollende tijd. De man zegt dus tegen zichzelf: je hebt de onzekerheid van het menselijk bestaan, die tot uitdrukking komt in het voorthollen van de tijd, bezworen. En wel door veel bezit dat daar ‘ligt’. ‘Liggen’, spijtig genoeg verloren gegaan in de nieuwe vertaling, wijst op stabiliteit, vastheid, onvergankelijkheid. En hier blijkt dan de paradox en ook de illusie: je hebt de vergankelijkheid en broosheid van de tijd bezworen door hem als het ware stil te zetten, door hem te bevriezen in vastliggende goederen.
‘Dwaas’ zegt Jezus. Waarom dwaas? Vooreerst omdat die begeerte een illusie is. Je kunt de tijd niet stil zetten, want de dood zal je altijd inhalen. En wat heb je dan uiteindelijk bereikt? Je hebt alleen maar hard gehold om de dood voor te blijven, die je uiteindelijk toch eens zal inhalen, vroeg of laat. Het zuchten van Prediker in de eerste lezing maakt dat duidelijk. Maar Jezus zegt nog meer. Het is niet alleen dwaas, het is ook een weg ten dode, zowel psychisch, sociaal als geestelijk. Dat is slechts indirect in de parabel aanwezig. Ze zegt dat de velden een rijke oogst hebben opgeleverd, duidelijk als een extra. Maar bij de landeigenaar is hier geen enkel besef van ‘gekregen hebben’, geen besef van God als gever of Schepper. Niets van dankbaarheid. Er is ook geen enkel besef van verantwoordelijkheid. Een ‘derde’ is in zijn denken totaal afwezig. Hij zou ook iets extra voor zijn gezin en voor zijn knechten kunnen doen. Of voor zijn dorp. Dat besef is volledig afwezig. Er is in zijn bewustzijn maar één persoon aanwezig, namelijk ‘ik’, die zich nu meent te kunnen vermeien in een (eeuwige) roes van eten en drinken. Die weg is een weg naar een psychische, sociale en geestelijke dood.
Jezus diept dit laatste nog uit. Hij zegt: ‘Deze nacht nog wordt je leven teruggevorderd.’ We wijzen op de uitdrukking terugvorderen. Het Griekse woord voor terugvorderen suggereert duidelijk: terugvorderen van een ‘geleend goed’. Met andere woorden: je leven is geleend goed. Je hebt het gekregen opdat het zou opbrengen. Het leven is een gave en tegelijk een opgave. Daar zit het grote verschil met de eerste visie. Die rijke man zag het leven alleen maar in functie van zichzelf: de dood vóór blijven en genieten en zich vermaken. Heel de diepere betekenis van leven als gave en verantwoordelijkheid is afwezig. Die man was al dood voordat hij stierf.
Een weg ten leven
In het woord ‘terugvorderen’ klinkt de tweede visie door, de weg ten leven. Niet in de zin dat de dood er opeens niet meer zou zijn. Het gaat om een totaal andere visie op leven. Het leven beleef je dan als een gave en de grondtoon ervan wordt ‘dankbaarheid’. Vanuit dat besef van gave ontstaat bovendien openheid naar anderen, verbondenheid en uiteindelijk verantwoordelijkheid. Je hebt het leven gekregen ten dienste van anderen. En dat werkt bevrijdend. Verantwoordelijkheid op je nemen werkt bevrijdend. Het bevrijdt je uit de enge cirkel van jezelf met zijn angsten en begeerten. Het opent je voor medemensen en voor de brede zin van de schepping, van dood en leven. Verantwoordelijkheid verruimt je innerlijk en doet je op een nieuwe bodem staan, een vastere bodem, namelijk de diepe zin van onze schepping. Dat is vaste grond en daaraan mogen meewerken, hoe bescheiden ook, geeft diepe voldoening, een andere voldoening dan zoeken naar plezier en vermaak.
Kiezen voor deze weg is levengevend. Jezus zegt het hier op een bijzondere manier: ‘Zo vergaat het met iemand die schatten vergaart voor zichzelf, maar niet rijk is bij God’. ‘Schatten vergaren voor zichzelf’ is de eerste visie en de betekenis is direct duidelijk. Voor de tweede visie gebruikt hij een verrassende uitdrukking. Je zou verwachten: ‘schatten vergaren voor God’ Er staat: ‘rijk zijn bij God’. Als je je leven beleeft als gave en opgave, dan blijf je niet met lege handen achter, je wordt ook ‘rijk’, maar dat is natuurlijk een andere soort rijkdom. Je bent ‘rijk bij God’. Je beleeft een vervulling die haar wortels uiteindelijk in God zelf heeft. En daarom ben je ook sterk, sterker uiteindelijk dan de dood, omdat je in God geworteld bent. Dat is de ware overwinning van de ‘dood’. Je bent verbonden met de Bron, met de Oorsprong van alle leven.
De stroom van het leven
Ik wil deze parabel op een andere manier verduidelijken met een bezinning van een zwarte filosoof, die schrijft over het verschil tussen het Westen en zijn Afrikaanse leefwereld. Over dat verschil zegt hij: ‘In het Westen staat de ruimte centraal, in onze cultuur staat de tijd centraal’. Als mensen van het Westen ‘ruimte’ zien, gaan zij die onmiddellijk afbakenen en zeggen: dit is van mij. Zo vereenzelvigen zij zich als het ware met de stabiele grond. Zij kiezen zo voor onbeweeglijke stabiliteit en leggen de levensstroom in zichzelf stil. Onze cultuur daarentegen, zegt hij, plaatst de tijd centraal. De mensen zien zichzelf geplaatst in een grote levensstroom. Wij weten dat wij ontvangen en wij geven weer verder aan wie na ons komen. Wij staan in de brede levensstroom van ontvangen en verder geven. Daarin hebben we een bescheiden plaats en een bescheiden opdracht. Daarin beleven wij onze levenszin.’
Hieraan wil ik toevoegen hoe deze parabel en deze visie op de levensstroom in onze tijd een nieuwe betekenis krijgt vanuit de milieuproblematiek. De aarde is ons gegeven en wij worden opgeroepen deze aarde weer verder te geven aan de volgende generaties. Hopelijk hoeft die toekomstige generatie over ons niet te zeggen: ‘Dwazen! Welk een pretentie deze aarde voor zichzelf te reserveren!’ Op een scherpe manier komen hier vanuit een andere invalshoek de twee wegen tot uitdrukking: een weg ten dode en een weg ten leven. Laat ons nu al dankbaar zijn voor de vele mensen die zich inzetten voor de toekomst van onze aarde, voor de vele mensen die bewust in de stroom van het leven gaan staan en kiezen voor de weg ten leven.
inleiding dr. Paul Kevers;
preekvoorbeeld André Jansen ofm