- Versie
- Downloaden 57
- Bestandsgrootte 308.60 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 27 juli 2019
- Laatst geüpdatet 25 januari 2021
23 juni 2013
Twaalfde zondag door het jaar
Lezingen: Zach. 12,10-11; Ps. 63; Gal. 3,26-29; Luc. 9,18-24
Inleiding
Profetenlezing: Zacharia 12,9-14
Zacharia (= JHWH gedenkt) is een priester, profeet en visionair die na de ballingschap in Jeruzalem optreedt. Hij houdt een pleidooi voor de wederopbouw van de tempel (8.9; vgl. Haggaï) en het herstel van een nieuw leiderschap in de gemeenschap. Hij leeft in de overtuiging dat het rijk van God, de barmhartige, nabij is gekomen. Zij die naar Gods Thora zullen leven, zullen het komende heil deelachtig worden (8,4-8). De maatstaven van dit messiaanse rijk zijn: ‘Spreek eerlijk recht, wees goed en zorgzaam voor elkaar; onderdruk geen weduwen en wezen en ook geen vreemdelingen en armen, en wees er niet op uit een ander kwaad te doen’ (7,9v).
Wanneer de inwoners van Jeruzalem de vrede en waarheid in ere houden (8,19), zullen de heidenvolken ontdekken dat de Barmhartige Jeruzalem genadig is en dat Jeruzalem weer de vindplaats van God is. Zij zullen optrekken naar Jeruzalem om daar JHWH te zoeken, te vereren en zijn gunst af te smeken (8,20vv). Wat eerst een droom leek zal in vervulling gaan: ‘En dit zegt JHWH van de hemelse machten: Als die tijd is gekomen, zullen tien mannen uit volken met verschillende talen een Joodse man bij de slip van zijn mantel grijpen met de woorden: Wij willen ons bij u aansluiten, want we hebben gehoord dat God bij u is!’ (8,23).
Zacharia 9–14 wordt een eschatologische profetie genoemd en is een herlezing van Zacharia 1-8. In Zacharia 9,9-10 wordt een messiaanse koning aangekondigd met het profiel van een lijdende dienstknecht (Jes. 52,13-53,12; vgl. Zach. 11,4-17).
In onze perikoop (12,9-14) neemt jhwh het op voor Jeruzalem (12,1-8) en zal hij de belagers van de stad uitroeien. In scherp contrast met het vernietigen van de vijanden staat de gunst die JHWH aan het huis van David en de inwoners van Jeruzalem zal bewijzen: ‘Ik zal hen vervullen met een geest van mededogen en inkeer’ (12,10). Door deze geest van welgevalligheid zullen zij God smeken en bidden om erbarmen. Doordat JHWH een nieuwe geest in hun hart heeft gelegd kunnen zij van harte leven naar Gods Thora (vgl. Jer. 31,31; Ez. 36,26) en zich opnieuw tot de Barmhartige wenden.
Wie wordt bedoeld met ‘degene die ze hebben doorstoken’ over wie zij weeklagen als bij de rouw om de dood van een enig kind? Gaat het over iemand uit het verleden die zij niet als profeet – de lijdende dienstknecht – van God (h)erkend hebben? Of is de Doorboorde iemand in de toekomst, een man van smarten? Hoe dan ook, de rouwklacht is zeer intens en allen, de huizen van David, Natan en Levi – koning, profeet, priester – voorop doen eraan mee (12,12-14). Deze uitvoerige rouwklacht mondt uit in een onderdompelingritueel ter afwassing van zonde en onreinheid: ‘Op die dag zal er een bron ontspringen waarin de nakomelingen van David en de inwoners van Jeruzalem hun zonde en onreinheid kunnen afwassen’ (13,1; Ez. 36,25). Het volk van God is in het heden en in de eindtijd geheiligd (12,10) en verzoend (13,1).
In Johannes 9,37 wordt de tekst over de Doorboorde toegepast op de vermoorde Jezus en in Apokalyps 1,7 zegt Johannes, de ziener: ‘Hij komt te midden van de wolken, en dan zal iedereen hem zien, ook degenen die hem doorstoken hebben. Alle volken op aarde zullen over hem weeklagen. Ja, amen.’
