- Versie
- Downloaden 30
- Bestandsgrootte 297.97 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 18 februari 2021
31 juli 2016
Achttiende zondag door het jaar
Lezingen: Pred. 1,2 en 2,21-23; Ps. 90; Kol. 3,1-5.9-11; Luc. 12,13-21 (C-jaar)
Inleiding
De lezingen zijn deze zondag wel heel goed op elkaar afgestemd. In alle lezingen gaat het over zinloos zwoegen en verzamelen van aardse schatten. Kolossenzen 3,2 zegt het zo: ‘Zet uw zinnen op wat boven is, niet op het aardse.’ En naar aanleiding van de man in de parabel die zijn leven lang gezwoegd heeft om rijkdommen te vergaren maar er niet van zal genieten door een voortijdige dood, horen we de waarschuwing: ‘Zo vergaat het iemand die rijke schatten verzamelt voor zichzelf en niet voor God’ (Luc. 12,21).
Prediker 1,2 en 2,21-23
Het boek Prediker (Hebreeuws: Kohelet) is een buitenbeentje binnen de wijsheidsliteratuur die praktische wijsheid en moreel besef wil aanreiken. De geschiedenis van Israël bijvoorbeeld komt niet ter sprake. Het boek spreekt over menselijke ervaringen en gaat vragen over sterfelijkheid, zin en onzin van het leven, niet uit de weg. Prediker durft vraagtekens te zetten bij het vergaren van wijsheid en kennis – ‘Want veel wijsheid brengt veel verdriet; en hoe groter de kennis, hoe groter de smart’(1,18) – maar ook bij het traditionele denkbeeld dat God de rechtvaardigen beloont en de onrechtvaardigen straft – ‘Maar in de wereld doet zich de ongerijmdheid voor dat er rechtvaardigen zijn die het vergaat als de slechte mensen en slechte mensen die het vergaat als de rechtvaardigen. Ik zei: ook dat is ijdel’ (8,14).
In tegenstelling tot andere wijsheidsgeschriften (Job 28,28; Ps. 111,10; Spr. 15,33; Sir. 1,14) schrijft hij nergens expliciet dat wijsheid is ‘ontzag hebben voor de Heer’, ‘de Heer vrezen’. Wel beveelt hij ontzag voor de Heer aan (5,6; 7,18; 8,12). Ook is wijsheid bij hem geen synoniem voor ‘Thora’. In het slotwoord wordt treffend beschreven wat de wijsheid van Prediker inhield (12,9vv).
Het boek begint met het opschrift: ‘De woorden van Prediker, zoon van David, koning in Jeruzalem’. Je zou dus denken dat hier een wijze koning (Salomo) aan het woord is, maar uit 8,2-4 kan men eerder de conclusie trekken dat hij een onderdaan is. Prediker is dan ook een wijsheidsleraar en zijn koningschap een literaire fictie.
Prediker 1,2 zet het hoofdthema van het boek neer dat als een refrein telkens weer terugkomt; dit vers vormt een inclusio met het einde van het boek in 12,8.
Prediker blikt terug op het leven: ‘IJl en ijdel, zegt Prediker, ijl en ijdel, alles is ijdel’, in de Nieuwe Bijbelvertaling weergegeven als ‘lucht en leegte, zegt Prediker, lucht en leegte, alles is leegte’ (1,2). In Prediker komt maar liefst 38x komt het Hebreeuwse hèvèl voor, dat ‘een zuchtje wind’, ‘nietigheid’, ‘vergankelijkheid’, ‘vluchtigheid’ en in figuurlijke zin ‘zonder betekenis’, ‘zonder inhoud’, ‘absurd’, betekent (dat is ook de betekenis van de naam Abel). Vaak duidt hèvèl een soort samenvatting aan van het voorafgaande.
Prediker vervolgt met (het niet gelezen vers): ‘Wat heeft de mens aan al zijn zwoegen en tobben onder de zon? (1,3). Daarop volgt in 1,4-11 een zogeheten cyclisch motief dat uitdrukt dat het leven een voortdurende kringloop is, kortom: ‘Wat is, was er tevoren al; wat zijn zal, is vroeger al geweest. God haalt wat voorbij is steeds weer terug’ (3,15).
Na de wijsheid zoekt Prediker het plezier op en probeert te genieten van het goede: alles wat zijn ogen verlangden, verwierf hij, maar ook dat bleek ijdel, leeg (2,1.11). Opnieuw richt hij zijn aandacht op de wijsheid en vergelijkt haar met dwaasheid en domheid (2,12). Al is het beter wijs te zijn dan dwaas, sterven moet men toch (2,16). Het ergste vond hij dat hij alles wat hij met hard zwoegen had bereikt, zijn hele bezit, bij zijn dood aan een ander moest overlaten waarvan hij niet wist of die wijs of dwaas was en die in elk geval alles zomaar in de schoot geworpen kreeg. Waarom dus al dat gezwoeg als het toch ijdel is (2,21vv)?
