- Versie
- Downloaden 73
- Bestandsgrootte 87.51 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 14 april 2023
- Laatst geüpdatet 14 april 2023
12e zondag dhj, A jaar, 25-6-2023
25 juni 2023
Twaalfde zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 20,10-13; Ps. 69; Rom. 5,12-15; Mat. 10,26-33 (A-jaar)
Inleiding
De liturgie van deze zondag zou je een ‘Handboekje voor missionarissen’ kunnen noemen. De profeet Jeremia maakt zijn ervaring van uitsluiting uit de maatschappij wegens zijn roeping tot thema van zijn gebed, een openhartig gesprek met Jahweh. In de evangelielezing krijgen de apostelen de nodige consignes van Jezus mee alvorens zij op pad gaan voor hun missionaire taak.
Jeremia 20,10-13
Jeremia wordt geboren 650 voor Christus te Anatot, een dorpje op loopafstand ten noorden van Jeruzalem, in een familie van priesters. Dat betekent dat hij tot de gevestigde orde behoort. Het is dus uitzonderlijk dat hij optreedt als profeet, tegen wil en dank, gedurende veertig jaren. Profeten zijn immers de grote critici van het establishment. Een Engelse publicatie rangschikt Jeremia onder de professional troublemakers. Zijn prediking is te plaatsen rond 587 voor Christus, toen Jeruzalem veroverd werd door Nebukadnezar (Nabuchodonosor) 694-562, heerser van Babylonië. Hierop volgt een veertigjarige ballingschap van Israël in Babylonië. De stad Babel ligt ongeveer 70 kilometer ten zuiden van Bagdad. Tijdens deze periode, een soort ‘grote retraite’ van Israël, worden hun mondelinge tradities, ook die van profeet Jeremia, schriftelijk vastgelegd in het Oude Testament.
Jeremia’s verkondiging had vooral een negatieve klank. Hij wijst op wantoestanden en dreigend onheil. Het Nederlandse woord ‘jeremiade’ betekent ‘weeklacht’. ‘Jeremiëren’ staat niet voor niets voor ‘klagen’. Denk ook aan de prachtige ‘Lamentaties’ van de ‘Donkere Metten’ in de Goede Week.
Jeremia verwijst zelf in onze eerste Schriftlezing naar zijn scheldnaam ‘Ontzetting overal’ (In de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004 en 2021: ‘Overal paniek’.)
Traditioneel wordt een profeet beschouwd als een ‘toekomstvoorspeller’, als een soort ‘bovennatuurlijke koffiedikkijker’. Tegenwoordig kijken we iets anders naar een profeet. Het Griekse woord dat van het woord ‘profeet’ de grondslag is, bestaat uit het voorzetsel pro dat ‘in de plaats van’ kan betekenen (denk aan ‘pro-vicaris, pro-prefect’) en het werkwoord phêmi ‘spreken’, ‘zeggen’. Een profeet treedt op als ‘een spreker namens God’, ‘Gods woordvoerder’. ‘Want nooit is een profetie voortgekomen uit menselijk initiatief: mensen die namens God spraken werden daartoe altijd gedreven door de heilige Geest’ (2 Petr. 1, 21). Hij is in staat Gods visie op de maatschappij te vertolken. Een profeet kan, als het ware op grond van zijn diepe spiritualiteit met de ogen van God naar de actualiteit van zijn dagen kijken. Dát levert aan Jeremia hoofdzakelijk het materiaal voor zijn verkondiging.
Ten dienste van zijn verkondiging in die actualiteit doet hij soms een beroep op het verleden en soms gebruikt hij de toekomst. De profeet zal om zijn preek voor de actualiteit van zijn dagen kracht bij te zetten waarschuwend wijzen naar wat in het verleden gebeurd is. ‘Pas op, toen is het fout gegaan, bega nu niet weer dezelfde stommiteit.’ De profeet kan echter ook in dienst van zijn prediking en ondergeschikt daaraan, naar de toekomst wijzen. ‘Denk erom, als we zo dóórgaan, loopt het gegarandeerd verkeerd af’.
Voorts is er nog het verschijnsel van de profetie als voorspelling van iets dat al gebeurd is, vaticinium ex eventu (‘voorspelling uit de gebeurtenis’). De profeet is dan zó zeker van zijn toekomstvisie dat hij die als reeds gebeurd voorstelt. De soms langere tijd die verloopt tussen de mondelinge profetie en de schriftelijke fixatie daarvan kan dit verklaren. Het Boek Daniël bevat zulke profetieën ex eventu (‘uit de gebeurtenis’).
