- Versie
- Downloaden 109
- Bestandsgrootte 193.80 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 11 maart 2021
- Laatst geüpdatet 11 maart 2021
27 juni 2021
Dertiende zondag door het jaar
Lezingen: Wijsh. 1,13-15; 2,23-24; Ps. 30; 2 Kor. 8,7.9.13-15; Mar. 5,21-(24.35-)43 (B-jaar)
Inleiding
Wijsheid 1,13-15 en 2,23-24
Wijsheid richt zich helemaal op het leven dat God ons geeft. De dood als vernietiging, als het definitieve einde, is niet door God geschapen. In zijn scheppingen steekt ook geen dodelijk venijn. De onderwereld is op aarde niet de baas.
God schiep de mens tot onvergankelijkheid, maakte hem naar zijn spiegelbeeld, of zoals Genesis zegt: boetseerde hem naar zijn eigen beeld en gelijkenis.
De dood is in de wereld gekomen door de afgunst van de duivel, de diabolos, dat is wat alles in verwarring brengt en vernietigt. Mensen die zich in die afgunst laten meeslepen, elkaar het leven niet gunnen, en het recht van de sterkste laten gelden: ‘onze kracht zal bepalen wat gerechtigheid is’ (Wijsh. 2,11), zouden moeten weten dat ‘Gods kracht de bron is van gerechtigheid’ (Wijsh.12,16v). Daarom is zijn gerechtigheid onsterfelijk.
Gerechtigheid is een belangrijk thema in Wijsheid. De schrijver verbindt wijsheid met gerechtigheid. Daar begint het boek ook mee. ‘Heb de gerechtigheid lief’ (Wijsh. 1,1).
Gerechtigheid geeft niet enkel waar iemand recht op heeft, wat iemand verdient, maar wat iemand nodig heeft om te bestaan. God geeft aan alles het bestaan, het recht om er te zijn, alles dient ertoe om het leven vorm te geven en in stand te houden. Gerechtigheid gedragen door liefde.
‘U bent goed en trouw en geduldig... u te kennen is volkomen gerechtigheid; weet hebben van uw macht is de wortel van de onsterfelijkheid’ (Wijsh. 15,1v). Het geloof in onsterfelijkheid en onvergankelijkheid berust op het geloof in de macht, de kracht die van God uitgaat. Van God, die het leven geeft en wil dat het in liefde recht gedaan wordt.
Het is de kracht die ook van Jezus uitging, die de bloedvloeiende vrouw genas en de dochter van Jaïrus tot leven wekte. Geloven is je laten raken door de macht van Gods liefde, jezelf daaraan toevertrouwen, het aan je laten gebeuren.
Psalm 30
Deze psalm, waarin sprake is van genezing en bevrijding uit de dood, sluit goed aan bij de lezingen van de zondag.
Het is een dankgebed van iemand die van een heel ernstige ziekte genezen is. Hij waande zich al dood en begraven. In zijn nood roept hij tot God. En die heeft hem bevrijd, hem omhoog getrokken uit het dodenrijk zoals men met een emmer water uit een put omhoog haalt. Daarom wil hij JHWH hoog prijzen, want die heeft hem bevrijd en houdt hem in leven.
Hij spreekt allen die geloven aan. Allen kunnen in zijn ervaring delen, want lijden en ziekte komen in ieders leven voor. Zij zullen zich herkennen in wat de psalmist heeft meegemaakt. Daarom roept hij hen op te zingen en de heilige Naam te prijzen.
De naam JHWH komt negen keer voor in deze korte psalm, wat aangeeft hoe God aanwezig is en redt uit de nood. Zijn woede duurt altijd maar even, maar zijn liefde een leven lang. ’s Avonds gaan we verdrietig naar bed, en ’s morgens staan we juichend op. In een oogwenk, kun je zeggen, is het verdriet voorbij.