Evangelielezing: Lucas 9,18-24
Na de uitzending en de terugkeer van de Twaalf (9,1-6.10) en de eerste brooddeling (9,11-17), begint onze perikoop (9,18-24). Lucas 9,18-50 vormt een scharnier tussen de bevrijdende activiteiten van Jezus die zich in Galilea hebben afgespeeld (4,31–9,17) én het verhaal over zijn reis naar Jeruzalem (9,51–19,27), de stad die een centrale plaats inneemt in het evangelie volgens Lucas.
In onze perikoop gaat het over de identiteit van Jezus. Lucas 9,7-9 vormt hierop een voorspel. De tetrach Herodes, die Johannes de doper heeft laten onthoofden, hoort over Jezus en de Twaalf die de blijde boodschap verkondigen en zieken genezen (9,1-6). ‘Wie is deze Jezus’, vraagt hij zich af. Over deze man hoort hij van alles zeggen: ‘Hij is Johannes die uit de dood is opgestaan’, ‘Hij is de teruggekeerde profeet Elia’, ‘Hij is een van de oude profeten die is opgestaan’. Hij raakt hierdoor in grote verwarring en wil deze Jezus wel eens ontmoeten. Herodes zal echter moeten wachten totdat Pilatus Jezus, na zijn gevangenneming, naar Herodes doorstuurt (23,6-12).
‘En het geschiedt dat Jezus alleen aan het bidden is’ (9,18). In het gebed, in zijn stille omgang met God (3,21v) ontdekt Jezus zijn identiteit van Godswege: ‘Jij bent mijn geliefde zoon, in jou vind ik vreugde.’ (3,22). Na deze verpozing met God, vraagt Jezus aan zijn leerlingen die bij hem zijn: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben…?’ Zinspeelt Jezus hier ook op dé Naam van jhwh ‘Ik ben… met jullie’ (Ex. 3,14)? De leerlingen geven verschillende antwoorden (vgl. 9,7-9):
Johannes de Doper Johannes de Doper Johannes de Doper
Elia Elia Elia
Jeremia
één van de profeten één van de profeten één van de oude profeten
(Mat. 13,14) (Mar. 8,28) (Luc. 9,19)
Uit deze synopsis blijkt dat de overeenkomst tussen de drie synoptici zeer groot is en ook overeenkomt met de namen die Herodes gehoord heeft. Alleen Matteüs noemt ook de naam van de profeet Jeremia.
Uit de antwoorden die de leerlingen geven blijkt dat Jezus bij de mensen in hoog aanzien staat. Zij zien in hem: Johannes de Doper, die een doopsel van omkeer en vergeving van zonden verkondigde en uit de dood is opgewekt (3,1-22; 7,24-35; 9,7); de profeet Elia die het aanbreken van het messiaanse rijk van gerechtigheid en vrede aankondigde (Mal. 3,23; Luc. 1,17); een van de oude profeten, die JHWH heeft doen opstaan, een profeet zoals Mozes (Deut. 18,15-22). Er blijken heel verschillende verwachtingen te bestaan, maar zij hebben allemaal te maken met het doorbreken van Gods heerschappij. Jezus gaat op de reacties van de mensen niet in, maar vraagt nu aan zijn leerlingen: ‘En wie ben ik… volgens jullie?’ En Petrus antwoordt:
U bent de messias, U bent de messias De messias van God
de zoon van de levende God
(Mat. 16,16) (Mar. 8,29) (Luc. 9,20).
Voor het eerst in het evangelie noemt één van de leerlingen van Jezus hem messias. Messias, christus, gezalfde roept in de tijd van Jezus allerlei associaties op. In Thora en Profeten worden koningen, priesters en profeten messias (van JHWH) genoemd. Zij worden met de geest toegerust voor een bijzondere opdracht van God. Ook de heidense koning Cyrus wordt tot gezalfde van JHWH aangesteld (Jes. 45,1). De gespannen verwachtingen naar de komst van het messiaanse rijk dat zeker zal komen, is belangrijker dan degene die in de kracht Gods dit rijk naderbij zal brengen. Of dit een koninklijke, priesterlijke of profetische persoon of een lijdende dienstknecht of Doorboorde (dit is het verband met de lezing uit Zacharia) zal zijn, daarover lopen de meningen uiteen.