In het gebed van Jeremia (onze eerste Schriftlezing) vat hij zijn ellendige ervaringen samen. Hij is zich bewust van het complot dat zijn vijanden smeden. Jeremia reageert daarop met een vast geloofsvertrouwen: ‘De Heer is bij mij, als een machtige strijder’ (v. 11). Jeremia is zó zeker daarvan dat hij op het eind van deze gebedspauze reeds Gods overwinning op zijn belagers verkondigt alsof die al gebeurd is, ex eventu (‘uit de gebeurtenis’). ‘Zingt een lied, een loflied voor de Heer, want Hij hééft het leven van de arme uit de macht van de boosdoeners gered’ (v. 13).
Romeinen 5,12-15
Zie: S. Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Matteüs 10,26-33
Bijbelvertalingen zetten meer dan eens boven dit hoofdstuk: ‘Zendingsverhaal’. De lezing stamt uit een ouder gereconstrueerd hypothetisch document waaruit Matteüs en ook Lucas (zie Luc. 12,2-9) putten. Die reconstructie is bekend onder de Duitse naam Quelle, afgekort Q, dat ‘Bron’ betekent. Algemeen gaat men er van uit dat dit een verzameling van losstaande woorden van Jezus is (de zogeheten logia), dus geen doorlopend verhaal. Meer specifiek zou Quelle instructies voor de leerlingen van Jezus bevatten. Het is een soort ‘Handleiding voor missionarissen’.
De liturgische afbakening van onze evangelielezing is vrij willekeurig. We mogen de strekking van de context, van de voorafgaande en volgende verzen, bij de uitleg hiervan gebruiken. Het valt op dat bij Matteüs het portret van Jezus en dat van de uitgezonden leerlingen overeenkomen, parallel lopen. Dit vinden we bevestigd in de verzen 24-25 die onmiddellijk aan onze evangelielezing voorafgaan. ‘Een leerling staat niet boven zijn leermeester en een slaaf niet boven zijn heer. Een leerling moet er genoegen mee nemen te worden als zijn leermeester en de slaaf als zijn heer. Als ze de heer des huizes al Beëlzebul (‘Baas van de vliegen’!!) genoemd hebben, waarvoor zullen ze dan zijn huisgenoten wel niet uitmaken?’ Anderzijds gold Jezus ook positief als een profeet. ‘Wie is die man? wilde men weten. Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea’ (Mat. 21,10v).
Een serie Jezuswoorden volgt hierop, ingeleid door de aansporing ‘Wees niet bang’ in drie varianten, althans in de Griekse brontekst (v. 26; v. 28; v. 31). Zij dienen om de apostelen tot een volledig Godsvertrouwen aan te sporen bij de uitvoering van hun zending. Zij hoeven niet bang te zijn voor hun vijanden, want de boodschap van het evangelie kan niet ‘bedekt’ of ‘geheim’ blijven. Hetgeen Jezus in het duister zegt, dient in het volle licht uitgesproken te worden. ‘En wat jullie in het oor gefluisterd wordt, schreeuw dat van de daken’ (v. 27). Ook moeten zij niet vrezen voor hen die hun lichamen kunnen doden, maar hun zielen geen kwaad kunnen doen. De apostelen dienen eerder Gód te vrezen die in staat is ziel en lichaam te vernietigen.
Jezus wijst bovendien op de alomvattende zorg van God zelfs voor onbelangrijke verschijnselen in de natuur. Gods zorg wordt geïllustreerd door middel van twee beelden. Neem bij voorbeeld twee mussen, die goedkoop verkocht worden als voedsel van de armen. Er valt niet één van hen neer, als jullie Vader het niet wil. Zelfs alle haren op je hoofd zijn geteld. Hoeveel te meer geldt die zorg van God voor de apostelen.
Na die drievoudige oproep om niet bang te zijn sluit de perikoop af met een oproep tot een loyale belijdenis van Jezus voor de mensen. Degene die Jezus verloochent bij de mensen, krijgt lik op stuk. Jezus zal hem verloochenen bij Zijn Vader in de hemel. Deze combinatie van aards gedrag met een oordeel in de hemel is typisch voor Matteüs. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak ‘Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven’ (Mat. 6,15).
Preekvoorbeeld
‘Weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam kunnen doden maar niet de ziel; vreest veeleer Hem die én ziel én lichaam in het verderf kan storten in de hel.’ De woorden van het evangelie klinken net als die van Jeremia niet bepaald als ‘blijde boodschap’. Wat bedoelt Jezus toch? Wat wil Hij ons ‘in Gods Naam’ toch zeggen?
Het evangeliefragment, dat wij hoorden, is net als dat van vorige week een stuk uit de ‘zendingsrede’ van Jezus. Jezus vermoedt, weet, dat de tegenkrachten van Tempel en Farizeeën groot zijn, en dat men Hem uit de weg wil ruimen. En toch gelooft Hij in zijn ‘blijde boodschap’ en bereidt Hij zijn leerlingen voor op de opdracht die hen te wachten staat, als Hij niet meer in hun midden is. Hij gelooft dat het Koninkrijk waar we in het Onze Vader om bidden, er is en komt. Hij zendt ze nu op weg om die blijde boodschap te verkondigen en waar te maken. Door zieken en kwalen te genezen, door mensen, die bezeten zijn van allerlei kwellende gedachten de handen op te leggen... Door de Gods Naam uit te leven: ‘Jahweh’: Ik ben er, wie ik ook ben, ik ben er voor jou!