De psalmist beschrijft terugkijkend wat hij meegemaakt heeft, hoe gauw de situatie kan veranderen en een mens de moed kan verliezen. Hij dacht in zijn overmoed dat alles goed zat, hem kon niks gebeuren, God heeft mij toch lief, ik stond daar als een machtige berg. Maar dan plotseling is daar het gevoel dat hij alles kwijtraakt; hij vergaat van angst: waar is God, is die er niet meer, verdwenen, verborgen?
In zijn nood roept hij tot God, smeekt om genade, en probeert God te bewegen en te motiveren om hem te redden. Vooral met het motief van de trouw. ‘Kan het stof u soms loven en getuigen van uw trouw?’ God benadeelt zichzelf als hij een mens laat sterven en deze niet meer zijn lof kan zingen, en moet zwijgen.
Maar nu God hem bevrijd heeft uit zijn nood, en hem doet dansen van vreugde, zal hij nooit meer zwijgen, maar altijd voor hem zingen, ‘U wil ik eeuwig loven’.
De laatste woorden, en trouwens de hele psalm wordt gedragen door het gevoel van intense vreugde en dankbaarheid, van innige verbondenheid met de God van liefde die graf en dood overstijgt en het leven een eeuwig perspectief geeft.
2 Korintiërs 8,7.9.13-15
Zie: P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-68
Marcus 5,21-43
De evangelielezing geeft twee voorbeelden van geloven. Het begint – zoals altijd – met horen. Van de vrouw die aan bloedvloeiing lijdt wordt uitdrukkelijk gezegd, dat ze van Jezus gehoord heeft.
Voor de overste van de synagoge zal dat ook gelden. ‘In heel Galilea bracht hij het nieuws in de synagogen’ (Mar. 1,39). Jezus zal ook in de synagoge waar Jaïrus een van de bestuurders was onderricht gegeven hebben. Hij moet wel een voornaam en bekend leider geweest zijn, omdat hij met naam genoemd wordt: Jaïrus, wat ‘God verlicht’ en ook ‘God wekt’ betekent. Waar de synagoge lag kunnen we alleen maar vermoeden. Het ligt voor de hand om aan Kafarnaüm te denken (Mar. 1,21-27 en 3,1-6).
Jaïrus is in Jezus gaan geloven. Die kan hem helpen. Hij gaat naar hem toe, valt voor zijn voeten neer, wat een hoge mate van erkenning inhoudt, en smeekt om zijn dochter die erg ziek is, de handen te komen opleggen, en haar te redden van de dreigende dood, te zorgen dat zij blijft leven.
Op weg daarheen komt een vrouw naar voren die aan bloedvloeiing lijdt. Zij heeft over Jezus gehoord, en dringt zich door de menigte naar hem toe.
Vloeiingen hebben volgens Leviticus 15,19-30 rituele verontreiniging tot gevolg, en aanraking maakt onrein. Zij leed al twaalf jaar aan die ziekte. Heel haar vermogen heeft ze eraan gewaagd om er vanaf te komen, maar geen dokter kon haar helpen. Ze is er alleen maar arm van geworden. Sociaal gezien moet zij in een schrijnend isolement terecht gekomen zijn.
Maar nu begeeft zij zich in de menigte, naar Jezus toe, en raakt zijn kleed aan. Ze raakt Jezus niet fysiek aan. Jezus kon het ook niet zien. Ze wil het voor hem verborgen houden en raakt hem van achteren aan. Als ik alleen maar zijn kleren kan aanraken, zegt ze, zal ik gered zijn. Met deze woorden en dit gebaar uit zij haar vurige wens en haar groot geloof.
Geloven past helemaal bij ons bestaan, dat dialogisch van structuur is: je wordt aangesproken en geeft antwoord; je vraagt en smeekt, en verwacht antwoord. In dat voortdurende gesprek met de mensen en de wereld om je heen en met God die ons daardoor aanspreekt en antwoord vraagt, voltrekt zich geloven. Ontmoeting. Daarin ontvang je en geef je, groei je als mens, word je gered en genezen.
