- Versie
- Downloaden 38
- Bestandsgrootte 301.85 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 juli 2019
- Laatst geüpdatet 23 januari 2021
10 juli 2011
Vijftiende zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 55,10-11; Ps. 65; Rom. 8,18-23; Mat. 13,1-(9)23 (A-jaar)
Inleiding
Wie in tijden van crisis een hoopvolle boodschap van Godswege wil verkondigen, botst in iedere tijd opnieuw op onbegrip van de omgeving. Dit roept ook vragen op: waarom ziet de ander niet in dat deze weg van God een weg is die naar leven leidt? Zowel in het boek Jesaja als het Matteüsevangelie vinden we een reflectie terug over Gods belofte naar mensen toe, maar ook over hoe mensen reageren op een boodschap van hoop in donkere tijden. Een reflectie die doorheen de tijd telkens opnieuw opduikt, en ons aanzet tot nadenken over hoe dit ook vandaag vorm aanneemt.
Jesaja 55,10-11: De vruchtbaarheid van profetische woorden
Jesaja 55,10-11 kadert in een hoopvolle profetische boodschap. Ballingschap heeft niet het laatste woord. God is nabij, en dat is goed nieuws, omdat God is zoals God is: een God die vergeeft. Om de betrouwbaarheid van deze boodschap aan te geven, maakt de auteur gebruik van beeldspraak. In het Oude Nabije Oosten ziet men een goddelijke aanwezigheid in het verloop van de seizoenen die vruchtbare landbouw mogelijk maken. Zo stelt Psalm 65 dat God het land vruchtbaar maakt door het te doordrenken en te zegenen. Deze vruchtbaarheid, noodzakelijk om te overleven, wordt in beeldtaal signaal van Gods bekommernis voor mensen. Bovendien wordt het voor Jesaja een beeld voor de profetische heilsboodschap. Op dezelfde manier als het water de akker doordrenkt en vruchtbaar maakt, zal ook de profetische boodschap van Godswege het volk doordringen en pas naar God terugkeren als het woord zijn doel heeft bereikt. Dat gebeuren is goed nieuws, want telkens opnieuw klagen profetische bewegingen dat het volk niet bereid is te luisteren, dat het de oren dichtstopt, niet bereid is om te keren naar een God die hen kan bevrijden. Deze omkeer stelt Jesaja nochtans voor als een vanzelfsprekend en eenvoudig gebeuren. Wie verspilt nu geld aan wat niet verzadigt in plaats van gratis deel te nemen aan een feestmaal?
De realiteit waarin de profetische boodschap klinkt, is natuurlijk dat heel wat mensen dit wel doen. Ze gaan wegen die niet vruchtbaar zijn, die niet tot ‘echt’ leven leiden. Juist in die context is Jesaja 55,10-11 zo hoopgevend: Gods woorden hebben een doorwerking op langere termijn. Er zal niet enkel genoeg zijn om te eten, maar ook genoeg om zaaizaad te hebben voor een volgende oogst.
Matteüs 13,1-23: Wie oren heeft, moet luisteren!
Ook de Matteaanse geloofsgemeenschap ervaart de paradox tussen de eigen ervaring dat Jezus’ weg volgen levengevend is, en de afwijzing ervan door velen in hun omgeving. Waarom luisteren anderen niet?
Met de oproep dat wie oren heeft, ook moet luisteren, sluit de evangelist aan bij een ruimere (vooral profetische) traditie. Wie oren heeft, vangt geluiden op. Maar dat wil nog niet zeggen dat men instemt met wat men hoort, laat staan dat men bereid is om zijn gedrag erop af te stemmen. Hoor, Israël! is dan ook de oproep die in het joodse gebed zo’n belangrijke rol is gaan spelen. Hoe het volk komt tot echt luisteren naar God, is in de Bijbelse reflectie een complex gegeven van gave en opgave die zich niet los van een maatschappelijke context afspeelt. Enerzijds wordt menselijke wijsheid en inzicht ervaren als een gave van God. God is het, die ogen en oren opent (Deut. 29,3) en dit is een proces dat zich doorheen de ervaringen van Gods volk opbouwt. Anderzijds is er van de kant van het volk een bereidwillige houding nodig, die zich in daden waarmaakt. Het is in een context waar rechtvaardig geregeerd en recht gesproken wordt, dat mensen tot horen en zien komen (Jes. 32,1-4). Mensen kunnen echter hun oren bewust sluiten voor de wijze boodschap of noodkreet van anderen (Spr. 5,13; 21,13). Gods oproep kan dit proces nog versterken. De profetische boodschap van bevrijding kan de harten verharden (zo bij de farao in het Exodusverhaal en bij het volk in Jes. 6).
