- Versie
- Downloaden 36
- Bestandsgrootte 299.19 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 4 februari 2021
15 juli 2012
Vijftiende zondag door het jaar
Lezingen: Am. 7,12-15; Ps. 85; Ef. 1,3-14 Mar. 6,7-13 (B-jaar)
Inleiding
‘Zending’ is de thematiek die de lezing uit het Oude Testament met de perikoop uit het Marcusevangelie verbindt. Wanneer in de tekst uit Amos de roeping en zendingsopdracht van de Israëlitische profeet centraal staat, heeft het evangelie de zending van Jezus’ leerlingen op het oog. Beide teksten houden daarenboven terdege rekening met het afwijzen van de zendeling en diens boodschap.
Marcus 6,7-13: De zending van de leerlingen
Het Marcusevangelie verhaalt op verschillende plaatsen over de roeping en zending van de leerlingen. Echter, anders dan in Marcus 1,16-20 en 3,13-19, waar telkens wordt benadrukt dat Jezus zijn leerlingen vergezelt (Mar. 1,17: ‘Kom achter mij aan’; Mar. 3,14: ‘met de bedoeling dat ze hem zouden vergezellen’), moeten de apostelen in Marcus 6,7-13 zonder Jezus’ gezelschap op pad. Daarenboven blijft de tekst vaag over de precieze inhoud van de missie. Alleen het narratieve raamwerk van de perikoop (vv. 7.13v) gaat hierop in. In vers 7 wordt verhaald dat de leerlingen ‘twee aan twee’ worden uitgezonden, en dat Jezus hen ‘macht over de onreine geesten’ gaf. Aan het einde van de passage (vv. 13v) verneemt de lezer dat de leerlingen niet alleen demonen uitdreven, maar ook opriepen tot bekering, zieken zalfden met olie en hen genazen (vv. 12v).
Het feit dat de leerlingen twee aan twee worden uitgezonden heeft ongetwijfeld een oudtestamentische achtergrond. Deuteronomium 17,6 stipuleerde bijvoorbeeld dat een betrouwbaar getuigenis minstens twee getuigen vereiste. Dat Marcus expliciet vermeldt dat de leerlingen macht krijgen over onreine geesten, waardoor ze in staat zijn demonen uit te drijven, toont dan weer duidelijk aan dat de evangelist de zending van de apostelen intrinsiek verbonden achtte met de zending van Jezus zelf. Marcus 1,21‑27 laat Jezus’ openbaar optreden immers aanvangen met het uitdrijven van een onreine geest. Ook het oproepen tot bekering plaatst de leerlingen volledig in de lijn van Jezus’ optreden: reeds vlak na de doop door Johannes legde Jezus de band tussen het aanbreken van Gods koninkrijk en bekering (Mar. 1,15). Ten slotte maakt ook het genezen van zieken duidelijk dat de leerlingen volgens Marcus delen in Jezus’ zending (merk op dat binnen de vier evangelies alleen Marcus 1,13 de genezing van zieken in verband brengt met het gebruik van olie, een gebruik waarover ook in Jakobus 5,14 melding wordt gemaakt).
Binnen dit narratieve raamwerk van de perikoop staan er in de verzen 8‑11 drie gezegden van Jezus, die al dan niet in de directe rede zijn weergegeven. Vooreerst geeft Jezus instructies met betrekking tot de uitrusting voor onderweg (vv. 8v), waarbij meer aandacht wordt besteed aan wat de leerlingen niet nodig hebben (‘geen brood, geen reistas, geen geld, geen twee stel kleren’), dan aan wat ze wel moeten of mogen meenemen (‘niets dan een stok en sandalen’; er zij opgemerkt dat Jezus in Matteüs 10,10 ook een stok en sandalen verbiedt).
Vanaf vers 10 richt Jezus zich in de directe rede tot de leerlingen. Eerst geeft Jezus instructies met betrekking tot hun verblijf wanneer ze op een plek aankomen. Eenmaal ergens hun intrek genomen, moeten de leerlingen er blijven tot ze verder reizen. De leerlingen mogen met andere woorden niet op zoek gaan naar een ander (en beter?) onderkomen.
