- Versie
- Downloaden 38
- Bestandsgrootte 157.32 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 februari 2021
- Laatst geüpdatet 27 februari 2021
21 juli 2013
Zestiende zondag door het jaar
Lezingen: Gen. 18,1-10a; Ps. 15; Kol. 1,24-28; Luc. 10,38-42 (C-jaar)
Inleiding
Vorige zondag werden we opgeroepen tot het kiezen voor het ware leven, en wel aan de hand van twee geboden die het hart vormen van de Thora: God liefhebben met heel ons mens-zijn, en de naaste in wie wij onszelf ontmoeten. Het gevaar bestaat deze twee geboden tegen elkaar uit te spelen, ze los van elkaar te maken en er zelfs een rangorde in aan te brengen. De lezingen van vandaag waarschuwen daartegen en wijzen erop dat wat deze geboden beogen niet los van elkaar te verkrijgen valt.
Genesis 18,1-10a
De tekst die we lezen, kan als volgt worden ingedeeld:
- verrassend bezoek (vv. 1-2a)
- begroeting en uitnodiging gastvrijheid te genieten (vv. 2b-5)
- verlening van de gastvrijheid (vv. 6-8)
- verrassende aankondiging (vv. 9-10a)
De wijze waarop de aankomst van het bezoek aan Abraham wordt beschreven, levert de nodige onduidelijkheid op. Ten eerste wordt het bezoek hier geïdentificeerd met JHWH, terwijl er in de rest van het verhaal sprake is van ‘drie mannen’ (de naam JHWH komen we pas in vers 13 weer tegen). Het tweede dat opvalt is dat aan Abraham gerefereerd wordt met ‘hem’. Dit laatste veronderstelt dat de lezer weet over wie het gaat. Het lijkt er daarom op alsof vers 1a gelezen moet worden in verbinding met het voorafgaande. In de joodse traditie wordt erop gewezen dat JHWH aan Abraham verschijnt als gevolg van diens besnijdenis (17,26v). Met de openbaring maakt JHWH zijn nabijheid en verbondenheid met Abraham kenbaar. Tegelijk leidt vers 1a het vervolg in en fungeert het als een leessleutel, al wordt daarmee wel vooraf een verklaring gegeven voor iets wat we misschien beter al lezend en meelevend kunnen ontdekken. Hoe de drie mannen ook geduid mogen worden (engelen, profeten of godsmannen), in elk geval wordt ons hier al gemeld dat zij het verschijnen van JHWH belichamen. Waar JHWH neerdaalt als de bevrijdende en reddende, gaat dat samen met de zending van hen die in zijn naam (Ik-zal-er-zijn, Ex. 3,14) spreken en handelen (Ex. 3,7-10).
Abraham is gezeten bij de ingang van de tent, een plek die vaker het toneel vormt voor een godsopenbaring (zie bv. Num. 12,5; Deut. 31,15). Als hij zijn ogen opslaat, ontwaart hij drie mannen die voor hem staan. Zodra hij ze ziet, komt Abraham overeind en haast hij zich hen te begroeten (v. 2b). Het lijkt erop dat hij wat ingedut was en zich ineens realiseert dat de gastvrijheid vereist dat hij niet hoort te blijven zitten, maar op moet staan zodat zij die nu nog voor hem staan zich neer kunnen zetten en verzorgd worden. In zijn uitnodiging aan de drie mannen lijkt hun mysterieuze identiteit weer door te klinken, getuige de wisseling van het enkelvoud en het meervoud waarmee Abraham hen aanspreekt (vv. 3 en 4). Bovendien kan de aanspreekvorm ’adonai (v. 3) zowel met ‘mijn heer’ als met ‘mijn heren’ vertaald kan worden. De talmoed levert een fraaie oplossing voor dit probleem in een discussie over de vraag of deze naam (’adonai) heilig is (en dus naar JHWH verwijst) of profaan. De discussie wordt beslecht door de volgende uitspraak:
Rabbi Judah zei dat Rav gezegd heeft:
‘Groter is de gastvrijheid verleend aan reizigers
dan het ontvangen van de Sjechina.’ (b. Sjevuot 35b)
Deze interpretatie leest de woorden van Abraham in vers 3 (met de enkelvoudsvormen) als gericht aan JHWH en als een verzoek niet bij hem weg te gaan, terwijl hij de drie mannen gastvrijheid verleent. Deze drie worden dan, in het meervoud, aangesproken in vers 4.