De Bijbelse traditie suggereert om het gebeuren van niet luisteren niet enkel individueel of hier en nu, maar als collectief gegeven op langere termijn te bekijken. Jesaja 6 thematiseert het verhardingsproces, waarbij de profetische boodschap de oren en ogen dichtstopt. Maar de profeet reageert: hoe lang? Deze vraag geeft aan dat dit verhardingsproces niet het laatste woord heeft. De Griekse tekst van deze passage, geciteerd door de auteur van Matteüs, beklemtoont bovendien Gods bereidheid om het volk te genezen. In die zin mag men de tegenstelling tussen het volk en de leerlingen in de context van de Matteaanse parabelrede zeker niet te groot maken. De leerlingen, die Jezus volgen op diens weg, horen en zien veel meer dan het volk dat rond Jezus samenstroomt maar daarom nog niet echt luistert. Maar impliciet leeft wel de hoop dat het volk tot inzicht en geloof zal komen. Dit is een proces dat tijd vergt.
Woorden als zaad gezaaid
De Matteaanse parabel is een verhaal van overvloed ondanks alles. Het beeld van de zaaier die zo wijd zaait dat ook een deel op de weg en minder goed onderhouden of minder vruchtbare stukken land terecht komt, suggereert al dat er zaaizaad genoeg is. Het zaad dat goed terecht komt, draagt tot honderdvoud vrucht. Zoals elk verhaal kan het heel uiteenlopende interpretaties krijgen, afhankelijk van hoe men de diverse verhaalelementen opvat. Beschouwt men de zaaier als om het even welke landbouwer, dan kan bijvoorbeeld het verhaal aansporen tot een houding van overvloedig uitdelen. Ziet men in de zaaier een profeet, dan krijgt het verhaal een kritische ondertoon: in welke mate is diens woord vruchtbaar, het volk goede grond? De meervoudige betekenissen van beeldspraak en verhalen leiden soms tot verwarring: wat betekent dit nu? Waarom zeg je niet gewoon waar het op staat?
Binnen het verhaal dat de evangelist over Jezus vertelt, houdt het vertellen van gelijkenissen rekening met het proces dat mensen al dan niet hebben doorgemaakt. Niet iedereen is al aan het inzicht toe dat dit een gelijkenis is over Gods rijk. Wie al ver gevorderd is op Jezus’ weg, kan dieper begrijpen wat hij of zij rond zich ziet gebeuren: hoe sommigen niets begrijpen, sommige enthousiastelingen toch opgeven, hoe zowel armoede als rijkdom een hinderpaal kan worden om te werken aan Gods rijk. De boodschap is niet: stop maar met zaaien. Wel: besef hoe gelukkig jij bent als jij vrucht kunt dragen, zodat er zaad is dat telkens opnieuw gezaaid kan worden en tot voedsel kan worden voor velen.
Preekvoorbeeld
De gelijkenis van de zaaier bergt een groot gevaar in zich. Namelijk dat je jezelf er helemaal in vast redeneert. Zo ben je en zo blijf je: een grondsoort, een bodemgesteldheid. Je zakt er tot over je oren in.
Want dat is kennelijk een gegeven. Er zijn in deze gelijkenis vier bodemgesteldheden: de weg waar het zaad wordt vertrapt en door de vogels opgegeten; de rotsachtige bodem waar het verdort; de ruige hoek waar de distels zijn die het goede zaad verstikken; en de vruchtbare aarde.