Tot slot zegt Jezus wat de leerlingen moeten doen wanneer ze ergens niet ontvangen worden (v. 11). Hiermee wordt aangeknoopt bij de voorgaande perikoop, die verhaalde hoe Jezus in zijn vaderstad (Nazaret) was verworpen (Mar. 6,1‑6). Net zoals Jezus daarop zijn vaderstad verliet, en naar de dorpen in de omgeving trok om onderricht te geven, moeten ook de leerlingen een plek waar ze niet welkom zijn zonder meer achter zich laten. Jezus geeft hen daarbij de volgende opdracht: ‘Stamp het zand van je voeten: een getuigenis tegen hen!’ Het afschudden van het zand is klaarblijkelijk een symbolische daad. Echter, het is moeilijk te achterhalen wat het precies symboliseert. Braken de leerlingen daarmee voorgoed alle contact af? Of verklaarden ze de plek door het afschudden van het zand tot heidens gebied? Of maakte het gebaar duidelijk dat ze zich niet langer verantwoordelijk moesten voelen voor de ondergang ervan? Wat er ook van zij, de perikoop houdt er duidelijk rekening mee dat de zending in Jezus’ naam ontegenzeggelijk ook verwerping impliceert. Dit niet aanvaard zijn als gezondene van God, is de thematiek die de evangelietekst verbindt met de lezing uit het oudtestamentische boek Amos.
Amos: van boer tot profeet?
Volgens het opschrift van het boek trad Amos op in de periode toen Uzzia koning van het zuidrijk Juda en Jerobeam koning van het noordrijk Israël was. Alhoewel Amos, eveneens volgens dit eerste vers van het boek, afkomstig was uit Tekoa, een dorp ten zuiden van Jeruzalem, zal hij zich in hoofdzaak richten tot de inwoners van het noordrijk Israël. Met andere woorden: hij verlaat zijn ‘vaderstad’ om in den vreemde Gods boodschap te verkondigen. En deze boodschap is niet wat men graag hoort: zijn aanklachten tegen het sociale en religieuze wangedrag van de Israëlieten, en zijn dreigende woorden aan hun adres (Am. 6,7 heeft het over de nakende ballingschap en in Am. 7,10 kondigt de profeet aan dat God zich ‘met het zwaard’ tegen het huis van Jerobeam zal keren) maken hem allesbehalve geliefd aan het hof en bij de clerus. Onheilsprofeten zijn immers nooit graag gezien.
Daarop richt een zekere Amasja, de priester van het heiligdom te Betel, zich met een vermanende boodschap tot Amos: ‘Ziener, maak dat u wegkomt! Verdwijn naar Juda en verdien daar uw brood maar met profeteren! Hier in Betel mag u niet meer profeteren, want dit heiligdom is van de koning en dit gebouw is van het rijk’ (Am. 7,12v).
Op dit verwijt dat hij slechts om den brode zou profeteren, repliceert Amos door zijn onafhankelijkheid te benadrukken: ‘Ik ben geen profeet of lid van een profetengilde, ik ben veehoeder en vijgenkweker. Maar JHWH heeft mij achter mijn beesten weggehaald en JHWH heeft mij gezegd: ‘Ga als profeet naar mijn volk Israël’ (Am. 5,14v). Veelal worden deze verzen gelezen als aanduiding voor de sociale achtergrond van de historische Amos. Echter, mogelijk refereren de termen ‘veehoeder’ en ‘vijgenkweker’ niet zozeer aan Amos’ oorspronkelijke beroep, dan wel metaforisch aan zijn eigenlijke profetenopdracht. Zoals Mozes en David door God bij hun kudden werden weggeleid om het volk Israël te leiden, zo moet ook Amos ervoor zorgen dat Gods kudde (weer) op het rechte pad wordt gebracht. En de term ‘vijgensnijder’ – want dit is wat het Hebreeuwse woord letterlijk betekent – refereert aan de praktijk om deze vruchten in te kerven. Zodoende kan een deel van het bittere sap uit de vijg vloeien en maakt de rest van het sap dat de vrucht door gisting zoet wordt. Als dusdanig is ook dit een beeld voor Amos’ roeping, die erin bestaat het volk in te kerven, opdat het ‘zoet’ zou worden door zich tot God te (be)keren. Maar dit is een opdracht die men een profeet – net zoals Jezus’ leerlingen – niet altijd in dank afneemt.
Preekvoorbeeld
Amos komt in grote narigheid; hij krijgt het verwijt een profeet om den brode te zijn en ze sturen hem weg. Hij was dan ook zomaar van zijn boerenbestaan weggehaald en op het woord van de Heer door het land van Israël gaan trekken, waar hij niet thuis hoorde. Nogal een opgave! Daar zal de nodige scholing aan te pas zijn gekomen. En vertrouwen op God des te meer.
