- Versie
- Downloaden 108
- Bestandsgrootte 240.80 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 15 mei 2021
- Laatst geüpdatet 15 mei 2021
4 juli 2021
Veertiende zondag door het jaar
Lezingen: Ez. 2,2-5; Ps. 123; 2 Kor. 12,7-10; Mar. 6,1-6 (B-jaar)
Inleiding
Ezechiël 2,2-5 – Wat Ezechiël zag en deelde
Sinds eeuwen was de aanwezigheid van de ene, de God van Israël, gebonden aan de Tempel van Jeruzalem. Dat was zijn cultusplaats, stelden de religieuze autoriteiten, en nergens anders. Iedere cultus aan de ene buiten de Tempel werd streng tegengegaan, denk aan de vele veroordelingen van de zogenaamde afgoderij op de offerhoogten.
Midden in de ballingschap echter ontdekte Ezechiël iets geweldigs: de ene liet zich niet binden aan Jeruzalem en de Tempel, hij was ook aanwezig in Babylonië, hij bleef zijn volk nabij! Vergelijk het visioen in hoofdstuk 10, waarin de geest van de ene weggaat uit de Tempel en neerdaalt in Babylonië. En zie vooral de indrukwekkende visioenen in de eerste hoofdstukken van het boek, die weergeven hoe Ezechiël in Babylonië, aan de rivier de Kebar overrompeld werd door Gods aanwezigheid.
Maar het is niet alleen een boodschap van troost die Ezechiël heeft. Hij is ook heel kritisch naar de houding van Israëls elite. Zelfs in ballingschap speculeert die nog altijd over een terugkeer en een herstel van de oude machtsverhoudingen. Men wil niet inzien dat al het oude definitief voorbij is. Alleen een grondige bezinning en een nieuwe afstemming op wat God wil met z’n volk, zal een uitweg bieden. Ezechiël zal dus weerstand ontmoeten met zijn optreden. Daarop zinspeelt hij in hoofdstuk 2,3-5, verzen uit de eerste lezing van vandaag, waar hij zich afvraagt of zijn volksgenoten wel naar hem willen luisteren.
De ideeën van Ezechiël naast andere
Behalve Ezechiël waren er in dezelfde periode ook andere profeten actief. In de eerste plaats moeten we dan denken aan Jeremia, die achtergebleven was in Juda. Hij verbond zich met de armen op het platteland (zie Jer. 40). Toen vele grootgrondbezitters in dezelfde groep als die van Ezechiël weggevoerd waren naar Babel, besloten de arme landarbeiders de vrijgekomen landerijen te bezetten en te bewerken. Dit was een verrassende ontwikkeling, die de positie van de armen aanmerkelijk zou verbeteren, maar die werd natuurlijk vanuit Babel fel bekritiseerd door de voormalige landeigenaren. Opmerkelijk genoeg maakte Ezechiël zich op dit punt tot hun spreekbuis (Ezech. 33,23-29).
Een andere profetische beweging in Babylonië was die welke we kennen als Deutero-Jesaja. Die stond nog veel radicalere veranderingen voor, op basis van de ervaring dat God niet alleen de Tempel van Jeruzalem achter zich had gelaten, maar zich direct liet zien in het dagelijks leven en de intieme nabijheid van zijn volk (Jes. 40,28-31; 41,8-13.14-16.17-20; 42,1-4; 43,1-7; 44,1-5 en vele andere plaatsen). Ezechiël blijft veel meer gebonden aan de officiële religie. Als Jeruzalem en de Tempel in 586 vChr. verwoest worden, gaat hij dromen van een herstel van de Tempel en van de tempelcultus als het centrum van de vernieuwde identiteit van Israël.
2 Korintiërs 12,7-10
Zie: P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-68.
Marcus 6,1-6 – Wat Jezus wilde delen
Net als Ezechiël met zijn medeballingen wilde Jezus iets delen met zijn dorpsgenoten, en evenals de oudtestamentische profeet stuitte hij op mensen die niet voor hem openstonden.
De ontmoeting van Jezus met de buren van Nazaret staat in het evangelie van Marcus beschreven in hoofdstuk 6, wanneer het optreden in Galilea z’n einde nadert. Bij het gewone volk in de hele streek weet Jezus veel enthousiasme los te maken met zijn vrijmoedige optreden, waarbij hij scheidslijnen afbreekt en buitengeslotenen aanmoedigt om weer deel te nemen aan de gemeenschap. Dit geldt met name de zieken en de zogenaamde zondaars (vgl. Mar. 1,21-28.29-34.40-45; 2,1-12.13-17; 3,1-6; 5,1-20.21-43). De rigide religieuze wetgeving over de sabbat en de rituele reinheid wordt door Jezus bekritiseerd. Voor het volk is dit een verademing, maar met name de religieuze autoriteiten komen in toenemende mate in verzet. Dus behalve steun en enthousiasme ontmoet Jezus ook onbegrip en tegenstand.