Daarmee wordt een mens psychologisch getypeerd, vastgelegd. Zo’n bodemgesteldheid, daar valt niet veel aan te veranderen. Hoe zet je rotsen om in vruchtbare aarde? Daar gaan eeuwen overheen. Er is een gebed dat bergen verzet voor nodig, een bulldozer, grondverzet, maar daar vertelt de gelijkenis niet over. Dus ben je eenmaal gedetermineerd tot bodemgesteldheid, dan zak je daar steeds dieper in weg: een moeras, drijfzand.
Toch wordt de gelijkenis veelal zo gezien: Christus zelf is de zaaier of God. Of misschien wel de pastor die zo goed z’n best doet: de zaaier. ‘Het zaad is het woord van God,’ zegt Jezus ergens (Luc. 8,11). En de mensen zijn ontvankelijk, een vruchtbare bodem. Of ze zijn hard en oppervlakkig. Het ketst af.
Maar wat is nu de vergissing? Dit: wij in onze denkdressaten menen dat de woorden van God los verkrijgbaar zijn, dat dat de gesproken woorden zijn of desnoods neergeschreven, zwart op wit, herkenbare, op zichzelf staande woorden. Wat wij altijd weer vergeten, is dat het woord van God altijd vlees wordt, dat het scheppingswoorden zijn die licht teweegbrengen, aarde tevoorschijn roepen, een hele schepping aanrichten en mensen als zijn evenbeeld. Wij gaan steeds maar uit van woorden die wij als zodanig nog kunnen herkennen.
Maar dat eerste woord dat God sprak: ‘Licht!’, is niet een woord dat nu nog woordelijk zo weerklinkt. Nee, het is een woord geworden dat door de ramen speelt, een licht dat schijnt en wenkt en wijst.
En het woord waarmee hij de mensen uitriep, zal ik nooit verstaan. Ik kan dat woord alleen ontmoeten in iedere lieve, hinderlijke, vrolijke, zorgwekkende vriend en vreemde die de Here God op mijn levensweg brengt, soms maar één keer – die mens op mijn levensweg –, soms blijvend. Het woord is vlees geworden. Niet pas in Jezus Christus, nee, zo is altijd al Gods manier van doen geweest.
Dus wat wordt uitgezaaid, zijn geen op zichzelf staande woorden, maar mensen. Díe worden uitgezaaid, die leven in de verstrooiing, de diaspora. Zíj zijn het zaad dat uitzaait over de aarde. Zij zijn het zaad waardoor God zijn wil doet ontkiemen en zijn gerechtigheid voortplant.
Het maakt nogal verschil. Dachten wij dat de mensen de voedingsbodem waren en dat het zaad op hen neervalt. Blijken de mensen zelf uitgestrooid te worden over de aarde! Gij hebt met uw brede gebaren de mensen gestrooid uit uw hand (Liedboek voor de kerken, gezang 64).
Ja, zo staat het echt in de gelijkenis, als je er niet overheen leest. Jezus zegt: ‘Telkens wanneer iemand het woord van het koninkrijk hoort en het niet begrijpt, komt de boze en rooft weg wat in zijn hart is gezaaid. Dat is degene die op het pad is gezaaid.’
Zijn die mensen de vastgestampte aarde, waar iedereen al overheen is gegaan, hard geworden, afgestompt, waar het zaad op afketst? Nee, die mensen, zij zijn het zaad, en waar zijn zij terecht gekomen? Op dat kruispunt van wegen, in druk menselijk verkeer onder de voet gelopen. God heeft hen uitgezaaid op een plek waar ze niet gedijen kunnen. De geworpenheid. Had dat niet anders gekund? Had God niet beter kunnen uitkijken? Een beetje beter mikken!?
Gij hebt met uw brede gebaren de mensen gestrooid uit uw hand. Er lag niet voor iedereen een gespreid bedje klaar, een bloembedje, een perk, een plantsoen, een hof van Eden.
