16e zondag dhj, B jaar, 21-7-2024

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 76
  • Bestandsgrootte 108.04 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 18 juni 2024
  • Laatst geüpdatet 18 juni 2024

16e zondag dhj, B jaar, 21-7-2024

21 juli 2024
Zestiende zondag door het jaar

Lezingen: Jer. 23,1-6 Ps. 23; Ef. 2,13-18; Mar. 6,30-34 (B-jaar)

 

Inleiding

De lezingen van deze zondag hebben als thema het herderschap van God en van de Messias Dit onderwerp dat in het Eerste Testament herhaaldelijk naar voren komt, wordt in het Tweede Testament met vaste regelmaat hernomen. De evangelielezing van deze zondag tekent Jezus als de tegenovergestelde van de herders waarover Jeremia spreekt. Het centrale kenmerk van dat herderschap is, zoals de evangelieperikoop van deze zondag eindigt, de aandacht en de bezorgdheid met het volk dat lijkt op een kudde zonder herder.

Jeremia 23,1-6
De profetie van Jeremia moet gezien worden tegen de achtergrond van de regeringstijd van koning Sedekia in Jeruzalem (597-586). In hoofdstuk 24 van 2 Koningen lezen we hoe Nebukadnessar, de koning van Babylon, Jeruzalem binnenvalt en koning Jojachin gevangen naar Babel voert. In zijn plaats stelt Nebukadnessar de oom van Jojachin, Mattanja, tot koning aan terwijl hij diens naam verandert in Sedekia, wat betekent ‘JHWH is gerechtigheid’. Het feit dat een heidense koning iemand een naam geeft die een duidelijke verwijzing is naar de God van Israël is nogal vreemd. Bovendien wordt op deze manier de indruk gewekt dat het van nu af goed zal gaan met het volk. Volgens 2 Koningen 24 doet Sedekia echter wat kwaad is in Gods ogen. Hij zet zich op tegen de koning van Babel die hem ten slotte de ogen laat uitsteken en ook hem als gevangene naar Babel voert.

De perikoop begint met een godsspraak. Het is dus niet Jeremia die spreekt maar God zelf. Van Hem komt de felle kritiek op de koningen van het volk Israël die worden voorgesteld als verraders van de kudde van JHWH. Immers, hun taak is niet te hoeden wat van hen is, maar Gods kudde. Aan Hem zullen zij verantwoording moeten afleggen.
De godsspraak vervolgt dan met: ‘daarom zegt de Heer…’ wat een inleiding vormt tot Gods gericht over de koningen. Zij hebben Gods kudde verloren laten lopen en de schapen zelfs uiteen gedreven. Dat het volk nu gedwongen in ballingschap gevoerd wordt is de schuld van de leidende klasse en niet zozeer van de politieke overmacht van de koning van Babel.
Tegenover deze dramatische situatie verkondigt de profeet dat God zelf nu zijn volk, zijn kudde, zal leiden en voor hen zorgen.
Wat de koningen als herders hebben nagelaten zal God zelf nu tot stand brengen: de rest van de kudde bijeenbrengen. De uitdrukking ‘rest’ krijgt in het Eerste Testament de bijzondere betekenis van het volk dat uitgedund is door ballingschap en vlucht naar de diaspora. Vandaar belooft de Heer zijn schapen terug te voeren en erop toe zien dat ze weer in aantal toenemen.

Om zijn plan met het volk ten uitvoer te brengen zal God dan het herdersambt doorgeven aan mensen die volgens zijn plan handelen. Dan zal de situatie van angst en bedreiging voorbij zijn en zal er niemand meer vermist worden. Daartoe zal JHWH een wettige afstammeling van David doen opstaan die het volk met bekwaamheid en gerechtigheid zal leiden.

Ondanks de scherpe kritiek tegen de leiders van het volk, ondanks de dramatische situatie van de ballingschap, verkondigt de profeet hier een nieuw leven van hoop en geluk. Dan zal er een ware Sedekia, man van Gods gerechtigheid het volk voorgaan.

Psalm 23
Een hymne op de weldadige zorg van JHWH als herder van zijn volk, tegenstelling van de herders tegen wie de godsspraak van Jeremia is gericht. Uiting van blijdschap en vertrouwen dat zelfs in de meest moeilijke omstandigheden (donkere dalen) de Heer bij zijn kudde aanwezig zal zijn, ‘elke dag van mijn leven… voor alle komende tijden’.

