- Versie
- Downloaden 54
- Bestandsgrootte 302.62 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 8 februari 2021
12 juli 2015
Vijftiende zondag door het jaar
Lezingen: Am. 7,12-15; Ps. 85; Ef. 1,3-14 Mar. 6,7-13
Inleiding
Een grondthema voor deze zondag is de omgang met het altijd weer opklinkende ‘neen’ tegen Gods appellerende woorden. De profetische woorden van Amos ketsen af op een muur die de priester Amasja rond zich heeft opgetrokken. Teleurstelling en moedeloosheid over het gebrek aan respons waren kenmerkend voor profeten. In die emoties maakten zij Gods teleurstelling concreet en tastbaar. Ze leden eraan. Jeremia uitte zijn frustratie in klaagzangen. Maar afwijzing en teleurstelling waren niet de enige gemoedsbewegingen die zij kenden. Er leefde ook de sterke hoop op omkeer en herstel van relaties, zoals dat te lezen is in het slot van het boek Amos. De leerlingen van Jezus die erop uitgestuurd worden het evangelie van Gods Rijk te verkondigen, ondervonden net als de profeten in het Oude Testament afwijzing. Zij moeten dat ‘neen’ leren dulden en dragen.
Amos 7 in context
Amos 7,12-15 is een deel van een gesprek tussen Amasja, de priester van de tempel in Betel in het Noordrijk (‘Israël’) gelegen, en de profeet Amos die komt uit Tekoa, een dorp in het Zuidrijk (‘Juda’). Dit gedeelte begint in vers 10 en loopt door tot en met vers 17. Terwijl Amos overal in zijn gelijknamige boek zelf aan het woord is (met uitzondering van de proloog waarin de profeet geïntroduceerd en zijn optreden gedateerd wordt), gaat het hier over hem. Het ingelaste stuk is stellig afkomstig van mensen die de herinnering aan zijn optreden in Betel koesterden. Deze korte episode, ingevoegd tussen het derde en vierde visioen in een reeks van vijf, roept evenwel veel interpretatievragen op; veel te veel om te kunnen behandelen. De belangrijkste vragen zullen hieronder de revue passeren na een korte schets over Amos en zijn tijd.
Nadat Amos in hoofdstuk 1 een oordeel gesproken heeft over de volkeren rond Israël richt hij zich vanaf hoofdstuk 2 afwisselend tot zijn eigen volk, de twee stammen Juda en Benjamin, en het noordelijk gelegen tienstammenrijk, Israël. Noord- en Zuidrijk waren ontstaan uit de politieke strijd rond de troonsopvolging van Salomo. Maar voor Amos tellen geen landsgrenzen. In onrecht doen de broedervolken niet voor elkaar onder: armen worden uitgebuit en rechteloos gemaakt, rijken baden in weelde en leven alsof regels en wetten voor hen niet gelden. Godsdienst is geen dienst aan God zolang de armen worden vertrapt (4,1) en ‘verkocht voor een paar schoenen’ (8,6), aldus Amos. Met deze aanklacht duikt Amos ook in Betel op waar zich een van de twee noordelijke, met Jeruzalem wedijverende, heiligdommen bevindt. Voor de politiek strategische motieven achter de stichting van deze tempel (aan de zuidgrens van het Noordrijk) en die in Dan (aan de noordgrens van het Noordrijk) en de interacties tussen koning, profeten en priesters is het verhelderend 1 Koningen 12 en 13 te lezen. De regeringstijd van koning Jerobeam, zoon van Joas, wordt beschreven in 2 Koningen 14,23-29.
Priester versus Profeet
De tempelpriesters in Betel en koning Jerobeam die in Samaria zo’n vijftig kilometer noordelijker hof houdt, worden tezamen om het onrecht jegens de armen door Amos bekritiseerd. Amasja, die als opperpriester in Betel de eer van de tempel heeft hoog te houden, waakt tevens over de belangen van zijn koning. Hij is de verbindende schakel tussen beide sferen. Hof en tempel zijn duidelijk geen gescheiden, en zelfs geen gelijkwaardige, grootheden. ’s Konings belang weegt bij Amasja zwaarder dan het belang van God. Veelzeggend is dat de priester het Godshuis in Betel aanduidt als ‘dit heiligdom is van de koning en het gebouw is van het rijk’ (v. 13). Amasja stuurt boden naar de koning in Samaria om hem op de hoogte te brengen van de activiteiten van de profeet. Amos wordt door de priester neergezet als iemand die het volk tegen zijn koning ophitst. Hoe koning Jerobeam op de briefing van Amasja reageerde, weten we niet. Welk spel speelt Amasja? Kan het zijn dat hij louter door het noemen van de naam van de koning denkt Amos uit Betel weg te krijgen? Is het zelfs denkbaar dat hij meent Amos een dienst te bewijzen door hem tactvol te wijzen op het gevaar dat van Jerobeam kan uitgaan? Maar onverholen laatdunkend klinkt weer zijn laatste verbale uithaal naar Amos: ‘Verdwijn naar Juda en verdien daar uw brood maar met profeteren!’ (v. 13)
Geen profeet!