Ook in de dagen van Jezus lijkt het zo te gaan. Jezus begon iets nieuws, staat er! – namelijk: de uitzending van zijn leerlingen. Ze worden gezonden; krijgen een zending. Veel bagage krijgen ze niet van hem mee: sandalen en een stok; en dat is het. Een stok werd vaak gebruikt om – als je door het veld liep – voor je uit te tikken, zodat de slangen wegschoten voor je er langs kwam. Méér niet; geen geld, geen kleding. Of ja, toch: ze krijgen enige geestelijke bagage mee. Geen theologie of kerkelijk recht, maar de macht over onreine geesten.
Zelf zijn ze dus kwetsbaar, afhankelijk van de gastvrijheid en goedgeefsheid van anderen. Ze konden hun zending alleen vervullen als ze vertrouwen hadden; een heel goede basishouding voor geloofsverkondigers! Ze konden zich ook niet laten voorstaan op wat ze bij zich hadden; als kleine mensen, in alle eenvoud moesten ze hun toehoorders tegemoet treden. Zonder ophef. En zo hoort het mijns inziens ook.
En als we lezen dat ‘ze’ werden gezonden, moeten we blijvend beseffen dat ‘we’ bedoeld zijn; en wel vandaag de dag. Evangelie is nooit vrijblijvend; het is een werkboek dat altijd een karwei voor ons in petto heeft. Ook in gelovig opzicht moeten wij leven met weinig bagage.
Maar hoe zit het dan met die macht over onreine geesten?! Die hebben wij ook! Wat zijn dat dan voor wezens of dingen? Het lijkt nogal ongrijpbaar. Maar we voelen wel wat aan…. Als je van een bedrijf of een familie of parochie zegt: daar hangt een goede geest, dan weten we wat er mee bedoeld is. Het tegenovergestelde begrijpen we ook: als er een slechte geest heerst, gaan we liever een blokje om. Over die slechte geest hebben wij dus macht gekregen; om ervoor in de plaats een goede geest te brengen. En zo brengen wij in het leven van alle dag de boodschap van Jezus verder.
Als er in onszelf of anderen een geest zit van egoïsme, dan mag ons dat niet met rust laten; alles wat het leven geeft behoren we te delen in een geest van broederschap, zusterschap, goede geest. Als we zien dat er een geest heerst van schijnheiligheid, oneerlijkheid, dan hebben wij de macht en opdracht gekregen die ballon door te prikken. Niet met ophef of veel bombarie, maar eenvoudig en bescheiden, als een dienst aan elkaar, in een geest van liefde. Als er een geest heerst van luiheid of onverschilligheid, hebben wij de mogelijkheid om enthousiast en betrokken de zaak aan te pakken.
U zult zeggen: je hebt gemakkelijk praten. Andere mensen zien ons aankomen! Ik weet wat u bedoelt en daarom vertel ik nog even over Franciscus. Hij was erg onder de indruk van het Evangelie van de uitzending. Toen hij zich geroepen wist maar niet wist hoe, liet hij de priester na de Mis driemaal het Evangelie openslaan en driemaal viel het boek open op teksten zoals het Evangelie van vandaag. Franciscus begon met letterlijk te doen wat er stond en zó begonnen de eerste broeders, rondtrekkend met weinig of niks.
Als Franciscus later deze manier van leven op papier laat zetten, geeft hij ook een tip hoe de broeders zich moeten gedragen als ze getuige zijn van iets verkeerds. Dan jaagt hij ze niet de preekstoel op; hij vraagt ze niet om er iets van te zeggen. Zijn advies luidt: ‘Als jullie ergens iets verkeerds meemaken, zet er dan iets goeds tegenover.’ En dat is het!
Zó oefent een mens macht uit over onreine geesten. Niet door er tegenin te gaan, maar door er niet in mee te gaan. En aan de andere kant ook door je oren niet te laten hangen, maar in Gods naam iets goeds te doen, in vertrouwen dat het werkt. En zo brengen wij de boodschap van Jezus’ leven een stapje verder.
Zusters en broeders: er staat ons iets te doen!
Hans Ausloos, inleiding
Herman Piek ofm, preekvoorbeeld