14e zondag dhj, A jaar, 9-7-2023

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 63
  • Bestandsgrootte 149.50 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 6 juni 2023
  • Laatst geüpdatet 6 juni 2023

14e zondag dhj, A jaar, 9-7-2023

9 juli 2023
Veertiende zondag door het jaar

Lezingen: Zach. 9,9-10; Ps. 145; Rom. 8,9.11-13; Mat. 11,25-30 (A-jaar)

 

Inleiding

De messiaanse koning staat zowel in de lezing uit Zacharia als in de evangelielezing uit Matteüs centraal.

Zacharia 9,9-10
Het boek Zacharia begint met een opschrift: ‘In de achtste maand van het tweede jaar van Darius werd het woord van de Heer gericht tot de profeet Zacharia, de zoon van Berekja, de zoon van Iddo’ (1,1). Volgens deze geschiedschrijving bevinden we ons dan in de maand oktober/november van het jaar 520 voor Christus. Het is nog niet zo lang geleden dat vele Joodse ballingen uit Babel terugkeerden naar Jeruzalem, waar zij (de voormalige bovenklasse) vaak in onvrede en moeizame omgang leefden met de achtergebleven Joden (de ’am ha-arets)
Op grond van historie, stijl en theologie valt het boek Zacharia uiteen in twee delen, de hoofdstukken 1-8 en 9-14. Het eerste deel wordt aan Zacharia toegeschreven, het tweede, ook wel Deutero-Zacharia genoemd, aan een andere auteur. Wie die auteur is, weten we niet. Wel dat dit deel veel later speelt, waarschijnlijk ten tijde van Alexander de Grote in het jaar 332. De reden daarvan is dat de zegetocht van de Heer in Zacharia 9,1-8 dezelfde route volgt als die van Alexander de Grote.

Onze lezing staat aan het begin van het tweede deel, waarin de komst van het messiaanse rijk en de zege over de volkeren wordt aangekondigd (9,1–11,3). Zij volgt direct op genoemde zegetocht van de Heer en draagt in de KBS 95 het kopje De komst van de Messias. Die komst is uiterst vreugdevol. Niet de mensen gaan de koning tegemoet maar omgekeerd, de koning komt naar hen. Van deze koning wordt gezegd dat hij rechtvaardig is, zegevierend, zachtmoedig (praus, een begrip dat in lxx Zach. 9,9e staat alsmede in Mat. 11,29). Verder rijdt deze koning niet te paard maar op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin (vgl. Mat. 21,5), teken van vrede tegenover de strijdwagens en paarden die voor oorlog staan. De messiaanse koning waarborgt de vrede op de gehele aarde. In Zacharia 12,10 zal deze koning die door zijn volk niet werd aanvaard, worden gedood (zie ook 13,7).

Romeinen 8,9.11-13
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86

Matteüs 11,25-30
Deze passage behoort tot het grotere geheel van Matteüs 11,2-30. Johannes laat vanuit de gevangenis via zijn leerlingen Jezus vragen of Hij het is, die komen zou. Hij vraagt dit naar aanleiding van de daden van de messias die hem in de gevangenis ter ore zijn gekomen (v. 2). Als antwoord zegt Jezus eenvoudig tegen de leerlingen dat ze Johannes moeten vertellen wat ze horen en zien. Ter illustratie combineert Hij verschillende passages uit Jesaja en besluit met de woorden: ‘Gelukkig degene die geen aanstoot neemt aan mij’ (11,2-6).
Na het vertrek van de leerlingen van Johannes – Jezus’ eigen leerlingen worden niet genoemd in dit hoofdstuk – spreekt Jezus tegen de mensen over het optreden van Johannes en zijn eigen optreden. Vers 12 wijst vooruit naar de negatieve reacties op hun beider optreden (vv. 16-19) én naar de tirade van Jezus zelf (vv. 20-24). Jezus eindigt met de woorden: ‘De wijsheid wordt gerechtvaardigd door haar daden!’ (11,17vv).
In de verzen die direct voorafgaan aan onze lezing trekt Jezus scherp van leer tegen de steden van Galilea (Mat. 11,20-24). Hoewel Hij hier veel wonderen heeft verricht, vindt Hij er maar weinig geloof. Zijn aanklacht lijkt echter vooral door compassie te zijn ingegeven (vgl. ‘de menigte die als schapen zonder herder is’ 9,35v). Jezus blijft immers zijn naam getrouw (1,21) door ook in het vervolg het koninkrijk der hemelen te verkondigen onder het Joodse volk.