Wat Amos hierop antwoordt, heeft ook weer vragen opgeroepen. Amos zegt dat hij ‘geen profeet is en ook geen lid van een profetengilde’ (v. 14). Dat is vreemd. Kan Amos géén profeet zijn? De meest waarschijnlijke verklaring voor zijn repliek is dat hij zich niet door Amasja laat wegzetten als een broodprofeet. Hij zegt: ‘de Heer heeft mij achter mijn beesten weggehaald en de Heer heeft mij gezegd: “Ga als profeet naar mijn volk Israël”’ (v. 14). Amos zocht geen werk. Hij liet zich voor zijn profetenwerk ook niet betalen. Hij profeteerde uit noodzaak. ‘Een leeuw heeft gebruld – wie zou er niet vrezen? God, de Heer, heeft gesproken – wie zou er niet profeteren?’ (Am. 3,8).
Het biografische stuk laat de lezer al met al achter met veel interpretatievragen over Amasja’s rol in het geheel. Is Amasja behoedzaam, bezorgd, diplomatiek, berekenend, brutaal of arrogant? Voor elke optie zijn er pleitbezorgers te vinden. Wat zij delen is de uitkomst dat Amasja zich afsluit voor de waarschuwende woorden van Amos. De priester én zijn familie krijgen persoonlijk de wacht aangezegd. Wie als hooggeplaatste bestuurder het volk de kans ontzegt de woorden van de profeet te horen en ter harte te nemen, krijgt eens de rekening gepresenteerd (v. 16v). De priester is een gewaarschuwd man.
Het stof van hun voeten
In Marcus 6 worden de twaalf leerlingen twee aan twee uitgezonden. De uitzending blijkt al aangekondigd te zijn in Marcus 3,13-16. Terwijl ze nog met Jezus onderweg waren kregen ze al de macht onreine geesten uit te drijven. Nu gaan ze zonder hem. Ze zullen op hun tocht leven van wat ze van de mensen krijgen. Ze mogen niet kieskeurig zijn; waar ze de deur geopend vinden moeten ze blijven. ‘En als de plek je niet ontvangt, ga dan vandaar en schudt het stof van de voeten voor hen tot een getuigenis.’ De Nieuwe Bijbelvertaling maakt van het laatste zinsdeel: ‘[en moet] je het stof van je voeten schudden ten teken dat je niets met hen te maken wilt hebben.’ Deze vertaling versmalt deze symbolische (?) handeling tot een gebaar van veroordeling. Het is de vraag of dat juist is. Ze zullen toch iedereen benaderd hebben in de geest van de Bergrede die zegt: ‘Werp je niet op als rechter, opdat je niet [zelf] onder het oordeel valt’ (Mat. 7,1)?
De leerlingen gingen om mensen op te roepen zich te bekeren. ‘Ze dreven veel demonen uit, zalfden veel zieken met olie, en genazen hen’ (v. 13). Dat kregen zij allemaal toch voor elkaar! Er staat tweemaal ‘veel’ waarmee benadrukt wordt dat zij niet slechts een enkeling, maar velen bereikten, die bij hen genezing zochten en vonden. Er staat echter niet dat velen zich bekeerden en dat ze vaak het stof van hun voeten moesten schudden.
Stellig zullen ze her en der weggestuurd zijn zoals, een hoofdstuk eerder in Marcus, Jezus de deur gewezen werd nadat hij een bezetene van zijn vele demonen had bevrijd. De van demonen genezen man wilde daarop met Jezus mee, maar Jezus droeg hem op te blijven en van zijn verlossing in zijn eigen streek te getuigen. Waar Jezus werd weggestuurd liet hij een apostel achter (Mar. 5, 18-20). Toen al hadden de leerlingen ervaren dat het evangelie voor dichte deuren komt te staan. Jezus liet zich wegsturen zonder te veroordelen. Hij respecteerde de grens. Die grens moeten de leerlingen in dit hoofdstuk ook eerbiedigen. Ze hebben macht gekregen over boze geesten maar niet over de harten van mensen. Dat maakt iedere mens met een missie bescheiden.