Dat is niet pas ónze klacht: Hebt Gij de mensen uit uw hand laten vallen? Het is de klacht van Israël. Zij wisten van de diaspora, de verloren stammen in de verstrooiing, in ballingschap en ellende = uitlandigheid, verspreid over de aarde en nooit meer terug gezien.
En Jezus gaat verder: Die op de rotsgrond is gezaaid, dat is degene die het woord hoort en meteen met vreugde aanneemt. Hij is niet echt geworteld, hij is iemand van het ogenblik; als er dan onderdrukking of vervolging ontstaat vanwege het woord, komt hij meteen ten val.
Die mensen zijn zo hard niet, zíj zijn niet rotsachtig en ondoordringbaar, het massieve ‘nee’. Nee, waar ze terecht zijn gekomen, alweer: dáár kunnen ze niet gedijen, ze schieten geen wortel, ze vinden geen grond onder de voeten, geen basis, ze wortelen niet.
Ze krijgen de kans niet zich te hechten: de vele ontwortelden, op de vlucht voor oorlog, honger, armoede, onrecht. Of dichter bij huis: opgegroeid in een pleeggezin, en weer een ander pleeggezin, en een tehuis, en nog weer ergens anders.
Uit Gods hand gevallen? Gij hebt met uw brede gebaren de mensen gestrooid uit uw hand. Tot hoelang, Heer, zult gij ons vergeten? Dat is hoe de psalmen klagen.
En Jezus gaat door: Die tussen de distels is gezaaid, dat is degene die het woord hoort; maar de zorgen om het bestaan en de begoocheling van de rijkdom verstikken het woord, en hij blijft zonder vrucht.
Die luxe en weelde, daar zijn ze ook maar in gevallen, met hun neus in de boter. Alles hebben is ook niks. Tel uit je winst. Ook zij hebben zichzelf niet gemaakt.
Nee, een mens is geen bodemgesteldheid, een uitgestrekte woestenij. De mens is geen onkruidveld, waaruit alleen maar afval voortkomt, dus de onkruidverdelger erover heen, wegspuiten, bij elkaar harken en in het vuur ermee.
Nee, de mens is het zaad in Gods hand en uit Gods hand gestrooid, verstrooid.
Die in goede aarde is gezaaid, dat is degene die het woord hoort en begrijpt en die draagt dan vrucht: de een honderdvoudig, de ander zestigvoudig, weer een ander dertigvoudig.
De mensen zijn het zaad in Gods hand en hij zal hen oogsten. Ondertussen gaat alle aandacht wel uit naar die volle aren, honderdvoudig vrucht dragen! Maar dan weet u nog niet hoe de Here God oogst! Op zijn knieën!
Dat gaat korrel voor korrel! Met zijn grote vingers tast hij tussen stof en as om al dat kostbare graan te vinden, terug te vinden. Hij zoekt. Hij eist het op! Hier! Afblijven jij! Dat is van mij!
En dat zaad, dat wordt geoogst, verzameld in zakken, de rijke oogst van de Heer, op een kar geladen, naar de molen gebracht, het wordt gemalen en gereinigd. De bakker kneedt het en vormt het, het moet rijzen, het wordt gebakken, het komt uit de oven, het geurt: vers voedzaam brood dat de honger stilt!
En dan zal niemand meer vragen: welk meelpulvertje heb jij nu precies aangedragen? Waar zitten nu exact de voedingsstoffen die van jou zijn uitgegaan? Je maakt deel uit van dat ene brood.
Een van de allereerste tafelgebeden van de lieve christenheid luidt: Zoals dit brood dat wij breken verstrooid was over de bergen en werd samengebracht en één is geworden, breng zo uw gemeente bijeen in Uw Rijk van de einden der aarde! Want U is de heerlijkheid en de kracht door Jezus Messias in alle eeuwen der eeuwen! Amen.
Ine Van Den Eynde, inleiding
Klaas Touwen,preekvoorbeeld