Het is opvallend hoe Jezus reageert op de belijdenis van Petrus dat hij de messias van God is. Jezus beaamt noch ontkent dat hij de gezalfde van God is, maar hij verbiedt hun wel streng het aan iemand te zeggen. Wil Jezus voorkomen dat mensen los van zijn weg die hij als messias te gaan heeft, met deze opdrachtstitel aan de haal gaan? Wil hij valse verwachtingen voorkomen? Uit het vervolg van zijn weg zal blijken hoe Jezus het messiasschap zal invullen. Hoe hij zal waarmaken wat de engel van de Heer in Betlehem als goed nieuws verkondigde: ‘Heden is in de stad van David voor jullie een redder geboren, Hij is de messias, de Heer!’ (2,11)
Nu identificeert Jezus zich (nog) niet met messias, maar met de mensenzoon uit Daniël 7,13v, met iemand gelijkend op een mens (en zoon), aan wie de De Oude Wijze de heerschappij in eeuwigheid verleent. Deze mensenzoon is een collectief: ‘het volk van de heiligen van de Allerhoogste’, ‘de overweldigde heiligen’ (Dan. 7,18.22.25.27; 12,7) die Gods eeuwige koninkrijk zullen beërven. Het zijn de door Antiochus IV onderdrukte chassidiem. Aan deze martelaren omwille van hun trouw aan Gods Thora (2 Makk. 7) geeft de Allerhoogste het koningschap tot in eeuwigheid. Het koningschap van God komt aan het licht in de chassidiem, gesymboliseerd door iemand gelijkend op een mens. Zij zullen zegevieren en alle volken zullen aan hen hulde brengen (Dan. 7,14).
Met deze martelaren omwille van het heiligen van de Naam van God, identificeert Jezus zich. Zoals het bij de mensenzoon in Daniël het geval is (geslachtofferd en opgewekt worden), zo zal ook het leven van Jezus eruit gaan zien: door mensen verworpen en gedood én door God worden opgewekt (9,22). Voor het eerst spreekt Jezus hier over zijn dood en opstanding.
Hij nodigt zijn leerlingen uit hem op deze weg radicaal te volgen. Omwille van hem zijn kruis opnemen en zijn leven verliezen. Het centrum van jezelf verleggen naar hem en solidair worden met de vervolgden omwille van de gerechtigheid. Dan zullen zij het koninkrijk van God zien. ‘Ik ben… de lijdende mensenzoon, volg mij!’ (9,23-27). Petrus en de andere leerlingen reageren hier niet op (vgl. Mat. 16,22v; Mar. 8,32v). Acht dagen later gaat Jezus met Petrus, Johannes en Jakobus de berg op om te bidden en wordt hij door God verheerlijkt. Dat is het perspectief van de navolging (9,28-36).
Wie ben ik?
Ik ben de speelbal van mijn eenzaam vragen.
Wie ik ook ben, Gij kent mij,
ik ben van U mijn God.
(Dietrich Bonhoeffer)
Literatuur
Het evangelie van Lukas (red. H. Oosterhuis/A. van Heusden), Vught 2007
H. Janssen OFM, Inleiding Daniël 7,9-14, in: TvV-4,72 (juli/augustus 2000) 241-243
H. Janssen OFM, God geeft ons hoop, in: H. Janssen/K. Touwen (red.), Rouwvieringen. Exegese en preken, Vught 2011, 61-64
Lucas, Schrift 264, 44 (december 2012)
D. Monshouwer/H. Vreekamp, Zacharja. Een profeet om te gedenken, Zoetermeer 1994
H. Welzen, Lucas, ’s-Hertogenbosch 2011
Dietrich Bonhoeffer Verzet en overgave, Baarn 2003, 345-346
Preekvoorbeeld
Wie iemand is, is niet zo makkelijk te zeggen. Natuurlijk, je weet soms best veel van iemand en je kunt soms ook heus wel het nodige over iemand vertellen: hoe hij heet; waar zij vandaan komt; wat voor werk iemand doet of gedaan heeft. Soms weet je ook wel iets over iemands binnenkant; iemands sterke en zwakke kanten of over iemands karakter. Hiermee weet je al veel, maar lang niet alles. Het meeste weet je eigenlijk nog niet. Want waarom is iemand zo? Waarom doet zij haar werk zo goed? Waarom heeft hij zo’n moeilijk of juist zo’n lief karakter?