Preekvoorbeeld
De eerste lezing ging vandaag over Amos, een boeiende figuur. Hij was veehoeder en vijgenkweker. Hij was geen beroepsprofeet, ook geen lid van een gilde. De Heer had hem achter zijn beesten weggehaald en hem in al zijn eenvoud erop uitgestuurd om als losse profeet naar zijn volk Israël te gaan.
Amos was iemand met een nuchter boerenverstand en met het zorgzame hart van een herder, die precies wist waar er schapen verloren rondliepen. Met een soms vierkante ongebruikelijke taal wist hij de duivelse dingen en de onrechtvaardigheid onder de mensen scherp te benoemen.
Hij hekelde vooral de uitbuiting van de armen. De kleinen en de zwakken werden vertrapt en rechteloos gemaakt. Zij werden verkocht alsof zij een paar versleten schoenen waren.
En dat gebeurde allemaal door rijke mensen die dachten dat zij heel godsdienstig waren. Het was rustig in het land en ze dachten misschien: wat zal ons gebeuren? Ze zaten niet te wachten op kritiek, en helemaal niet op kritiek van buitenaf.
Amos werd er door God op uitgestuurd om deze zelfgenoegzame mensen met hun tempelpriesters en hun koning Jerobeam te bekritiseren vanwege het kleineren van de armen. Wie God wil dienen, moet vooral ook de armen dienen. Het een kan niet zonder het ander. Dat was de boodschap van Amos.
Als God in de loop van de geschiedenis de ellende van mensen ziet, roept hij altijd profeten en klokkenluiders om er wat aan te doen. Net als de meeste klokkenluiders werd Amos niet met open armen ontvangen. Maak dat je wegkomt! Wat heb je hier te zoeken. We hebben onze eigen profeten, alsof God niet over grenzen heen kijkt.
Waarschijnlijk hadden ze niet eens door dat ze met hun eigen profeten ook hun eigen afgod vereerden in plaats van de echte God. De profetische woorden van Amos ketsten af op de muur van Amasja, de priester van Betel, die hoogstwaarschijnlijk een onderdanige meeloper en jaknikker van de koning was.
In het evangelie hoorden wij vandaag dat de twaalf leerlingen, net als Amos, uitgezonden werden om de mensen op te roepen om zich te bekeren. Hun wordt ook gevraagd duivels uit te drijven en om als echte herders zieken met olie te zalven en ze te genezen.
Net als Amos moeten zij maar gewoon op weg gaan zoals ze zijn. Niet meer en niet minder.
Als Jezus zijn apostelen erop uitstuurt, zegt hij dat zij niet te veel moeten meenemen. Alleen een stok. Je moet toch iets hebben om op te steunen. Geen voedsel, geen reiszak, geen kopergeld. Sandalen dragen mag ook nog, maar geen dubbele kleding.
In deze julimaand gaan veel mensen op vakantie. Je staat er soms versteld van wat mensen allemaal inpakken, alsof er over de grens niks meer te krijgen is. Een halve mud aardappels bijvoorbeeld. De ene helft om op te eten, zegt het oude mopje, en de andere helft om de caravan in evenwicht te houden. Meestal neem je veel te veel mee.
Je moet het allemaal maar meesjouwen. Zit je met 36 graden in Italië, met drie jassen en vier lange broeken in de koffer, alsof je meedoet met een Noordpoolexpeditie. En elk jaar denk je: volgend jaar kan het wel iets minder.
Jezus, die nog geen steen had om daar zijn hoofd op neer te leggen, zegt vandaag ook tegen zijn apostelen: niet te veel meenemen. Doe maar eenvoudig. Blijf maar gewoon jezelf, zoals God je bedoeld heeft. Geen poespas. Laat je onderweg, laat je op je levenspad niet in beslag nemen door te veel rompslomp.
Als je er door Jezus op uitgezonden wordt, blijf er dan altijd aan denken waar het eigenlijk om gaat. Als je teveel meeneemt, dan ben je niet meer vrij en heb je er alleen maar last van.
Op de vakantie komen heel veel mensen tot de ontdekking dat zij in hun dagelijkse drukte vaak weggegroeid zijn van zichzelf. Je kunt daar gebukt onder gaan. Zij komen er weer achter hoe fijn het is om samen met hun partner, met hun gezin of vrienden vrij te zijn en om er te zijn voor elkaar. Hoe vaak hoor je ook niet van mensen dat ze ergens in de vakantie in een kerk tot bezinning zijn gekomen en dat ze zelfs bij God weer hun licht hebben opgestoken.