Volwassen geloof kan niet anoniem blijven. ‘Wie heeft mij aangeraakt ?’vraagt Jezus ‘U ziet dat de menigte zich om u verdringt’. Maar Jezus kijkt rond. Die het gedaan heeft wil hij ontmoeten en schenken wat zij verlangt.
In geloof kun je niks stelen of afdwingen. Echt geloven werkt niet magisch of geheimzinnig. Geloven voltrekt zich in ontmoeting. De vrouw door Jezus geappelleerd komt naar hem toe en valt voor hem neer en vertelt de hele waarheid. Ze is bang geworden om te bekennen dat ze Jezus aangeraakt heeft, maar haar geloof heeft de angst die onreinheid meebrengt, doorbroken.
Wat ze in geloof al gekregen heeft, wordt haar nu uitdrukkelijk geschonken.
Jezus schrijft de genezing toe aan haar groot geloof. Haar geloof in de kracht die van Jezus uitgaat. Haar geloof dat taboes doorbreekt. Zonder dat geloof geen genezing, maar het blijft een geschenk. ‘Dochter, jouw geloof heeft je gered, ga en wees genezen’. Jezus noemt haar ‘dochter’. Zij hoort bij de familie; ze is bevrijd uit haar isolement. Twaalf jaar heeft ze eraan geleden. Twaalf jaar zijn verloren gegaan. Maar nu is haar weer nieuwe toekomst geschonken.
Toekomst. Ook voor de dochter van Jaïrus die in die twaalf jaar een volwassen vrouw geworden is; en zal nu het einde er al zijn? Haar vader gaat naar Jezus toe, omdat hij gelooft in de kracht die van Jezus uitgaat, wanneer hij zijn doodzieke dochter de handen op zal leggen, en haar zo redt en zorgt dat ze blijft leven.
Hij smeekt hem met aandrang om mee te gaan, en Jezus gaat met hem mee. Ze komen met het bericht dat het dochtertje van Jaïrus gestorven is. Jezus spoort hem aan te blijven geloven: ‘wees niet bang, geloof alleen’. Laat alle angst, twijfel en vooroordeel varen, blijf vertrouwen. En tegen de huilende en klagende mensen zegt hij: ‘waarom huilen jullie ? Het kind is niet gestorven, het slaapt’. Bedoelt Jezus dit letterlijk ? Of is ‘slapen’ hier een eufemisme voor ‘dood zijn’? Zegt het iets over Jezus’ visie op de dood waaraan wij zo’n macht toekennen?
In Johannes 11,11 zegt Jezus van Lazarus dat hij ingeslapen is, terwijl hij volgens de evangelist bedoelt dat Lazarus gestorven is. Ook Paulus en anderen spreken over doden als ‘ontslapenen’.
Marcus vertelt het in ieder geval als de opwekking van een dode. Niet de menigte maar een selecte groep is getuige van het wonderlijk gebeuren. De ouders van het meisje, en drie van Jezus’ leerlingen, Petrus, Johannes en Jacobus. Door aanraking en woord brengt Jezus haar tot leven. Hij neemt haar bij de hand en spreekt haar toe: Talita koem. Marcus vermeldt hier de woorden van Jezus in het Aramees, de spreektaal van Jezus, de originele woorden, waarschijnlijk omdat er zo’n grote kracht van uitging.
Zij staat op en loopt meteen al rond, haar leven is gered. Iedereen is met stomheid geslagen. Daarbij sluit het gebod (het zwijggebod in het Marcusevangelie) dat niemand het te weten mag komen, moeilijk aan.
Na de verheerlijking op de berg waarbij ook alleen de drie vertrouwde leerlingen van Jezus aanwezig zijn (Mar. 9,2-9), is er ook het gebod om het aan niemand te vertellen voordat de mensenzoon opgestaan is. Zo zal het zwijggebod hier ook een verwijzing zijn naar de eigenlijke verrijzenis, die geen terugkeer naar het aardse bestaan is, maar naar een nieuw bestaan zoals Christus.