Efeziërs 2,13-18
Deze perikoop kan gezien worden als de kern van de Efeziërsbrief. Christus wordt hier voorgesteld als degene wie de noden van anderen ter harte gaan. We moeten hier op de eerste plaats denken aan de heidenen die zich tot het evangelie bekeerd hebben.
Door zijn dood bracht Hij de heidenen die ver van God leefden bijeen. Hij brak de scheidsmuur tussen Joden en heidenen af door een andere manier om met de Wet om te gaan.

Zie: R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53

Evangelie: Marcus 6,30-34
Het is interessant dat veel commentaren op het Marcusevangelie nogal snel over deze perikoop heen stappen om vervolgens alle aandacht te richten op het volgende verhaal over de eerste broodvermenigvuldiging. Een interessanter onderwerp dan een uitstapje na enkele dagen van hard werken? We doen de tekst evenwel geen recht door deze slechts te zien als een simpel overgangetje waarin niets bijzonders gebeurt.
De perikoop begint met de vermelding dat de apostelen vertellen over hun ervaring tijdens hun zendingstocht. Er wordt echter niet vermeld wat zij precies gedaan hadden en wat ze precies onderwezen hadden. In de perikoop over de uitzending van de Twaalf (6,7-13) lezen we dat zij uitgezonden werden om duivels uit te drijven, zieken te zalven en te genezen en op te roepen tot berouw en bekering. Ze handelen zodoende op dezelfde wijze als Jezus die volgens 1,15 eveneens opriep tot bekering terwijl direct daarop verteld wordt over een exorcisme in de synagoge van Kafarnaüm en genezingen, te beginnen bij de schoonmoeder van Simon Petrus.
Tussen de vermelding van de uitzending en de terugkeer van de apostelen heeft de evangelist een belangrijk element ingevoegd, namelijk de executie van Johannes de Doper door Herodes (6,14-29). De tetrach wordt getekend als de meest wrede leider die men zich kan indenken. Hij viert namelijk zijn verjaardag, het feest van het leven met de dood van Johannes. Tegen deze achtergrond is het niet te verwonderen dat het volk zijn heil zoekt bij andere leiders. Jezus en zijn leerlingen schijnen te beantwoorden aan noden van het volk, want ‘talrijke gaande en komende mensen’ gaan achter hen aan.
Jezus nodigt zijn leerlingen dan uit om naar een eenzame plaats te gaan en wat uit te rusten. Het Griekse woord eremos heeft sommige lezers wel op een verkeerd spoor gezet omdat ze dat vertalen met ‘woestijn’, ongetwijfeld een van de betekenissen van eremos. Deze interpretatie wordt dan misschien ook nog versterkt door de vermelding van de schapen in vers 34, aangezien herders over het algemeen met hun schapen de woestijn in trekken, maar daar gaat de herder wel op zoek naar ‘grazige weiden’ en ‘vredig water’ zoals uitgedrukt wordt in Psalm 23 die deze zondag gezongen wordt.
Het lijkt hier eerder te gaan om een plek waar Jezus en de leerlingen alleen kunnen zijn, zonder al die mensen die steeds achter hen aan lopen. Dat wordt misschien nog versterkt door het woord idian, dat een particuliere plaats kan betekenen en zodoende vertaald kan worden door ‘onder elkaar’. Na een blijkbaar moeilijke of vermoeiende missie schijnt Jezus zijn vrienden dus naar een plaats te willen brengen om, zoals Psalm 23 het uitdrukt, nieuwe krachten op te doen; en dat hadden ze wel nodig want, te midden van al die mensen, hadden ze niet eens de gelegenheid om te eten. Waar hij ze heen bracht wordt in de tekst niet vermeld. We kunnen hier misschien denken aan een plaats, tuin, hof, of landhuis van een of andere bekende van Jezus. Ook bij andere gelegenheden maakte Jezus gebruik van plaatsen van bekenden zoals in Tyrus (7,24) of in Getsemane (14,32). De evangelist suggereert dat de mensen wisten waar hij, naar alle waarschijnlijkheid, heen ging want ook zij gaan daar naar toe, komen er zelfs eerder aan dan Jezus en zijn gevolg.