Wat Abraham zegt aan te bieden is niet bepaald een overdadige gastvrijheid: een beetje water om de voeten te wassen, rust in de schaduw van de boom en een stuk brood (vv. 4-5). De gasten gaan desalniettemin in op het aanbod met de woorden: ‘Doe zoals je hebt gesproken.’
Dat doet Abraham dus niet; het lijkt erop dat hij zich (bewust?) bescheiden heeft getoond in zijn uitnodiging, want wat hij vervolgens laat bereiden door Sara en zijn knecht is aanzienlijk meer dan hij in het vooruitzicht had gesteld: een flinke hoeveelheid broodkoeken en een jong en mals kalf, geserveerd met boter en melk. Het tempo waarmee Abraham dit alles in gang zet, wordt prachtig ondersteund door de wijze van vertellen: een opeenstapeling van
handelingen en een Abraham die, rondrennend en manend tot spoed, een staccato aan bevelen uitdeelt (vv. 6-8a). Wanneer de gasten zitten te eten, staat Abraham bij hen, geheel en al tot hun beschikking (vgl. vv. 1-2).
Hij wordt in plaats van gever nu echter ontvanger, want tijdens de maaltijd volgt de verrassende aankondiging van de geboorte van een zoon. Eerst wordt Abraham gevraagd waar Sara, zijn vrouw, is (v. 9). De bezoekers kennen haar blijkbaar bij naam. Vervolgens krijgt Abraham te horen dat zijn bezoek (hier: ik!) volgend jaar om dezelfde tijd terug zal keren en dat Sara dan een zoon zal hebben (v. 10). Voor wie nog niet zou weten dat JHWH in deze drie mannen op bezoek is gekomen, mag nu duidelijk worden dat we met bijzondere bezoekers van doen hebben. In haar boek Compassie zegt Karen Armstrong dat deze perikoop ons te kennen geeft:
… dat we, als we de vreemdeling niet buitensluiten maar verwelkomen en onze inactiviteit, terughoudendheid, angst of aanvankelijke afkeer overwinnen, in contact zullen komen met het transcendente andere dat sommigen ‘god’ noemen.
De liefdevolle zorg voor de naaste kan zomaar liefde voor God blijken:
Het komt zonder verdere omhaal uit het relaas naar voren dat God op de een of andere manier bij deze ontmoeting aanwezig is en op mysterieuze wijze deelneemt aan het zich ontvouwende gesprek …
Deze praktische daad van compassie leidt tot een goddelijke ontmoeting.
Lucas 10,38-42
In het korte verhaal over Marta en Maria treffen we opnieuw het thema gastvrijheid aan en wederom worden aan de hand van de werkwoorden staan en zitten de houdingen van de hoofdpersonen verbeeld.
De passage begint met de vermelding van het onderweg zijn van Jezus en zijn leerlingen (v. 38; vgl. 9,51). Jezus (over de leerlingen die hem begeleiden wordt niets meer gezegd) gaat een dorp binnen en wordt gastvrij ontvangen door een vrouw met de naam Marta, wat ‘meesteres’ betekent. Vervolgens wordt Marta’s zuster, Maria, geïntroduceerd. De naam Maria wordt wel in verband gebracht met het Hebreeuwse werkwoord ra’am, hoog oprijzen, en zou zoiets betekenen als ‘voortreffelijkheid’. Maria is gezeten aan de voeten van de Heer (v. 39). Deze pose typeert Maria als leerling (vgl. 2 Kon. 4,38; 6,1, in de Naardense Bijbel, die hier het nauwkeurigst vertaalt; Luc. 8,35; Hand. 22,3; m.Avot 1,4), die luistert naar zijn woord (vgl. 4,32) waarmee hier ongetwijfeld het woord van God wordt bedoeld (zie 10,16; en vgl. 5,1;; 8,11.21;; 11,28). Dat vrouwen deel uitmaken van Jezus’ gevolg heeft Lucas al eerder vermeld (8,1-3), maar nog niet dat ze ook leerling zijn.