Die compassie ‘bewijst’ ook onze lezing die verbonden is met de voorafgaande scène door de woorden ‘in die tijd’. Zij begint met een lofzang van Jezus, gericht tot God die Hij Vader noemt (vv. 25b-26). Deze verzen laten een glimp zien van de nauwe relatie tussen Vader en Zoon. Eigenlijk zijn ze het antwoord op de vraag van Johannes in 11,3, inderdaad is Jezus degene die komen zou, we hebben geen ander te verwachten, maar diens leerlingen zijn helaas al vertrokken en horen dit niet.
Eerst ligt de focus op de Vader. Jezus prijst de Vader omdat diens openbaring niet bestemd is voor wijzen en verstandigen, maar voor eenvoudigen (vgl. 21,16). De verzen 25 en 27 zijn verbonden door het werkwoord onthullen, openbaren, als het tegendeel van verhullen, verbergen.
De volgende verzen focussen op Jezus en zijn een aansporing, gericht tot alle mensen die vermoeid en belast zijn (vv. 28-30). Jezus belooft hun rust te geven. Hij nodigt hen uit om bij Hem in de leer te komen en zijn juk op zich te nemen: ‘Leer van mij, Ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.’
De term ‘zachtmoedig’ komt maar driemaal voor in het evangelie van Matteüs, bij de overige evangelisten niet. Behalve in onze lezing nog in het begin van de Bergrede: ‘Gelukkig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde bezitten’ (5,3). Tot slot in 21,5 waar het citaat uit Zacharia 9,9 (!) op Jezus wordt toegepast: ‘Zeg tegen vrouwe Sion: “Kijk, je koning is in aantocht, Hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier.”’

Het juk wordt in de rabbijnse literatuur gebruikt in verschillende betekenissen zoals het juk van het koninkrijk der hemelen, het juk van de Tora, het juk van de geboden en het juk van berouw. In onze lezing gaat het om het juk van het gezag en de autoriteit van Jezus, om zijn interpretatie van de Tora, die weinig heel laat van de interpretatie van die schriftgeleerden en Farizeeën die ‘de mensen zware lasten op de schouders opleggen terwijl ze zelf geen vinger uitsteken om die te verlichten’ (23,4).
Als je de Bergrede leest, kun je je afvragen: is de last die Jezus oplegt wel zo licht? Het juk van Jezus berust op de wet van de liefde (vgl. Joh. 13,34 en 15,12). Sint Augustinus heeft dit prachtig verwoord:

‘Denk niet dat Ik niets op uw rug ga leggen, als u mijn lastdier wordt,’ zegt uw Heer tegen u, ‘ook Ik leg mijn last op uw rug. Maar wees niet bang. Mijn last is licht. Hij maakt u niet zwaarder, hij verheft u. Hij is u niet tot last, hij strekt u tot eer.’
Toch heeft ook een lichte last een bepaald gewicht, ook al is het niet veel. Christus’ last is zo licht dat hij u verlicht. Met of door die last zult u niet zwaarder worden, maar zonder zult u niet opstaan…
U moet nu niet direct denken aan wat de martelaren hier op aarde hebben moeten doorstaan… ik voor mij denk dat het hun geen moeite heeft gekost. Waarom niet? Omdat ze alles in liefde hebben gedragen. Dat is de last die Christus op onze rug wil leggen: liefde, liefde en nog eens liefde. Door de liefde zal wat voorheen haast niet te doen was, u gemakkelijk vallen. Door de liefde zal dat waar je zwaar aan tilde, licht worden… Blijf erom roepen zolang u ze nog niet hebt… Door Christus’ last zult u dus rust vinden voor uw ziel.
(Sermo 68,12v,286v)

Literatuur
Aurelius Augustinus, Van aangezicht tot aangezicht, Preken over teksten uit het evangelie volgens Mattheüs, vertaald en van aantekeningen voorzien door Joost van Neer, Martijn Schrama Anke Tigchelaar, Amsterdam 2004

 

Preekvoorbeeld

Wie zou niet graag de ezel willen zijn
waarop de Heer de wereld binnenrijdt?
Samen een toonbeeld van zachtmoedigheid,
samen de wereldvrede in het klein.