Nu komt het beeld van de herder en de schapen pas goed naar voren. Volgens de Willibrordvertaling ‘had Jezus te doen met hen’ toen hij al die mensen zag, terwijl de Nieuwe Bijbelvertaling luidt ‘hij voelde medelijden met hen’. De originele Griekse versie zegt zoiets als dat Jezus tot in het diepst van zijn onderlijf geroerd werd, Hij kreeg als het ware buikpijn bij het zien van al dat volk dat wel leek op een kudde schapen zonder herder.
Schapen zonder herder verkeren in een gevaarlijke situatie. Ze zijn een gemakkelijke prooi voor roofdieren of eventueel kwaadwillende lieden die de kans waarnemen om te stelen, een situatie die met evenzoveel woorden te vinden is in Johannes 10. Wat voor type herder hier bedoeld wordt, is op het eerste moment even onduidelijk als in de eerste lezing uit Jeremia.
We lezen echter direct dat Jezus begint te onderrichten wat in veel commentaren uitgelegd wordt als een tegemoetkoming van hem aan al die mensen die hongerig zouden zijn naar Gods woord, dus naar een oriëntatie vanuit de Schrift en de traditie van het volk Israël. Jezus doet nu iets dat de Farizeeën en Schriftgeleerden zouden moeten doen, maar die dat blijkbaar niet doen. Maar ook nu weer laat de evangelist de lezers in het ongewisse want zij vernemen niet wat Jezus precies gaat onderwijzen, tenzij men zich herinnert wat Marcus al eerder schreef, namelijk dat het onderricht van Jezus niet louter een kwestie van woorden, maar misschien veel sterker, van daden is. Reeds in het eerste hoofdstuk van het evangelie komen we daar voorbeelden van tegen. De vertelling van Marcus gaat dan verder met het verhaal over de broodvermenigvuldiging.

 

Preekvoorbeeld 

Hoe komen we de nacht door?  

Hoe kom ik, hoe komen wij de nacht door als de wereld in brand staat?
Gaza is verworden tot een woestijn van steen en puin.
Rusland is een angstland voor mensen met een vrije geest.
In de loopgraven van Oekraïne heerst de dood.
Onze wereld, onze schepping zucht en kreunt.
Ik hoef u niks te vertellen.

Wat vandaag in het groot gebeurt, gebeurde in de tijd van Jezus in het klein. Het evangelie vat het samen in een paar zinnen.

  • De leerlingen waren erop uitgestuurd om de blijde boodschap te verkondigen. Er wordt niet gezegd wat die blijde boodschap inhoudt maar we weten dat het met vrede te maken heeft, met duivels uitdrijven en met genezing.
  • Het land kende twee spirituele leiders. Johannes de Doper en Jezus.
  • Het land werd met ijzeren hand geregeerd door het Romeinse gezag en door een van de meest wrede dictators in de geschiedenis: Herodes Antipas, de tetrarch (viervorst) over Galilea en Perea.
  • Terwijl de leerlingen van Jezus de vrede verkondigden liet Herodes Johannes onthoofden en gaf het hoofd op een gouden schaal aan zijn dochter.
  • Het gerucht van de dood van Johannes ging door de dorpen en de steden. De mensen waren ontdaan en voelden zich als schapen zonder herder.
  • De leerlingen kwamen terug van hun missie en waren in grote verwarring. Ze wisten: Wat Johannes is overkomen dat kan zomaar met Jezus gebeuren…en met ons.

Tot zover de context van het evangelie dat we zojuist hebben gelezen.
De vraag luidt: Hoe kom ik, hoe komen wij de nacht door?
Met andere woorden: Wat vertel je op de preekstoel als de wereld in brand staat?
Wat zeg ik aan mijn goede buur als hij/zij vraagt: waar is God?
Waar is Hij als ik met mijn mond vol tanden sta en geen woorden heb?

Tomáš Halík heeft daarover nagedacht. Hij is de meest nabije adviseur van onze Paus en hij heeft bij aanvang van het synodale proces een indrukwekkende inleiding van anderhalf uur gehouden. Zijn gedachten heeft hij opgeschreven in een boek met de titel: De namiddag van het Christendom.

In het evangelie ziet Halík het gebeuren wat in de loop van de geschiedenis voortdurend gebeurt: mensen als schapen zonder herder.
Hij ziet ook wat Jezus doet. Jezus neemt zijn leerlingen apart en gaat naar een stille plek waar ze samen zijn. Wat Hij daar doet, zegt of spreekt staat niet beschreven… Waarschijnlijk delen ze hun emoties met elkaar, hun angsten en zorgen… Jezus geeft geen antwoorden. Als Herder luistert hij naar zijn schapen en de schapen voelen dat hun zorgen gehoord worden…
Als ik het naar mezelf vertaal, dan hoor ik mensen soms opgelucht zeggen: ‘Dank voor het luisteren.’ Soms hoef je niet veel te zeggen.
Als we verder gaan: In het evangelie staat vervolgens dat veel mensen Jezus aan het zoeken zijn. Ze vinden hem en Hij begint hen te onderrichten. Wat Hij zegt staat niet beschreven.

