- Versie
- Downloaden 77
- Bestandsgrootte 288.20 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 22 juli 2019
- Laatst geüpdatet 27 januari 2021
29 juli 2018
Zeventiende zondag door het jaar
Lezingen: 2 Kon. 4,42-44; Ps. 145; Ef. 4,1-6; Joh. 6,1-15 (B-jaar)
Inleiding
2 Koningen 4,42-44 – De tekst in zijn context
Het verhaal in 2 Koningen 4,42vv over de wonderbare spijziging door de profeet Elisa, ‘de man Gods’, sluit een hoofdstuk af dat ook al begon met een zo’n soort wonder. In de verzen 1-7 lezen we hoe dankzij Elisa een arme weduwe een overvloed aan olijfolie krijgt. Net als bij de weduwe is het een wonder waarbij uit een kleine hoeveelheid, in dit geval een gering aantal broden, zoveel wordt voortgebracht dat er meer dan genoeg is voor heel veel mensen. In dit hoofdstuk uit de voortgaande geschiedenis van Elisa zijn dat de inleiding en afronding van verhalen die vertellen van de overwinning op de dood. Eerst gaat het over de dood en opwekking van de zoon van een Sunamitische vrouw (vv. 8-37) en daarna over de dood in een pot eten die Elisa weet te bezweren (vv. 38-41).
Op zijn beurt staat dit hoofdstuk in het boek weer tussen twee verhalen waarin Elisa een beslissende rol speelt in de internationale politiek. In 2 Koningen 3 gaat het om een oorlog tussen Israël en het sterke Moab en in 2 Koningen 5 gaat het over de genezing van Naäman, een generaal uit het machtige buurland Aram. Te midden van al deze onderling samenhangende verhalen over de macht van de god van Israël die de macht van de koningen en hun afgoden overtreft en die ook de dood de baas is, neemt dit verhaal over die broden op het eerste gezicht een ondergeschikte plaats in. Men kan het echter ook zien als een handreiking om Gods grootse ingrijpen wat dichter bij het gewone alledaagse leven te brengen.
De vertaling
Wie een aantal vertalingen van dit bijbelgedeelte naast elkaar legt zal grote onderlinge verschillen ontdekken. De NBV voegt nogal wat verklaring aan zijn vertaling toe. Er is drie keer sprake van Elisa, terwijl in het Hebreeuws die naam hier niet wordt genoemd. In vers 42 wordt ‘de man Gods’ genoemd en daarna kan men uit de context opmaken dat hij ook in vers 43 aan het woord is en in vers 44 handelend optreedt. Het is inderdaad wel zeker dat het hier over Elisa gaat, maar het zal geen toeval zijn dat de verteller zich hier beperkt tot het noemen van zijn functie of titel: het gaat niet om Elisa maar om de God die hij vertegenwoordigt.
Een andere opvallende zogeheten expliciterende vertaling is het feit dat in de NBV drie keer sprake is van profeten, aan wie de broden worden aangeboden. In het Hebreeuws staat er in vers 42 en 43 meer algemeen ‘het volk’. Gezien het feit dat het voorafgaande verhaal zich afspeelde in de profetengemeenschap, is de uitleg van de NBV wel te verdedigen, maar het is wel zo aardig om de ruimte die er in het Hebreeuws is te benutten om ook anderen tot de eettafel toe te laten.
Uit de vertalingen blijkt dat er veel onzekerheid is over wat er nu precies wordt aangeboden en het vervoer daarvan. De Naardense Bijbel blijft dicht bij de woorden in het Hebreeuws: ‘brood en eerstelingen, twintig stuks gerstebrood’. Daaraan wordt toegevoegd: ‘en een karmelkoek in zijn knapzak’. Bij dat laatste heeft de NBV ‘een zakje vers graan’ en de Herziene Statenvertaling ‘vers graan in zijn tas’. Volgens de NBG vertaling van 1951 en de Willibrordvertaling van 1995 had hij alles in zijn tas zitten.
Nieuwe inzichten ontleend aan de vergelijking met de oude Ugaritische taal helpen ons echter om (volgens goed modern ecologisch verantwoord gebruik) die tas weg te doen.
