- Versie
- Downloaden 41
- Bestandsgrootte 299.18 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
1 augustus 2010
Achttiende zondag door het jaar
Lezingen: Pred. 1,2 en 2,21-23; Ps. 90; Kol. 3,1-5.9-11; Luc. 12,13-21
Inleiding
De kwetsbaarheid van de mens
In de jaren zeventig van de vorige eeuw gingen bepaalde ideologische stromingen uit van de maakbaarheid van de samenleving. De mens had de overtuiging greep op de wereld rondom hem te hebben en – niet te vergeten – zijn eigen welzijn, zijn gezondheid voor een groot deel in de hand te hebben. Mensen lieten zich invriezen omdat er ooit een mogelijkheid moet zijn om de dood te overwinnen. Die positieve gedachte overheerste toentertijd en leidde ook wel tot zelfoverschatting. Relativering van de macht van de mens was niet aan de orde. Natuurrampen als een tsunami, of aanslagen als die op het World Trade Center maakten de mens weer meer bewust van zijn eigen kwetsbaarheid in een wereld met diverse gevaren.
In de lezingen van vandaag wordt die kwetsbaarheid ter sprake gebracht. Het boek Prediker relativeert de verworvenheden van de mens en benadrukt dat hij bij zijn dood al wat hij met moeite tot stand gebracht heeft aan een ander moet overlaten. Ook Psalm 90 benadrukt dat het mensenleven zijn grenzen kent en dat de mens met veel ellende wordt geconfronteerd. Zeventig worden of zelfs tachtig lijkt ideaal, maar het leven is vluchtig voorbijgegaan en werd overheerst door zorgen en verdriet. In de brieven van Paulus staat steeds op de voorgrond dat de wereldgeschiedenis op een breekpunt staat, met het einde der tijden geconfronteerd zal worden. Met andere woorden, het leven van Paulus’ toehoorders heeft maar een relatieve waarde, omdat alles zal veranderen bij de terugkeer van de Heer. In de parabel van Lucas wordt verwoord wat ook het volksgezegde te berde brengt: De mens wikt en God beschikt.
Prediker 1,2 en 2,21-23: Lucht en leegte
Het boek Prediker wordt algemeen als wereldliteratuur beschouwd. Voor velen – ook niet-joden en niet-christenen – blijkt het een favoriet boek te zijn. Zo kan men in de recent verschenen biografie van Gerard Reve lezen dat in het communistisch georiënteerde gezin Van het Reve belangstelling bestond voor dit bijbelboek en dat de vader in de jonge jaren van de broers Karel en Gerard uit dit boek declameerde. In het werk van Gerard Reve treft men ook verwijzingen naar Prediker aan.
Over het boek Prediker bestaan nogal verschillende inzichten. In de tijd dat de exegese op zoek was naar de auteur achter de tekst, meenden bepaalde exegeten zelfs meer dan tien verschillende schrijvers in het boek te kunnen ontdekken. Ook zou er sprake zijn van veelvuldig citeren uit andere werken. In een andere tijd probeerde men het karakter van de auteur of die verschillende auteurs te definiëren. Volgens de ene wetenschapper was hij pessimistisch, somber, volgens de andere was hij toch een optimist, een levensgenieter. Anderen zagen hem als een realist of iemand die steeds relativeerde. Weer anderen zagen in Prediker iemand die leed onder stemmingswisselingen: himmelhoch jauchzend und zum Tode betrübt. Oftewel een manisch-depressieve persoon, dat wil zeggen iemand met een bipolaire stoornis. Al deze pogingen lijken op de zoektocht waarin men probeerde de huidziekte van Job te definiëren. Het is realistischer om de tekst van Prediker als een geheel te beschouwen, omdat deze nu eenmaal zo overgeleverd is. De meest fascinerende analyses zullen nooit de precieze wordingsgeschiedenis van de tekst bloot kunnen leggen. De tekst van Prediker lijkt op de mens zelf met zijn variërende stemmingen. Bij zonneschijn vrolijk gestemd, bij regen somber. Het boek Prediker staat vol met sleutelbegrippen die de twee kanten van het menselijk bestaan karakteriseren en zijn samen in de basale tegenstellingen ‘dood en leven’, ‘wijsheid en dwaasheid’, ‘liefde en haat,’ en ‘genieten en zwoegen’.
Het klassieke thema van het boek Prediker, ‘ijdelheid der ijdelheden’ (Statenvertaling) of ‘ijl en ijdel, alles is ijdel’ (Willibrordvertaling), is een weergave van een Hebreeuwse collocatie, hier een idiomatische verbinding van twee woorden, die als een superlatief functioneert. Het Hebreeuwse woord dat ‘vluchtigheid’ betekent, wil de ongrijpbaarheid van het leven aanduiden (vandaar ‘lucht en leegte’ in de Nieuwe Bijbelvertaling). De mens heeft niet echt vat op het leven. Het ontglipt hem steeds.