Hij geeft vervolgens het advies om maar goed ‘te eten en te drinken en te genieten van wat de mens met veel zwoegen bereikt heeft. Want ook dat, zo begreep ik, komt uit de hand van God’ (2,24). Zo stelt Prediker vast dat er niets buiten God om gebeurt.
Kolossenzen 3,1-5 en 9-11
Zie: H. Janssen OFM, ‘De brief aan de Kolossenzen. Cirkelen rond het mysterie’ in: H. Janssen & K. Touwen (red.), In naam van Paulus. Handelingen en de aan Paulus toegeschreven Brieven, Vught 2015, 38-42
Lucas 12,13-21
Deze lezing, die we alleen bij Lucas aantreffen, behoort tot het grotere geheel van Lucas 12,1-13,9, waarin het bedacht zijn op het naderende oordeel en de voorbereiding daarop centraal staan. Op dat oordeel wijzen bijvoorbeeld de woorden die volgen op de waarschuwing van Jezus voor de zuurdesem van de Farizeeën: ‘Er is niets bedekt dat niet onthuld zal worden, of verborgen dat niet bekend zal worden…’ (12,3vv). Rondom dit thema is een aantal wijsheidsspreuken en parabels bij elkaar geplaatst.
In Lucas 12,11 bemoedigt Jezus de leerlingen voor het geval dat zij voor synagogen, overheden en gezagsdragers worden geleid: ‘Maak je dan geen zorgen hoe je je zult verdedigen…’ Hetzelfde werkwoord ‘zich [al dan niet] zorgen maken’(merimnaō) zien we terug in 12,22.25v. Daartussen staat het evangelie van vandaag, waarin het erom gaat je druk te maken om de dingen die er toe doen: rijke schatten te verzamelen voor God die niet door motten worden aangetast of door dieven gestolen in plaats van materiële schatten voor jezelf. Wie rijke schatten voor God verzamelt, hoeft zich geen zorgen te maken, gezien de uitspraak: ‘zoek zijn koninkrijk, dan krijg je die dingen erbij’ (12,30v.33).
De parabel wordt ingeleid met een vraag van iemand uit de menigte aan Jezus met betrekking tot de verdeling van een erfenis. Op de kwestie zelf gaat Jezus niet verder in maar hij grijpt de gelegenheid aan om te waarschuwen tegen elke vorm van hebzucht. Eigen aan de hebzucht is de wens naar steeds meer materiële bezittingen, naar zekerheden die niet zeker zijn. Maar hoeveel je ook bezit, je leven bezit je niet, daarover beschikt God.
Ter illustratie vertelt Jezus een parabel over een rijke man die een zeer goede oogst had gehad. De oogst was zo overweldigend groot dat zijn schuren niet toereikend waren om alle vruchten te bevatten. In plaats van tevreden te zijn met de opslagruimte van de bestaande schuren en het overschot van de oogst weg te geven en onder de armen te verdelen – dan had hij immers een schat bij God gehad! – besluit de man zijn schuren af te breken en grotere te bouwen. Hij ziet een ideale toekomst voor zich: schuren die genoeg ruimte bieden om alle graan en bezittingen op te slaan. Is dat eenmaal gebeurd, dan kan hij het er rustig van nemen en genieten, eten, drinken.
Opmerkelijk is dat de man hier spreekt over mijn oogst, mijn schuren, mijn bezittingen: hij is alleen bezig met zichzelf, anderen komen niet in beeld; hij bouwt op eigen kracht en op zijn bezit, op valse zekerheden. En dat, terwijl hij het leven toch niet zelf in handen heeft (12,15). Dat blijkt ook uit het werkwoord in 12,20 wanneer God tegen de rijke zegt: dwaas, nog deze nacht wordt je leven teruggevorderd (apaiteō terugvorderen, bijv. van een lening). Dat God hem ‘dwaas!’ noemt, herinnert aan Psalm 14,1 (53,2): ‘de dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God’. Want zo heeft de rijke immers geleefd. Daarnaast is de verbinding met de eerste lezing is overduidelijk. Uiteindelijk is het laatste woord over leven en dood aan God.