Vervolgens wordt de aandacht weer gericht op Marta. Zij is volledig in beslag genomen door het vele bedienen. Lucas gebruikt hier een werkwoord dat zoiets betekent als:
naar alle kanten getrokken worden; ze raakt zichzelf kwijt in het verlenen van de gastvrijheid.
Ze komt daarom bij Jezus staan en vraagt hem of het hem niets doet dat haar zus haar alleen laat bedienen. Ze zou graag zien dat hij Maria opdraagt haar te helpen. Het is opvallend datMarta Maria niet aanspreekt; Jezus wordt als een heer des huizes aangesproken.
Jezus’ antwoord is op de eerste plaats een diagnose van het gedrag van Marta: ‘Wat maak je je ongerust en bezorgd over veel dingen.’ En vervolgens geeft hij zijn visie: ‘Slechts één ding is noodzakelijk.’ Dat ene noodzakelijke blijkt het deel te zijn dat Maria heeft gekozen. Er is blijkbaar sprake van twee mogelijkheden, twee houdingen. De ene wordt vertolkt door Marta, die zichzelf helemaal kwijtraakt in het dienen. De gastvrijheid, de liefde voor de naaste, is een doel in zichzelf geworden. Het is niet langer een dienst, maar een zorg die haar helemaal in beslag neemt en blind maakt voor de nabijheid van de Heer en zijn woord (vgl. 8,14; 12,29vv; Hand. 6,2-5). De andere houding, vertolkt door Maria, wordt hier het goede deel (vgl. Ps. 73,26vv) genoemd. Zij bezit de openheid van geest in de gast die ontvangen is, de Heer zelf te herkennen, en grijpt de gelegenheid aan om aan zijn voeten te gaan zitten en te luisteren naar zijn woord (vgl. Abraham die volledig beschikbaar is voor zijn gasten die onder de boom zitten te eten).
De beide verhalen van deze zondag wijzen ons erop dat liefde voor God en liefde voor de naaste als draden zijn, met elkaar zijn verstrengeld en niet te ontrafelen.
Literatuur
K. Armstrong, Compassie, De bezige bij, Amsterdam 2011, 184v
Preekvoorbeeld
Twee ontmoetingen vandaag, twee bijzondere ontmoetingen; twee ontmoetingen, allebei met een belofte.
Over de eerste wordt verteld in Genesis. De verteller laat er geen twijfel over bestaan:
het is God zelf, die zich aan Abraham laat zien. Abraham weet dat nog niet, ons wordt het meteen verteld. De Heer verscheen opnieuw aan Abraham bij de eiken, de bomen van Mamre.
Op het heetst van de dag, komen die drie mannen, op het moment dat je je middagslaapje doet, komen zij bij hem op bezoek. Jehova zelf aan de deur, met twee Jehova’s getuigen aan zijn zijde, zoals Nico ter Linden in een verhaal zegt.
Abraham ontvangt zijn gasten vorstelijk. Hij laat het gemeste kalf op tafel komen. Hij zegt wel: ik zal u wat water geven en een stuk brood, maar wat hij de gasten voorzet is een maaltijd van het allerbeste dat hij heeft. Voor zijn gasten moet het beste op tafel en niet slechts het minimum aan water en brood dat de gastvrijheid vereist. Zo wordt hij getekend als een rechtvaardige, want de rechtvaardigheid van de rechtvaardige blijkt uit de gastvrijheid. En dat zet je aan het denken over ons asielbeleid… over de vreemdelingen die bij onze tent aankloppen…
Als de maaltijd is opgediend en iedereen verzadigd, dan volgt er een vraag: waar is uw vrouw Sara? Daar in de tent! En dan plotseling komt de belofte los – en in de tekst staat nu ineens, zonder overgang, dat hij sprak – en hij die derde persoon is de Heer, met z’n rug naar de tent: over een jaar keer ik weer en dan heeft Sara een zoon…
Een belofte die verder reikt dan een kind, want in die belofte aan Sara en Abraham gaat het immers niet zomaar om een zoon, niet zomaar om vervulling van een kinderwens – dat onvervulde verlangen kan op zich pijnlijk genoeg zijn, kan mensen hun leven lang tekenen – maar het gaat hier om meer: de geboorte van Isaak betekent de geboorte van Israël, van de gemeente van God in de wereld, het betekent het nieuwe dat komen gaat, de toekomst, het duidt op, wijst naar het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, de totale doorbraak in wat mensen denken dat onmogelijk is.