Preekvoorbeeld
Als we iets door corona hebben geleerd, is het dit: hoe belangrijk fysiek contact is. Hoe belangrijk het is om elkaar aan te raken en aangeraakt te worden.
Toen corona verscheen, stopten we van de ene dag op de andere met elkaar de hand te schudden. Een omhelzing kon niet meer. Een aai, een kus, een knuffel: als je niet in één huishouden samenwoonde, was dat uitgesloten. Al die lichamelijke tekenen van verbondenheid en genegenheid waren opeens verdwenen. En vele mensen vonden dat hun leven daardoor armer werd, minder intens. Ze missen een arm om hun heen, een kus op hun wang.
Aanraking lijkt een basisbehoefte te zijn. Iets wat mensen nodig hebben. Als baby's onrustig zijn, brengt het fysieke contact ze weer tot rust. Pas als ze de armen, de handen, het gezicht van de persoon voelen die voor ze zorgt, voelen ze zich weer veilig en geborgen. ‘Huidhonger' noemen neuropsychologen deze behoefte. Alle mensen hebben het, mensen van alle leeftijden, van alle sociale lagen, van alle landen en culturen.
Om aanrakingen gaat het ook in het evangelie van deze zondag. Het is een dubbelverhaal van twee mensen wier lot met elkaar verbonden is: een meisje en een vrouw.
Het verhaal begint al met een smeekbede om een aanraking. Jezus’ boot heeft net aangemeerd als Jaïrus, een lid van het synagogenbestuur, zich naar Jezus toe haast. Zijn dochter is op sterven na dood. Jezus moet helpen! Jaïrus valt voor Jezus op de knieën en smeekt hem om hulp. Hij smeekt Jezus om een aanraking: ‘kom haar de handen opleggen om haar te redden en te zorgen dat ze in leven blijft.’ De aanraking zal haar genezen. De aanraking zal het leven terug brengen. Daar hoopt Jaïrus op.
En Jezus? Het is interessant hoe hij op Jaïrus’ vraag reageert. Geen anamnese, zoals een doktor die zou doen, geen vragen als: ‘wat is er gebeurd? welke symptomen heeft ze? wanneer werd ze ziek?’ Geen vragen, geen aarzelen, geen twijfelen. Jezus reageert kalm en lakoniek. ‘Hij ging met hem mee’, lezen we in het evangelie. Jezus wordt om hulp gevraagd, vanzelfsprekend helpt hij en gaat hij mee. En de menigte volgt de twee mannen.
Veel mensen zijn nu in beweging: Jezus, Jaïrus, de menigte. Maar deze beweging wordt verstoord, de stoet komt tot stilstand. Daar zorgt een vrouw voor. Ze verschijnt op het toneel, maar min of meer onzichtbaar. Ze blijft ergens in de coulissen. Ze staat niet in het centrum, maar ergens aan de zijkant, onopvallend. Ze wordt niet gezien. Dat hoort bij haar lot.
Sinds twaalf jaar lijdt zij aan bloedverlies. Twaalf jaar al leeft deze vrouw met deze ziekte. Ze leeft, maar toch is zij als dood. Het boek Leviticus bepaalt dat zij onrein is en dat zij geen lichamelijk contact met andere mensen mag hebben. Deze bepaling wil eigenlijk leven beschermen: besmetting moet worden voorkomen, dus mag je geen contact met anderen hebben. Maar de gevolgen voor de vrouw zijn vergaand: ze wordt letterlijk een onaanraakbare. Ze mag niemand aanraken en ze mag niet aangeraakt worden. Ze heeft geen normale menselijke relaties meer, ze is een levende dode. Ze leeft al twaalf jaar in een extra harde lockdown.
Ze mag niemand aanraken. En toch doet ze het. Geen persoon, dat niet, maar Jezus’ bovenkleed. Net zoals Jaïrus deed, hoopt zij op de kracht van de aanraking. Ze hoopt dat deze aanraking haar geneest en haar het leven terugbrengt.