Literatuur
Wiel Logister, Prediker. Wikken en wegen. In: De Bijbel Spiritueel, red. Frans Maas, Jacques Maas en Klaas Spronk, Zoetermeer 2004, 311-317
Jacques Vermeylen, Het geloof van Israel. Theologie van het Oude Testament, Boxtel 1989, 326-328
W. Sibley Towner, The Book of Ecclesiastes, in: The New Interpreter’s Bible, Volume V, Nashville 1997
De fascinatie van Prediker, Schrift 281, april 2016
Preekvoorbeeld
Vandaag worden wij in de lezingen van deze viering geconfronteerd met de vraag naar de zin van het bestaan. Het boek Prediker of Kohelet, zoals het in het Hebreeuws heet, typeert op indringende en bijna meedogenloze wijze de vergankelijkheid en de broosheid van het menselijk bestaan. De Prediker blikt terug op het leven en komt tot de slotsom dat alles ijdel is, in de nieuwe Bijbelvertaling weergegeven als ‘lucht en leegte’. In Prediker komt maar liefst 38 keer het Hebreeuwse woord hevel voor. Het betekent ‘een zuchtje wind’, ‘nietigheid’, ‘vergankelijkheid’, ‘vluchtigheid’ en in figuurlijke zin ‘zonder betekenis’, ‘zonder inhoud’, ‘absurd’.
In het evangelie gaat het ook over de vergankelijkheid der dingen, over het zwoegen en verzamelen van aardse schatten. Maar in plaats van te leiden tot de bijna absurdistische visie van de Prediker voert dit tot de aanmaning ‘zet uw zinnen op wat boven is, niet op het aardse (Kol. 3,2).
In het evangelie van vandaag worden wij opgeroepen ons druk te maken om de dingen die er toe doen: rijke schatten te verzamelen voor God die niet door motten worden aangetast of door dieven gestolen in plaats van materiële schatten voor je zelf. Dat alles maakt Jezus duidelijk in de parabel van de hebzuchtige landbouwer.
De parabel wordt ingeleid met de vraag van iemand uit de menigte aan Jezus, met betrekking tot de verdeling van een erfenis. Op de kwestie zelf gaat Jezus niet verder in, maar hij grijpt de gelegenheid aan om te waarschuwen tegen elke vorm van hebzucht: ‘Pas op en wacht u voor alle hebzucht! Want geen enkel bezit, al is dit nog zo overvloedig, kan uw leven veilig stellen’ (Luc. 12,15). Jezus illustreert deze waarschuwing met de parabel van de rijke graanboer met de mateloze bezitsdrang. Voor Jezus is hij een dwaas, omdat hij de zin van het leven niet begrepen heeft. Hij is een dwaas omdat hij de ruimte die volle schuren hem zou kunnen geven, niet benut om dat te doen wat werkelijk de moeite waard is. Zijn rijkdom brengt hem niet de innerlijke vrijheid, de vrijheid van de kinderen Gods zoals Paulus die zou benoemen. Integendeel, ze doet hem belanden in een spiraal van onvrijheid: steeds nieuwe bouwplannen, nieuwe schuren, nieuwe berekeningen.
Wij zouden kunnen denken dat hier een bepaalde categorie van mensen wordt bedoeld. Dat is een foute redenering. Over de hoofden van zijn toenmalige toehoorders heen is de waarschuwing (waarmee de parabel wordt ingeleid) tot ieder van ons gericht. Wij worden immers allen belaagd door bezitsdrang. Wij worden allen bekoord om in het vermeerderen van ons bezit de zin van het bestaan te zien. Onze levensvreugde wordt verknald doordat wij voortdurend ons bezit vergelijken met dat van anderen.
Eigenlijk wil het evangelie ons duidelijk maken dat de waarborg voor de zin van het menselijk bestaan niet het bezit is, maar God alleen. Jezus wil ons zover brengen, dat wij de poging opgeven om uit onszelf te leven en niet uit God. Wie zijn bestaan uitsluitend in eigen regie neemt en niet ziet als een dagelijks geschenk uit Gods hand, is een dwaas. Het gaat in de evangelielezing van vandaag niet echter om bezit als zodanig. Het gaat om de fundamentele instelling van de mens, die gecorrigeerd dient te worden als hij dreigt te vergeten wat de eigenlijke zin van zijn bestaan is. Niet het streven naar bezit is slecht, maar de bekoring om het bezit in plaats van God te stellen. Een dergelijk streven is hebzucht en ten slotte afgodendienst.
Het evangelie wil onze levensvreugde niet bederven. God wil dat wij leven in overvloed hebben. Daarom wil hij ons door Jezus Christus uit de dodelijke duivelskring van de hebzucht bevrijden. Hij wil ons naar de ware bron van het leven voeren, die hij zelf is. Wie God zoekt en vindt, kan het zich veroorloven minder te bezitten. Hij kan met grote gelatenheid de toekomst tegemoet zien. Hij weet dat hij niet dieper kan vallen dan in Gods hand.
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld prof. dr. Ernest Henau