In de passage uit hoofdstuk 2 komt heel uitdrukkelijk aan de orde dat de mens wel van alles kan plannen en met al zijn kunde en kennis veel tot stand kan brengen, maar hijzelf en zijn creaties blijken kwetsbaar te zijn. Dat aspect bezorgt hem ook een constante onrust. De passage laat de sombere kant van het leven zien, terwijl Prediker in andere passages benadrukt dat God de mens het leven met al zijn genoeglijke zaken – o.a. liefde, en eten en drinken – gegeven heeft om ervan te genieten.
Lucas 12,13-21: Steeds maar meer?
Veel gelijkenissen in het Nieuwe Testament, zelfs ook in het evangelie van de kosmopoliet Lucas, komen uit de agrarische context. Die beelden waren heel concreet voor de toenmalige toehoorder of lezer. Het gaat daar om aanschouwelijk onderwijs n.a.v. een concrete vraag. In de evangelies functioneren de parabels als richtlijnen voor het leven. In beeldende taal wordt niet alleen antwoord gegeven aan de vragensteller, maar ook een algemene les gepresenteerd.
De toehoorder in de tekst van Lucas vraagt Jezus om bemiddeling bij een conflict om een erfenis. Kennelijk heeft de vragensteller het nakijken bij de erfenis. Maar Jezus weigert als scheidsrechter te fungeren. Hij geeft daarentegen een parabel die hebzucht aan de kaak wil stellen. Er is een rijke oogst en de voorraadschuren blijken te klein te zijn. De hoofdfiguur van de gelijkenis stelt zich de vraag of hij zijn te kleine schuur niet moet afbreken en een grotere bouwen, zodat hij tegen anderen kan pochen en verkondigen dat hij voor jaren genoeg heeft. Maar hij wordt door God een dwaas genoemd, omdat hij er geen rekening mee houdt dat hij diezelfde nacht nog zal overlijden. Hij is alleen bezig met eigen gewin en niet met het lot van anderen. Het is een pleidooi tegen het steeds maar meer, een bekend verschijnsel in onze moderne samenleving. Alleen dankzij een crisis gaat men zich afvragen of er grenzen zijn aan de groei. Is de crisis voorbij, dan stelt men zich die vraag niet meer.
Het evangelie van Lucas heeft speciale aandacht voor de minderbedeelden in de samenleving. Wellicht gaat deze parabel ook over omstandigheden in de jonge kerk, waar enkelen meer aandacht voor zichzelf hadden dan oog voor de noden van de armen. Denk daarbij ook aan het nogal bijzondere verhaal over Ananias en Safira in Handelingen 5,1-11. Zij verkochten het stuk grond dat zij bezaten, hielden het geld – tegen de afspraak – puur voor zichzelf en moeten dat met de dood bekopen. Historisch of niet, het zegt iets over de kijk van Lucas op de waarde van bezit en de noodzaak het met anderen te delen.
Preekvoorbeeld
Er was eens een arme houthakker. Hij leefde tevreden en gelukkig met zijn gezin in een huisje aan de rand van het bos. ’s Avonds na het werk hoorde je ze lachen en zingen. Dat vonden de mensen vreemd, want wat de houthakker verdiende was nauwelijks genoeg om zijn gezin te onderhouden.
De koning van het land, die dagelijks voorbij het huisje kwam op weg naar zijn kasteel, ergerde zich aan de vrolijkheid van het houthakkersgezin. ‘Wat valt er te lachen voor een dagloner?’ vroeg hij grimmig. Op een dag stuurde hij zijn dienaar naar de houthakker met de boodschap: ‘Mijn heer en koning beveelt je vijftig zakken zaagmeel klaar te zetten tegen morgenvroeg. Lukt je dat niet, dan moeten jij en je gezin sterven.’ ‘Dat lukt me heel zeker niet’, klaagde de arme houthakker. Maar zijn vrouw troostte hem: ‘Lieve man, we hebben een goed leven gehad. We zijn gelukkig geweest met elkaar en met onze kinderen en hebben geprobeerd ook anderen te laten delen in onze vreugde. Het is waar, het lukt ons niet de zakken te vullen. Laten we daarom vannacht feestvieren met onze kinderen en onze vrienden. Dan zullen we sterven zoals we geleefd hebben.’
En zo vierden de arme mensen in het houthakkersgezin hun mooiste en gelukkigste feest. Na middernacht gingen de gasten de een na de ander slapen. De houthakker en zijn vrouw waren weer alleen.