Bij het betreffende, alleen hier in de Hebreeuwse Bijbel gebruikte woord blijkt het om de aanduiding van een jonge plant te gaan. Het voorafgaande woord kan dan gewoon opgevat worden als het gebruikelijke woord voor wijngaard. Zo komt men tot een vertaling ‘en de jonge planten van zijn wijngaard’. Die zouden hier dus samen met de gerstebroden zijn aangeboden. De nadruk ligt daarmee heel duidelijk op de eerstelingen, op de belofte van een goede oogst.
De boodschap
De herkomst van de man die de broden aanbiedt is veelzeggend. Hij komt uit Baäl-Salisa. Dat verwijst naar een plek verbonden met de cultus van Baäl, de Kanaänitische god van de vruchtbaarheid. Elia en Elisa hadden het voortdurend aan de stok met deze afgodendienst. De tegenstand was geducht, want Baäl als degene die garant staat voor de oogst en voor gezondheid was populair. Hij blijkt ook nog niet verslagen te zijn bij de grote showdown op de Karmel (1 Kon. 18). Dat blijkt wel uit het feit dat er nu iemand komt uit een plaats die verwijst naar verering van Baäl. Salisa betekent ‘drievoudig’ en dat suggereert dat de zegeningen van Baäl niet gering waren.
In zekere zin is het aanbod van de man aan Elisa een provocatie. Hij komt met goede gaven uit de sfeer van Baäl, alsof hij wil laten zien waar de ware zegen is te halen. De gerstebroden en de eerstelingen verwijzen naar de tijd van Pesach. Dat is ook de tijd van het eerstelingsoffer dat uit dankbaarheid wordt gebracht. De vraag is alleen welke god ze moeten worden aangeboden.
Op die vraag geeft het wonder van de broodvermenigvuldiging een niet mis te verstaan antwoord. Het brood dat uit de stad van Baäl wordt aangevoerd is niet genoeg. Er is het woord van de God van Israël voor nodig om iedereen te voeden. Er is uiteindelijk zelfs meer dan genoeg. Het wonder doet herinneren aan het wonder van het manna in de woestijn (Ex. 16). In feite gaat het daar bovenuit, want bij de gave van het manna was het juist kenmerkend dat het precies genoeg was (Ex. 16,17-20). Hier gaat het om de overvloed. Wat dat betreft lijkt het meer op wat er in de evangeliën verteld wordt over de wonderbare spijziging door Jezus (Mar. 6,35-44; 8,8v; Joh. 6,1-15). Niet voor niets wordt daarin ook het verband met de profeet gelegd (Joh. 6,14).
Vooral ook de reactie van de knecht van de profeet geeft te denken. Net zoals de discipelen later bij Jezus vertegenwoordigt hij de nuchtere calculerende benadering van het probleem van het voedseltekort. Het is niet eenvoudig om de hoop op een de harde werkelijkheid overstijgende overvloed toe te laten. Maar dat is wel waar Elisa en Jezus voor staan.
Dat krijgt gestalte in die heel bijzondere verhalen over de overwinning op de dood en over de wereldwijd doorwerkende kracht van de God van Israël. Het verhaal over het dagelijks brood kan men zien als een opstap om daarmee aan de slag te gaan. Er staat drie keer in dit verhaal ‘en hij zei’. Eerst is het de man uit Baäl-Salisa. Hij vertegenwoordigt het geloof in de vruchten van de natuurgodsdienst. Daarna komt de knecht van Elisa aan het woord. Hij staat voor de nuchtere berekening. Vervolgens spreekt de man Gods. Hij is spreekbuis van de hoop op Gods overvloed. Het laatste woord is aan God die zijn woord werkelijkheid laat worden. Zo stelt het verhaal de lezer voor de vraag naar welk woord hij/zij wil luisteren.
Efeziërs 4,1-6
Zie: R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53
Preekvoorbeeld
Vijf broden en twee vissen. Op dat verhaal schreef Willem Barnard het gedicht: ‘Zeven was voldoende’. ‘Zeven was voldoende … voor vijfduizend, op de heuvels langs de zee’.