Dat Jezus de religieuze autoriteiten tegenover zich vindt, is niet verwonderlijk, maar minder begrijpelijk is de weerstand die hij in Nazaret, zijn vaderstad, ondervindt. In alle drie de synoptische evangelies vinden we hiervan getuigenissen (naast onze tekst in Marcus ook Matteüs 13,53-58 en Lucas 4,16-30). Waarom zijn Jezus’ oude buren niet trots op hem en lopen ze niet in groten getale uit om hem te ontmoeten, zoals in heel Galilea gebeurt (Mar. 1,33; 2,2.13; 3,7.20; 4,1; 5,21)? En eigenlijk is het toch ook merkwaardig dat Jezus’ eigen familie niet enthousiast is over het optreden van hun zoon en broer (Mar. 3,21.32; ook Mat. 12,46v; Luc. 8,19v).
Het loont de moeite om het korte verhaal van Marcus 6,1-6 nauwkeurig na te lopen om zo meer inzicht te krijgen in de interactie tussen Jezus en zijn oude buren.
Het eerste wat dan opvalt, is dat Jezus in Nazaret niet dezelfde ontvangst krijgt als op de andere plaatsen waar hij komt. Ik verwees net al naar de vele plekken in de eerste hoofdstukken van het evangelie waar gesproken wordt over een grote massa mensen die Jezus en zijn leerlingen opwacht. In Nazaret komen ze aan en gebeurt er aanvankelijk niets. Men wist in Nazaret natuurlijk wel van de opschudding die hun vroegere stadsgenoot elders had veroorzaakt, want volgens Marcus 3,7v kwamen mensen uit heel Galilea en zelfs uit Judea, Jeruzalem en andere streken naar hem toe. Maar die eerste dag of dagen (de tekst zegt het niet precies) dat Jezus weer terug is in Nazaret is, gebeurt er niets, lijkt er een ongemakkelijke stilte te hangen.
Als het dan sabbat is, gaat Jezus onderricht geven in de synagoge. Iedereen is samengestroomd, want nu gaat het gebeuren, het indrukwekkende onderricht en de wonderen! Maar de opwinding en verbazing gaan eigenlijk direct al over in wantrouwen: het kan toch niet dat die man die hun timmerman was en wiens familie ze uit en te na kennen dat gevoel van bevrijding en nieuwe gemeenschap teweegbrengt waarover heel Galilea het heeft?
Waarom klikt het niet tussen Jezus en de inwoners van zijn vaderstad? Misschien waren de verwachtingen wel te hoog gespannen, misschien is er sprake van jaloezie: waarom was hij al de hele streek rond geweest en komt hij nu pas naar Nazaret, hadden zij geen recht op een voorkeursbehandeling?
Jezus zelf constateert dat hem hetzelfde lot treft als de profeten uit het Oude Testament: in eigen kring wordt hij niet gewaardeerd. In de eerste lezing hebben we gehoord over de tegenstand die Ezechiël bij zijn medeballingen ervoer. Daar leek het erop dat het probleem zat in de inhoud van z'n boodschap – Ezechiël bekritiseerde de mentaliteit van Israëls elite. Bij Jezus zien we dat weerstand ook nog andere, moeilijk te traceren oorzaken kan hebben, zaken die je eigenlijk niet in de hand kunt hebben. Interactie tussen mensen is ingewikkeld en soms onverwacht conflictueus. Het is bijzonder om te merken dat bijbelverhalen ook daarover blijken te kunnen gaan.
Literatuur
Hans Boerkamp, Marcus in vogelvlucht, 2016 – uitgegeven in eigen beheer
Bas van Iersel, Marcus uitgelegd aan andere lezers, Baarn 1997
Preekvoorbeeld
‘Is dat niet de timmerman, de zoon van Maria en de broeder van Jacobus en Jozef en Judas en Simon? En zijn zusters wonen toch ook hier bij ons? Tsss… waar heeft hij die wijsheid vandaan. En hoe kan zo’n eenvoudige jongen, één van ons, zulke wonderen verrichten? Met gewone timmermanshanden?’ Het klinkt niet aardig, niet vleiend, eerder cynisch en zo is het ook bedoeld.