Overal in de wereld kun je in de grote steden ruiterstandbeelden aantreffen. Koningen, keizers, generaals, fier en trots, hoog te paard. Het gaat altijd om machthebbers die alles onder controle hebben. Ze leggen hun wil op – eerst aan hun paard en dan aan de wereld. In de Bijbel, het boek van onderdrukte mensen, heeft het paard geen goede pers. Daar is het een onheilspellend dier, want waar paarden waren, was de oorlog altijd dichtbij. Ze trokken strijdwagens en droegen trotse tirannen. Ze waren het gedienstige verlengstuk van wrede macht, telkens weer. Je zult misschien denken: maar daar konden die arme paarden toch niets aan doen? Nee – maar de arme mensen die door mannen op paarden onder de voet werden gelopen, hadden dat schrikwekkende beeld wel voorgoed op hun netvlies. Ik zal de strijdwagens uit Efraïm verjagen en de paarden uit Jeruzalem, de bogen worden gebroken – dat Godswoord lazen we in de profetieën van Zacharia.
Ezels komen er in de Bijbel beduidend beter van af. Die zijn minder wendbaar, minder vatbaar voor dressuur en dus ook minder vatbaar voor misbruik. Ze lenen zich niet voor het slagveld. Wie een ezel berijdt, moet geduld hebben en er samen met het dier uit zien te komen. ‘Koppig’ zeggen we dan, maar dat is een woord van mensen die gehoorzaamd willen worden. Je kunt ook zeggen: een ezel is zichzelf. Dat is een mooie eigenschap: dat je je niet laat opjutten. Dat ze je geen dingen kunnen laten doen waarvan je later zegt: als het aan mezelf lag, had ik het nooit gedaan. Zo bezien heeft de wereld meer mensen nodig die op ezels lijken.
De evangelist Matteüs gebruikt voor de ezel een merkwaardig woord – bijvoorbeeld voor de ezel van Palmzondag, u weet wel, bij de intocht van Jezus. Een ‘onder-het-juk-dier’, staat er dan, ook als Matteüs uit de profetie van Zacharia citeert. Dus als Jezus ons onder zijn zachte juk nodigt in onze evangelielezing, en ons verzekert dat zijn last licht is – dan mag je gerust aan een ezelsjuk denken. Dat woord ‘ezelsjuk’ zocht ik op, en op het internet dook daarbij een potloodtekening op, een kunstwerk van Pieter Pouwels: een houten stellage die op de rug van een ezel past, met twee enorme vaten aan weerszijden, op hun kant, als buitenmaatse houten straalmotoren. Wat een vracht moet zo’n ezeltje dan torsen!
Van leerlingen werd in die dagen ook gezegd dat ze een juk op zich namen. Ouders stuurden hun zonen misschien graag naar een veeleisende meester die strenge leefregels oplegde: een zwaar juk waaronder je als leerling de harde lessen van het leven leerde. En de meesters hadden misschien liever paardachtige leerlingen dan ezelachtige: sterker, gehoorzamer, beter in het gareel te brengen. Maar Jezus is een koning op een ezel, zachtmoedig en geduldig, zijn juk zacht, zijn last licht – en zó is Hij beeld van de Eeuwige, zó belichaamt Hij het hart van God.
Om bij Jezus in de leer te gaan moet je dus niet aan de universiteit zijn – ik ben de universiteit dankbaar voor de manier waarop ik daar het vak theologie heb geleerd, maar leren leven en leren geloven, dat is iets heel anders. Jezus dankt zijn hemelse Vader dat de échte lessen voor wijzen en verstandigen verborgen blijven terwijl simpele zielen het vatten. Dat doet me denken aan de theoloog Henri Nouwen, die ging leven in een gemeenschap van mensen met een verstandelijke beperking; niet om die mensen te helpen maar om er thuis te komen, om met hun ogen te kijken en met hun hart te voelen. Om leerling van Jezus te zijn en te leven onder zijn koningschap. Voordat hij dat besluit nam, vloog Henri Nouwen de hele wereld over met lezingen en workshops, want hij was een veelgevraagd spreker. Hij was een renpaard. Als je meester dan op een ezel rijdt, ben je hem binnen de kortste keren uit het oog verloren. Dan schiet je voortdurend je doel voorbij.
Wie omgaat met mensen met een verstandelijke beperking, weet dat die mensen doorgaans niet dom zijn. In veel gevallen zijn ze echter, eerlijker, directer, dieper en daarmee op een bepaalde manier ook wijzer dan veel goedopgeleide, goedaangepaste en prima gedresseerde mensen. Veel intellectuele informatie gaat langs hen heen, maar het leven zelf komt bij hen binnen en dát, het leven, is waar het koningschap van Jezus over gaat.
Ik zat op een érg christelijke lagere school, halverwege de zestiger jaren van de vorige eeuw, en toen ik acht was, in wat toen de derde klas heette, hadden we een meester die prachtig kon tekenen. Maar hij was ook wreed. Als een leerling iets niet goed had begrepen, draaide hij zich naar het schoolbord, zijn rug naar de klas gekeerd, en ijzig langzaam tekende hij een levensechte ezelskop op het bord, met ogen die je echt aankeken. Dan draaide hij zich om en wees degene aan die in zijn ogen een ezel was: Dat ben jij.
Zelf deed ik alle moeite om een paard te zijn, altijd op tijd het gewenste antwoord te geven, de wrede meester nooit teleur te stellen, hoog in de hiërarchie van beste leerlingen te komen. Terugkijkend denk ik: was maar gewoon een ezel geweest. Die hebben lak aan hiërarchie, ze rennen een ander er niet uit, ze proberen niet de beste ezel te zijn. Ze zijn er gewoon. Daarom eindig ik met die vraag op rijm waarmee ik ook begon:

Wie zou niet graag de ezel willen zijn
waarop de Heer de wereld binnenrijdt?
Samen een toonbeeld van zachtmoedigheid,
samen de wereldvrede in het klein.

 

inleiding dr. Yvonne van den Akker
preekvoorbeeld dr. Piet van Veldhuizen