Soms weet je van iemands verleden. Daardoor begrijp je iemand beter en kun je nog meer zeggen over wie iemand is. Maar toch, of je het goede antwoord geeft op de vraag wie iemand is, is zelfs dan nog de vraag. Want weet je dan al waarom zijn vrouw van hem houdt? Of waarom hij voor zijn vriend door het vuur gaat? Dat weet alleen de vrouw die van haar man houdt. Dat weet alleen die vriend zelf. Alleen die kennen die ander zo goed, dat zij weten waarom zij zich aan hem of haar toevertrouwen. Maar zelfs in een goed huwelijk en een jarenlange vriendschap zeggen mensen van elkaar soms nog dat zij ook een geheim zijn voor elkaar. Maar een vriend kan niettemin met meer recht zeggen wie zijn vriend is dan zijn collega dat kan. Een vrouw kan met meer recht zeggen wie haar man is dan zijn baas dat kan. Want zij hebben het met hun man, hun vriend gewaagd. Zij hebben zich gegeven en hebben de goede en de kwade dagen met elkaar gedeeld. En pas wie het in goede én in kwade dagen met een ander waagt ziet dingen die een ander niet ziet.
Wij, buitenstaanders, vragen ons toch meer dan eens af wat twee mensen in elkaar zien en hoe die jongen met dat meisje of dat meisje met die jongen thuiskomen. ‘Wat zien zij toch in elkaar?’ vragen wij ons dan af. Maar wij wagen het dan ook niet met die ander. Wij zien dus niet wie die ander is en wat er in die ander allemaal is om van te houden. Dat ziet alleen degene die het met die ander waagt en zich aan die ander geeft om het met elkaar te proberen.
Wij horen vandaag in het evangelie dat het met het kennen van Jezus, het weten wie hij is, ook zo gaat. Alleen wie het met hem wagen, het met hem proberen, komen te weten wie Jezus is.
Let maar eens op. Luister maar eens hoe het gesprek in het evangelie verloopt.
Eerst vraagt Jezus naar wat ‘de mensen’ antwoorden op de vraag wie hij is. ‘De mensen’, dat zijn zij die nog geen band met Jezus hebben. Zij hebben over hem gehoord en zijn misschien ook wel naar hem komen luisteren. Maar zij zijn nog niet met hem op weg gegaan. Zij geven dan ook een antwoord waar Jezus niet nader op ingaat. ‘De mensen’ zeggen dat hij misschien wel Johannes de Doper is, of Elia of een van de oude profeten. Jezus neemt niet eens de moeite om te zeggen of hij hun antwoorden goed of slecht vindt. Het lijken antwoorden waar Jezus niks mee kan. Hij stelt maar gauw een nieuwe vraag.
Aan mensen die hem beter kennen en die het met hem hebben gewaagd; die hun netten in de steek gelaten hebben om hem te volgen vraag Jezus: Wie zeggen jullie dat ik ben? En als Petrus dan namens allen antwoordt ‘de Gezalfde Gods’, lijkt dat niet zo ver bezijden de waarheid. Zij mogen het tenminste niet verder vertellen. Kennelijk zitten zij met hun antwoord al wat beter.