Jezus zendt zijn leerlingen uit met die opdracht en waarschuwt ze, dat dit geen gemakkelijke opdracht is. Tot driemaal toe wordt het in het evangelie van vandaag gezegd: weest niet bang, weest niet bevreesd!
Weest niet bang voor de mensen, weest niet bang voor hen die uiteindelijk alleen je lichaam, je buitenkant kapot kunnen maken, maar niet je ziel.
Jezus weet, dat mensen, ook wij dus, soms gevaarlijk zijn, elkaar of kostbare dingen van elkaar kapot maken. Soms kunnen mensen het niet uitstaan dat iemand gelooft in krachten die sterker zijn dan die waar deze wereld voor staat.
Stel, je bent scholier op een middelbare school, of je werkt in een bedrijf, en je gelooft. Je gelooft, dat er meer is dan appjes en verhalen over je successen. Je ziet dat klasgenoten elkaar pijn doen, je wilt het opnemen voor degene wiens tas ze door de modder trekken... Je neemt het op voor een collega, die stelselmatig genegeerd of gepest wordt… Dan merk je dat mensen niet altijd veilig zijn.
Jeremia in de eerste lezing had dat ook gemerkt. Hij had de leiders van zijn tijd verweten dat ze te veel bouwden op militaire macht, dat ze vriendjes zochten bij de machtigen van deze aarde, dat ze vertrouwden op mooie tempels, op paleizen en vergaten dat God een God is die het opneemt voor de arme, die een verkreukelde mens uit de kreuk haalt.
‘Daar heb je hem weer!’, werd tegen Jeremia gezegd, ‘met zijn gezeur.’ Zelfs door zijn vrienden. Daar heb je hem weer ‘Ontzetting overal’. Dat wil zo veel zeggen als: Daar heb je hem weer, die sfeerverpester, die paniekzaaier. Mensen, en dat zijn wij zelf, zijn soms gevaarlijk, eng.
Soms, zegt Jeremia, ben je enkel aangewezen op je geloof, op je innerlijke kracht…of de herinnering aan kracht, aan dat geloof. Dat er uiteindelijk een grotere kracht is, een bron, een God, die je kent, je doorgrondt, het voor je opneemt.
In die lijn van Jeremia staat Jezus ook. Hij bemoedigt zijn leerlingen en ons met een mooi beeld. Kijk, zegt hij, naar die mussen. Het eten van de armen. Voor een stuiver kun je er een hele zwik kopen. Niets waard, die beestjes. Maar ik zeg jullie: zelfs als zo’n beestje van het dak valt, of door de poes wordt opgegeten, God weet daarvan. Hij is daar bij… Zo’n musje is ook zíjn musje.
In onze vertaling staat: En toch zal buiten de wil van de Vader niet één mus op de grond vallen. Dat kun je makkelijk verkeerd verstaan. De Vader, die bepaalt of zo’n musje valt. God, die als marionettenspeler ons mensen, de hele schepping bespeelt. Beter kun je vertalen: Er valt geen musje of Hij weet daarvan... In Hem zijn we geborgen…
En als God zich al over een mus ontfermt, dan toch zeker ook over jullie? ‘Weet dat Hij ieder haar op je hoofd heeft geteld.’ Zo mogen we dat zien en beleven, zo is de Barmhartige God.
Hij heeft al de haren op ons hoofd geteld. Dat beeld van Jezus doet denken aan een moeder, die de haren van haar dochter of zoon uitkamt. Hoofdluis!!! Het was er weer op school.
De dochter of de zoon zit daar op een krukje, de moeder er achter. Ze pakt een pluk haren, speurt ze af, gaat met de kam door die haren heen. Keer op keer, engelengeduld.
Zo is de Vader in de hemel, vertelt Jezus....voor de gelovige. Je mag je ‘de zijne’ weten, die je kent, doorgrondt, die je omgeeft met zijn warmte.
Gelovige ervaringen zijn intieme ervaringen. Ze hebben iets kwetsbaars, iets teers, iets dat makkelijk kapot te maken is in deze wereld. Maar hoe kostbaar en krachtig kunnen ze zijn.
‘Wat Ik u zeg in het duister, spreekt dat uit in het licht. Wat Ik u in het oor hebt gefluisterd, verkondig dat van dat daken.’ Dat God zo is, dat wat je in de stilte is overkomen, of waar je naar verlangt, dat mogen de mensen best weten, dat we dat uitstralen!
inleiding dr. Jan Holman SVD
preekvoorbeeld drs. Hans Schoorlemmer