In de namiddag van het christendom heeft Halík beschreven waar de kansen liggen als alles duister is, als de toekomst vol onzekerheid is (ik zeg het met eigen woorden).

Als het duister is, kom dan in beweging, zoek elkaar op, ga naar de kerk, steek een kaars op, bel elkaar, doe iets. Bewegen is pelgrimeren, op weg gaan en zoeken – en soms kan er iets wonderlijks onverwachts gebeuren.
In het evangelie, als hij zijn onderricht beëindigd heeft, vraagt Jezus: ‘Heeft iemand brood…?’ Een jongen komt in beweging. Hij staat op. Hij heeft twee visjes en vijf broden. Hij geeft het aan Jezus. Jezus breekt het en een menigte wordt gevoed.
Even wordt gevoeld wat er gebeurt als je in beweging komt… als je deelt.

Ik herinner me een vrouw die zich grote zorgen maakt om haar zoon… maar elke dag steekt ze een kaars op en elke week belt ze naar de kerk om een intentie op te geven voor haar zoon. Ze deelt haar zorgen. Zo komt ze de dag door, die soms is als een nacht.
Hoe kom ik de nacht door? In de kerkgeschiedenis zijn er mensen die de nacht hebben beschreven. Ze geven woorden aan de leegte, aan de god-verlatenheid. Het bijzondere is: in de aanvang zoeken ze God in wanhopig bidden, in vloeken en schelden, en uiteindelijk vindt het omgekeerde plaats. In plaats dat zíj́ God vinden, worden ze door God gevonden.
We kunnen God wel zoeken maar uiteindelijk worden wij gevonden.
God kun je niet pakken.
Hij/Zij is een geschenk dat vaak in de nacht geschonken wordt.
Als mensen vertellen over Godservaringen dan vertellen ze dit proces met stralende ogen. God heeft mij gevonden en ik leef.

In de nacht komen we er soms pijnlijk achter dat onze armen tekort zijn om te helpen, of, om je zelf te helpen.
Ik herinner me iemand die verslaafd was…Hij vertelde: ‘iedereen zei tegen me… “als je wilt kun je ervan af komen.” Ik wilde wel maar ik kon het niet!
De ommekeer kwam toen ik zei, “God help me. want ik kan me zelf niet redden…”
De hulp kwam in de vorm van mensen met een gouden hart en een deskundig inzicht. zij waren een geschenk uit de hemel. Maar dat moment: “God help me”, dat was de ommekeer.’

Zo onderrichtte Jezus zijn mensen die zoekend waren in een verwarde tijd, mensen als schapen zonder herder. En na hem kwamen in de loop van de geschiedenis vele anderen met woorden die richting geven in de nacht.
De kern is: Sta op, zoek de ontmoeting, deel het leven en bid: ‘Kom mij te hulp, kom ons te hulp, als we ons voelen als schapen zonder Herder’.

Zijn we even stil.

Slotverhaal, eventueel te gebruiken op het eind van de viering

Op de Veluwe is een trainingscentrum voor mensen die een leidinggevende functie hebben Een onderdeel van de training is dat de leider de mensen mee neemt naar een kudde schapen en ze de opdracht geeft om binnen een half uur de schapen in de schaapskooi onder te brengen.
De cursisten begonnen te schreeuwen en te rennen en te jagen maar de schapen vlogen alle kanten op… ze kregen het niet voor elkaar. Toen het half uur voorbij was zei de herder… als je de schapen in de stal wilt krijgen dan moet je de schapen kennen! Schapen kunnen nauwelijks horen… dus schreeuwen helpt niet. Ze kunnen niet vooruitkijken… dus ze weten niet wat het doel is. Ze kunnen alleen maar opzij kijken en als ze daar iemand zien rennen en zwaaien en schreeuwen dan vliegen ze alle kanten op.

De moraal: leer de schapen kennen. Loop in alle rust met hen op, zodat ze vertrouwen krijgen en voelen dat ze op de goede weg zijn.

Literatuur
Tomáš Halík, De namiddag van het Christendom, Utrecht 2023, vooral hoofdstuk 15 getiteld ‘Gemeenschap van de weg’.

inleiding Gerard van Buul OFM
preekvoorbeeld Hans Boerkamp