Ik tracht mij voor te stellen hoe dat gebeurd is. Het is ongetwijfeld een geweldig wonder, vijfduizend mensen (eigenlijk staat er ‘vijfduizend mannen’, dat wil zeggen: vrouwen en kinderen niet meegerekend) te eten geven, door vijf broodjes en twee vissen te verdelen. Voor zover ik het verhaal lees is het nochtans niet spectaculair verlopen. Jezus ziet dat er heel veel volk is, en vraagt zich af waar men voor al die mensen eten kan vinden. De apostel Andreas heeft gezien dat een jongen vijf broden en twee vissen bij zich heeft. Ongetwijfeld heeft men die jongen gevraagd of hij dat voor zichzelf alleen wil houden, maar dat staat niet in het verhaal. Alleen lezen we dat Jezus zegt: ‘Laat de mensen gaan zitten en begin maar te verdelen’. Ik denk dat het aanvankelijk niet is opgevallen wat er gaande was. Pas na een tijd begonnen de mensen zich af te vragen waar al dat eten vandaan kwam. Het vervolg van het verhaal, dat vandaag niet wordt voorgelezen (zie 6,26vv) suggereert dat velen pas achteraf, de dag nadien, beseften wat er gebeurd was.
Er gebeurt een geweldig wonder, maar als het ware in stilte. Ik kan beter zeggen: het gebeurt onder onze ogen maar we zien het niet. Want ik ben overtuigd: dat overkomt ook ons, en wel voortdurend. Het wonder van elke dag merken we niet meer op. En toch gebeurt het: het wonder dat het leven zelf is. Een kind dat geboren wordt. De gang van de seizoenen. Het groen en de kleuren van de lente. Dat we mogen horen en zien. Dat we genieten van de schoonheid van de muziek. Misschien is het dat wat kunst doet: ons attent maken op het stille wonder van het leven. Dat wordt ons gegeven, iedere dag opnieuw.
Neen, we zijn niet van het onderwerp afgeweken. Want zoals de evangelist zegt, het wonder van de broodvermenigvuldiging gebeurde niet omwille van het brood. Wanneer de volgende dag veel mensen naar Jezus toe komen, zegt hij: ‘Ge zoekt mij niet omdat ge tekenen hebt gezien, maar omdat ge zoveel te eten hebt gekregen’. Ze hebben brood gegeten, maar geen teken gezien.
Wat is het teken? Wat moesten of konden de mensen begrijpen uit die broodvermenigvuldiging? Het antwoord is: de overvloed van Gods’ genade. Anders gezegd: God geeft ons genoeg en meer dan we nodig hebben.
In het verder verloop van het evangelieverhaal komt het manna ter sprake. De Bijbel vertelt hoe God gedurende veertig jaar manna – een soort graan – uit de hemel liet vallen, zo lang zijn volk Israël door de woestijn trok. Ook dat was een beeld: de verzekering dat God hen altijd nabij bleef.
Zo is ook het gebaar van Jezus een teken. Dat God ons alles geeft wat we nodig hebben om te leven. Dat het leven zelf een genade is. Dat het leven vol wonderen steekt, zoals ik heb gezegd. Maar vooral: Jezus zelf is het brood dat God ons geeft. Zijn leven en zijn boodschap hebben ons duidelijk gemaakt dat God inderdaad bij ons is. Dat hadden ze moeten begrijpen, de mensen die brood en vis deelden. God geeft, wij danken alles aan hem en hier staat de zoon die hij ons gezonden heeft. Dat is het wat wij gedenken telkens als wij samenkomen en wanneer wij samen het brood breken.
Er is nog een aspect in het evangelieverhaal dat ik wil onderlijnen. Namelijk het aspect van het delen. Jezus laat brood en vis verdelen. Dat idee van ‘delen’ komt ook voor in de eerste lezing. En in het verhaal van Elia en de weduwe die voor hem met haar laatste meel en olie een brood bakt (1 Kon. 17,8vv). Die gedachte komt hierop neer: als men bereid is te delen, dan is er voor iedereen genoeg.
Mathematisch zal dat wel niet kloppen. Maar de bereidheid om te delen is een bijbelse gedachte en oproep. Een oproep die ongetwijfeld past in deze tijd. Nu er zo veel mensen op de vlucht zijn omwille van hun nood. Nu we niet langer de ogen kunnen sluiten voor de kloof tussen rijke en arme landen. Nu we ons bewust worden van de armoede die ook in ons land nog zoveel mensen treft. Als we willen delen is er genoeg voor alle vijfduizend! God is begonnen met ons het leven en de aarde te geven. Het is onze opdracht om dat te delen met allen die er zijn.
inleiding prof. dr. Klaas Spronk
preekvoorbeeld Walter Verhelst ofm