Dat mocht Jezus ook wel verwachten, want gaandeweg hebben zij ondervonden wat het betekent om zich aan deze Jezus toe te vertrouwen en met hem op weg te gaan. Toch zegt Jezus: denk niet dat je er met dit antwoord al bent, want wie ik ben, daar zul je pas echt achter komen als je het ook in mijn kwade dagen met mij blijft wagen. Daarom spreekt hij met zijn leerlingen over alle lijden dat hem te wachten staat en aan zijn verheerlijking voorafgaat. Wij moeten niet te gauw denken dat wij het met Jezus gewaagd hebben en hem dus kennen.
Daarom richt Jezus zich vervolgens ook tot allen die er bij staan, tot de mensen die naar hem zijn komen luisteren, maar daar nog geen consequenties voor hun leven aan hebben verbonden. En hij zegt tegen al die mensen: als je het met mij wilt wagen, moet je je kruis opnemen.
Hiermee bedoelt Jezus niet dat christenen mensen zijn die de tegenslagen van het leven in stilte dragen en daar niet over klagen. Dit is soms wel de enige manier om met het leven verder te kunnen, maar hierover heeft Jezus het nu niet. Met ‘zijn kruis opnemen’ bedoelt Jezus dat het hoort bij het volgeling van hem zijn en bij het ‘het met hem wagen’, dat je het volhoudt als het moeilijk wordt. Als je dat doet heb je het zo met Jezus gewaagd dat je zult weten wie hij is.
Als je, bijvoorbeeld, volhoudt barmhartig te zijn en vergevensgezind jegens mensen die je onrecht doen, ook al wordt dat je niet altijd in dank afgenomen of haal je je er onbegrip mee op de hals of misschien zelfs wel minachting. Of als je blijft opkomen voor wie in de knel zitten of van het goede pad zijn geraakt, ook al verklaren zogenaamde fatsoenlijke mensen je dan voor gek. Of als je durft blijven getuigen van wat het geloof in God voor je betekent, ook al kijken anderen je daarbij onbegrijpend aan of misschien zelfs wel schamper. Als je dat niet uit de weg gaat en dat kruis opneemt en het aldus met Jezus blijft wagen, dán zul je te weten komen wie hij is. Dan zul je gewaar worden dat Jezus de kracht is waar je van kunt leven. En dit antwoord op de vraag wie Jezus is – dat hij kracht is om van te leven – telt. Alleen dit.
Alle andere antwoorden op de vraag wie Jezus is lijken op wat wij over elkaar kunnen vertellen zonder het met elkaar te hebben gewaagd. Wij kunnen dan vertellen waar en wanneer wij geboren zijn, hoe wij heten, en hoe het in ons leven zoal gegaan is. Maar wie wij zijn, neen, dat kunnen wij elkaar pas vertellen wanneer wij het met elkaar wagen en ons aan elkaar toevertrouwen.
Er zijn antwoorden te over op de vraag wie Jezus is. In de Schrift vinden wij er verschillende. Vandaag horen wij dat hij de gezalfde Gods is. In de catechismus van vroeger stond dat hij God de Zoon is, die voor ons is mens geworden. Maar als wij het niet met Jezus wagen en het niet in geloof met hem proberen, blijven deze antwoorden aan de buitenkant. Wij kunnen ze nazeggen, maar zij zeggen dan nog niet wie wij vinden dat Jezus is.
Als wij echt willen weten wie Jezus is, zit er maar één ding op: bidden om de geestkracht om te kunnen doen wat hij gedaan heeft, en om dat vol te houden, ook als het moeilijk wordt. Pas vanuit wat wij zelf ontdekken als wij het ook met Jezus uithouden wanneer het moeilijk wordt, kunnen wij óns antwoord geven op de vraag wie hij is. Dit is geen vrijblijvende vraag. Het antwoord erop kan niet van buiten worden geleerd. Het moet van binnen geleerd worden.
Als Jezus vraagt: Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?, vraagt hij eigenlijk: Maar jullie, willen jullie het met mij wagen, jullie aan mij toevertrouwen om op die manier te weten te komen wie ik ben?
Het antwoord is aan ons. Willen wij dit? Een andere weg naar het antwoord op de vraag wie Jezus is, is er niet.
Henk Janssen OFM, inleiding
Jan van den Eijnde OFM, preekvoorbeeld