Je bent veel gelukkiger als je niet alleen maar aan jezelf denkt, als je aandacht besteedt aan de mensen om je heen, als je bij jezelf blijft en je niet laat bepalen door allerlei spookbeelden, die jou in de drukte van je leven zijn gaan beheersen.
‘Naar Gods bedoeling is het leven eenvoudig’, zei Prediker al, ‘maar de mens haalt zich van alles in het hoofd’ (Pr. 7,29).
Spookbeelden roepen vaak angst op. Daarom is er misschien een sterke neiging onder mensen om zich tegen alles in te dekken en om heel veel te verzamelen. Stel je toch eens voor! Is het niet verstandiger wat meer te vertrouwen op God en op je medemensen? Waarom zou je altijd bang moeten zijn, alsof mensen in het algemeen het slechte met je voor hebben?
Hoe vaak ben je niet geholpen door goede behulpzame mensen? Ouders, broers en zussen, familie, vrienden, buren, mensen die er altijd op het goede moment waren. Hoe vaak wordt er niet gezegd: blij dat je er bent! Kom er in! Iedereen heeft toch iets goeds. We moeten maar niet te vlug het stof van onze voeten schudden als een getuigenis tegen andere mensen. Het kon zich wel eens tegen ons keren.
Eigenlijk vraagt Jezus aan zijn apostelen – en ook aan ons – dat zij onbevangen en zonder angst op pad gaan, dat zij echt en authentiek zijn. Dat betekent: mens zijn zonder overtollige ballast, zonder overdreven bezit, zonder bemoeizucht. Dan pas zal hun boodschap eerlijk overkomen.
De apostelen vertrokken om te prediken dat men zich moest bekeren. Als je anderen oproept om anders en eerlijker te gaan leven, moet je ook in je eigen leven je huiswerk goed doen. Hoe ga je om met de armen? Heb je wel genoeg aandacht voor mensen in nood? Je hebt alleen maar wat te zeggen, als je er ook zelf naar leeft. Bij anderen duivels uitdrijven lijkt me verduveld moeilijk als je zelf door allerlei kwade geesten bezeten bent.
Er is heel wat bezetenheid die echte menselijkheid in de weg staat. Geld, macht, aanzien, zelfgenoegzaamheid, verslaving zijn allemaal dingen die je bewustzijn op een schadelijke manier kunnen vernauwen. Misschien zouden wij ook tegen Amos zeggen: man, wat doe je hier?
Gedoopte en gevormde mensen hebben allemaal een zending meegekregen om van Jezus Christus te getuigen. De apostelen kregen daarbij de macht over de onreine geesten. Die macht mogen ook wij gebruiken. Je ziet soms hoe bepaalde mensen dat doen. Die hebben een geest van optimisme in zich, een geest van vertrouwen, ook van Godsvertrouwen. Als opgewekte mensen stralen zij dat ook uit.
Je ziet dat in mensen die er in alle omstandigheden zijn voor elkaar, in moeders die alles bij elkaar houden, in vaders over wie met dankbaarheid wordt gesproken, in kinderen die nog frank en vrij in het leven staan en nog geen last hebben van te veel ballast, in allerlei mensen die gewoon vrijmoedig zichzelf zijn en goed doen aan anderen.
Wat in het evangelie ook opvalt is dat je het nooit alleen hoeft te doen. De apostelen gingen twee aan twee. Je kunt elkaar aanvullen, elkaar corrigeren en bemoedigen, want geloven houd je niet vol in je eentje. Op je eentje beleefd wordt het geloof een soort diepvriesgeloof. Het ontdooit alleen maar als je er met elkaar iets van maakt.
Net als Amos en net als de apostelen hebben we allemaal een zending om eenvoudig en vrijmoedig de boodschap van God door te geven, precies zoals we zijn. We hebben allemaal iets goeds door te geven. De een doet het misschien als vrijwilliger en de ander als oma, die bijna nergens meer kan komen, maar toch de allerliefste oma is voor kinderen en kleinkinderen.
Wees gewoon jezelf. Het gaat er niet om wat je hebt of wat je precies presteert, maar om wie je bent. Je hoeft het ook niet alleen. Anderen gaan met je mee. En laat vooral ook God toe als je beste reisgezel. Vertrouw op zijn tijd een beetje op boven en met een beetje liefde in je bagage ben je overal welkom.
dr. Wim Reedijk, inleiding
Jan Kortstee, preekvoorbeeld