De tweede ontmoeting is die tussen Marta en Jezus. Een ontmoeting met opnieuw een vorstelijke ontvangst. Zoals Abraham zijn gastvrijheid vorm geeft door druk her en der bevelen uit te delen aan zijn dienaren, zo rent Marta hier tussen keuken en feestelijk gedekte tafel. Een vorstelijke ontvangst van hem die zij Kyrios, Heer, noemt. En daar zit Maria – aan de voeten van Jezus, omdat zij, zoals er staat, zijn spreken wilde horen. Maria gespitst op het horen – Marta aan de loop om het haar gast zo goed mogelijk naar de zin te maken – tot het haar teveel wordt. Raakt het je niet? Kan het je niet schelen, dat Maria daar zo zit en ik alles alleen moet doen? Ik werk me uit de naad, ben voortdurend in touw voor kerk en samenleving – en zij, zij zit daar maar!
De reactie van Jezus is verrassend. Lucas vertelt dat hij haar naam roept, twee keer nog wel, zoals grote mannen uit het Oude Testament als Abraham en Mozes bij hun roeping om Israël te leiden twee keer bij hun naam werden aangesproken. Zo wordt hier deze – kennelijk grote – vrouw, zo wordt Marta hier geroepen. Ze wordt geroepen, erbij geroepen:
wat maak je je druk, er is maar één ding noodzakelijk.
En wat is nou dat éne ding? Waar doelt Jezus op? Het lijkt erop, en het is ook verleidelijk om er zo tegen aan te kijken, dat Jezus met deze opmerking Marta tegen Maria uitspeelt. Zo is in het in onze geschiedenis ook toegepast, de contemplatieven tegenover de actieven. Alsof daarmee de inspanning van Marta, die grote gave van de gastvrijheid, die inspanning om de Heer te ontvangen, dat in touw zijn voor kerk en samenleving, zomaar terloops als overbodig aan de kant wordt geschoven. Maar zo is het niet.
Twee ontmoetingen met een belofte, vandaag. Die eerste van Abraham en zijn gasten, waarbij het gaat om die toekomst van Israël, dat beloofde land. En hier in de tweede gaat het om niet minder. Want dat éne ding, waar Jezus het over heeft, dat éne ding dat slechts nodig is, is: de Heer uw God liefhebben en uw naaste als u zelf. Die twee samen. Dat ene is het antwoord op de vraag van de wetgeleerde in het gedeelte dat net voorafgaat aan dat van vandaag. Die vraag: wat moet ik doen om eeuwig leven te beërven. Wat is de weg naar uw koninkrijk? Waarin ligt die toekomst?
Antwoord: in dat éne, in die twee-eenheid. In die samenvatting van de wet, van de wegwijzer naar de toekomst: God én je naaste lief te hebben. Dat ene dat niet zonder het andere kan. God liefhebben zonder je naaste is eenzijdig. Je naaste liefhebben, de dienst van mensen, die inzet voor kerk en samenleving, heeft z’n bron, z’n wortel, wordt geïnspireerd door de bevrijding die de liefde van God behelst.
Zo wordt Marta erbij geroepen. Niet uitgespeeld tégen – maar met Maria op weg gezet. Op weg naar dat rijk van vrede, naar het koninkrijk. Vol belofte.
Hans Lammers, inleiding
Nico Pronk, preekvoorbeeld