Deze oude bijbelwoorden bevatten weinig Latijn. Ze doen me denken aan begroetings- en ontmoetingsrituelen zoals we die nog kennen als iemand na een tijd van afwezigheid weer in zijn geboorteplaats terugkeert. Ben jij er niet één van Joke en Henri? Van Henri, de slager. Die neus heb je van je moeder, maar die kromme benen zijn van je vader? En ken je Wim nog, die zat bij jou in de klas, weet je nog. Als wij mensen elkaar tegenkomen hebben we de neiging om op zoek te gaan naar het vertrouwde, naar wat we samen hebben, wat ons verbindt. Heel begrijpelijk, heel natuurlijk. Maar als Jezus terugkeert in Nazaret botst hij met het vertrouwde. Juist in Nazaret, waar ze hem kennen, denken te kennen. Net zoals Ezechiël de profeet in de eerste lezing botst met zijn eigen volk, juist daar geen gehoor vindt.
Wat een wijsheid! Wat een wijsneus! Wat verbeeldt die jongen zich. Zijn moeder was niet zo. Die was heel eenvoudig. Jezus mag één van ons zijn, moet één van ons zijn, zich houden aan de mores van de plaatselijke gemeenschap, maar dat doet hij niet.
Ja, hij is echt anders. Hij verkondigt dat Gods Koninkrijk dichtbij is. Hij gelooft in een vrede, in een liefde en een gerechtigheid die het vertrouwde, het zogenaamd haalbare te boven gaat. Hij legt zijn vinger op zere plekken, in jezelf en de omgang met elkaar, in onze samenleving, in onze kerk. In Nazaret kwam hij niet binnen, kon hij geen wonderen verrichten. Komt hij bij ons binnen? Zou hij bij ons wonderen kunnen verrichten? Met nieuwe liederen, nieuwe rituelen hebben we soms al moeite. In veel van onze gemeenschappen houden we erg van het vertrouwde…
Ik heb een pastoor gekend die erg geliefd was in het dorp waar hij na jaren in de missie al twintig jaar herder was. Hij hoefde niets te doen, hij mocht eigenlijk niets doen. Hij hoefde alleen maar op de verjaardag te komen om bij alle oudere parochianen en bestuursleden een taartje te eten. ‘Pastoortje Frans’ werd hij genoemd. Hij was dorpsknuffel geworden, een meubelstuk…
Hoe bevrijdend kan het niet zijn als iemand verzwegen onrecht en pijn in het eigen midden weet aan te spreken. Als iemand platgetreden paden weet te vernieuwen. Deuren en monden die gesloten blijven, weet te openen. Bij de voorbereiding van een uitvaart of een crematie, worden meestal veel goede dingen over de overledene gezegd. Gelukkig maar. Toch is het ook bevrijdend om te vragen of de man of vrouw ook kanten had die schuurden, waar je het moeilijk mee had. Het is mijn ervaring dat vaak dan het gesprek pas echt begint. Bij dat, wat lastig gezegd kan worden. Als in vrijheid en respect ook verdriet en pijn worden benoemd of verhaald. Hoe mooi als iemand dit aandurft, dit wel doet. Het is wonderlijk – misschien wel een wonder – dat er juist dan ook meer ruimte komt voor mildheid en liefde. Juist als je met elkaar recht voor God kunt staan, kan de Goede Geest binnen komen… Kan de Geest van Jezus bij ons binnenkomen? Mag er een frisse wind waaien? Mag wat verroest is geraakt, mag wat weggestopt is in ons midden aangeraakt worden?
Een vertrouwd lied in onze kerk is het lied van de Geest (GvL 419). De meesten van ons kennen het.
De Geest des Heren heeft een nieuw begin gemaakt,
In al wat groeit en leeft zijn adem uitgezaaid.
We zijn in hem gedoopt, Hij zalft ons met zijn vuur.
Hij is een bron van hoop in alle dorst en duur.
Wie weet vanwaar Hij komt, wie wordt zijn licht gewaar?
Hij opent ons de mond en schenkt ons aan elkaar!
We zingen dit lied – deze gouwe ouwe – dat het ook gebeuren mag, dat we de Geest des Heren niet angstvallig buitenhouden, dat we open staan voor ‘nieuw begin’, dat we gezalfd worden met zijn liefdesvuur, zijn licht gewaar worden, dat hij ons de mond opent en ons schenkt aan elkaar!
inleiding drs. Marc van der Post
preekvoorbeeld drs. J.E.M. Schoorlemmer