’s Morgens, toen de opkomende zon de lucht rood kleurde, werden ze bedroefd. ‘Nu is het afgelopen met ons, klaagde de vrouw. ‘Rustig maar’, troostte haar man. ‘Het is beter gelukkig en in vrede te sterven dan te leven in droefheid en angst.’
Toen werd er op de deur geklopt. De houthakker deed de deur wijd open om de verwachte dienaar van de koning binnen te laten.
Aarzelend kwam de hofbeambte dichterbij. Na een korte stilte zei hij: ‘Houthakker, maak twaalf eiken planken klaar voor een kist. De koning is vannacht gestorven.’
Dit verhaal eindigt heel anders dan het verhaal van Jezus. Het heeft een happy end. Maar toch heeft het ook veel overeenkomst met de waarheid die Jezus ons voorhoudt. Vroeg of laat zal iedereen sterven, of je doodarm bent of stinkend rijk. De dood kan onverwacht zijn of zich lang van tevoren aankondigen, maar de enige zekerheid die elk mens heeft, is dat hij de dood niet kan ontlopen.
Binnen de massa van de miljoenen mensen op aarde, komen we bij onze geboorte – als het goed is – terecht in een relatief kleine groep die ons blij en enthousiast verwelkomt. We leven binnen die groep van familieleden, vrienden en bekenden een aantal jaren. Dan worden we weer weggeroepen en moeten we ons losmaken van die kring. Wat ons leven dan betekend heeft en wat het waard is geweest, hangt af van ons antwoord op de vraag: waar lag je schat, waar was je hart?
Wat Jezus ook onderstreept is, dat je niets kunt meenemen in je graf, want niets is je eigendom. Alles heb je gekregen.
Het leven is iets wat we zelf niet kunnen verdienen. Het is een gave. Niemand weet dat beter dan de ouders die een baby krijgen. Ze kunnen alleen maar ontroerd en verwonderd kijken naar zo’n stukje nieuw leven in hun handen. Ze beseffen dan dat het leven een gave is.
Maar niet alleen ons leven is ons gegeven. Praktisch alles wat we zijn en hebben is je gegeven: je talenten, je gezondheid, maar ook je baan, je bezit en je welzijn.
Sommigen zullen zeggen: dat laatste klopt niet helemaal. Ik heb er hard voor moeten werken. Het is allemaal eerlijk verdiend. Dat kan zijn. Maar het maakt wel uit waar je geboren wordt. Met al je geploeter zou het leven er toch heel anders uitzien als je geboren was in een krottenwijk in Zuid-Amerika of in de binnenlanden van Afrika. Wij hebben de mogelijkheden tot onderwijs en ontwikkeling, wij hebben de kans een goede medische verzorging te krijgen. Wij
kunnen reizen en wat al niet meer wat mensen elders niet gegeven is.
Wanneer je dit alles tot je laat doordringen, weet je dat het geen zin heeft op te potten voor jezelf. Je weet dan dat het leven meer moet zijn dan je bezit vermeerderen en jezelf indekken.
Je staat er versteld van hoe arme mensen uit de derde wereld weten te delen vanuit hun schamele bezit. Het laatste wat ze hebben, kunnen ze soms nog afgeven om te helpen. Blijkbaar is het gemakkelijker te delen als je weinig hebt. En dan ontdek je vaak een rijkdom die wij missen: een rijkdom van medeleven in vreugde en verdriet, een welzijn van echte solidariteit.
Het is geen pessimistische boodschap die we vandaag te horen krijgen. Jezus wil ons geen angst aanpraten voor de dood en evenmin voor het navolgen van hem. Nee, hij wil ons bemoedigen door te gaan op zijn weg, op een realistische manier. Hij zegt: gebruik het heden goed. Geniet ervan, zoals die houthakkersfamilie uit het sprookje, maar pot niet op voor jezelf. Wees niet begerig naar altijd méér. Leer het leven naar waarde schatten. Beleef het als een geschenk, dat je kunt delen met elkaar. Bedenk dat je bij je dood niets van je bezittingen kunt meenemen. Die gaan naar anderen.
Alleen je naam kun je meenemen. Die is je eigendom, die is je geestelijke rijkdom die je in je leven hebt opgebouwd. Als je leven goed was en je naam verbonden met liefde, met zorg voor anderen, met meeleven en solidariteit, eerlijkheid en trouw, dan hoef je je geen zorgen te maken. Dát is wat je rijk maakt voor elkaar en voor God. Daar kun je mee aankomen bij God!
Literatuur
Het Armeense sprookje is overgenomen uit: Troost elkaar met deze woorden, Averbode/Kampen 1997, p. 86v.
Kees Verdegaal, inleiding
Herman Thijssen cp, preekvoorbeeld