De aanraking heeft een effect. Jezus beseft dat er iets gebeurd is. Het fysieke contact verbindt beiden, en kracht gaat over van Jezus naar de vrouw, zoals een vonk overspringt. Deze kracht is geen toverkracht, geen magie. Het is Gods kracht. De kracht van God de Schepper, van God die het leven wil.
Jezus beseft dat iemand hem heeft aangeraakt en Hij wil diegene zien. Maar de vrouw blijft onzichtbaar. Jezus’ leerlingen halen de schouders op. Geen idee, wie het was! En het is zeker ook niet belangrijk, toch? De vrouw wordt niet gezien, niet aangeraakt, niet gekend. Het is alsof ze er niet is. Alsof ze niet bestaat.
Eigenlijk heeft Jezus geen tijd. Hij moet verder, naar de dochter van Jaïrus. Zij is immers een spoedgeval. Iedere minuut beslist over leven en dood. Als je 112 belt, houden de mensen van de ambulance ook niet onderweg nog een praatje. Maar Jezus heeft geen haast. Hij hééft tijd. Tijd voor een ontmoeting. De vrouw krijgt de moed om zich te laten zien. Ze wordt gezien. Ze wordt gehoord. Jezus luistert naar haar verhaal. Opeens staat niet meer de hooggeplaatste Jaïrus centraal, maar de uitgestoten vrouw.
Een wijze mens heeft ooit gezegd: luisteren is een intense vorm van strelen. Jezus luistert naar het verhaal van deze vrouw. Hij raakt haar aan. Deze aanraking is intenser en dieper dan de aanraking van de vingers van de vrouw op Jezus’ bovenkleed. Ze blijft niet aan de oppervlakte. Deze aanraking betreft niet de huid, maar het hart. Een échte ontmoeting. De vrouw komt weer tot leven. ‘Uw geloof heeft u gered; ga in vrede en wees genezen van uw kwaal.’
Maar het lijkt erop dat háár nieuwe leven leidt tot de dood van het meisje. Jezus die zich niet gehaast heeft en tijd had voor de vrouw, komt te laat. Jaïrus’ dochtertje is al dood. Een happy ending hier, een dodelijke afloop daar. En tegen de dood is geen kruid opgewassen, toch? Maar Jezus zegt tegen Jaïrus: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’
De buurvrouwen staan al voor Jaïrus’ huis en huilen en klagen luidkeels. Jezus schuift ze opzij, hij doorbreekt deze muur van geweeklaag en dood. De mensen die aan de kant van de dood staan, worden het huis uit geworpen. Het leven komt binnen.
In het begin had Jaïrus Jezus om een aanraking gevraagd en deze aanraking krijgt hij nu ook. Jezus gaat de kamer van het meisje in, hij staat naast haar bed en pakt haar hand. Opnieuw gebeurt er een aanraking die niet mag. Want volgens het boek Numeri mag je een dode niet aanraken. Maar Jezus doet het toch. Hij raakt het meisje aan. Talita koem, zegt hij tegen het meisje in het Aramees, ‘ik zeg je, sta op.’ Het is geen toverspreuk, geen magie. Deze kracht is opnieuw Gods kracht. De kracht van God de Schepper, van God die het leven wil. En de aanraking van Jezus geneest het meisje en brengt haar weer tot leven. Het meisje staat op en leeft.
Mensen raken Jezus aan en worden door hem aangeraakt. Deze aanraking, deze ontmoeting brengt leven.
En wij? Jezus ontmoeten wij niet lichamelijk. Wij kunnen zijn bovenkleed niet aanraken, hij pakt niet onze hand. En toch...
Luisteren is een intense vorm van strelen. Ook vandaag de dag luistert Jezus naar ons. Naar onze verhalen, onze zorgen, onze noden. Wij worden gezien, we worden gehoord, we worden gekend. We worden aangeraakt. Deze aanraking, deze ontmoeting brengt leven.
inleiding drs. Nol Sales
preekvoorbeeld dr. Stefan Gradl