- Versie
- Downloaden 55
- Bestandsgrootte 389.51 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 24 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 december 2020
20 juni 2010
Twaalfde zondag door het jaar
Lezingen: Zach. 12,10-11; Ps. 63; Gal. 3,26-29; Luc. 9,18-24
Inleiding
Zacharias 12,10-11
Het boek dat de naam van deze profeet draagt is hoogstwaarschijnlijk een tekst die samengesteld is door meerdere schrijvers, of profeten. Het is duidelijk dat de eerste acht hoofdstukken een eenheid vormen. De profeet vertelt dat hij in de nacht acht verschillende visioenen heeft gekregen. Niet direct een woord van de heer, zoals bij de oude profeten Jesaja en Jeremia, maar door bemiddelende boodschappers, een engel. De visioenen (Zach. 1,7–6,8) spreken over Sion, Jeruzalem, dat uit de vernedering wordt bevrijd. Het wordt als stad vernieuwd en herbouwd. De verdrukking van de inwoners zal verdwijnen. Het volk, dat in ballingschap is, zal terugkeren en zij krijgen hun land weer terug. Er zal vrede en rust heersen. Voorwaarde is dat het volk de woorden van de heer in acht neemt; op zijn beurt belooft de heer dat de mensen hun huis terugkrijgen en dat het land weer tot hun beschikking staat.
In het vierde en het vijfde visioen wordt over de sacrale koning en de hogepriester Jozua gesproken. Hij wordt gereinigd en in zijn ambt hersteld. Hierbij wordt een orakel uitgesproken, over de telg: Ik zal mijn dienaar, de telg laten komen. Zie, in de steen die ik voor Jozua leg, zal Ik zelf een passend opschrift graveren (Zach. 3,8v, vgl. ook de tekst in Ps. 118,22v: De steen die de bouwers verwierpen thans is hij tot hoeksteen geworden; door de heer kreeg dit zijn bestand: het deed zich voor als een wonder). Het laatste visioen gaat over de tempel, die opnieuw opgebouwd moet worden. De tempel is het machtscentrum van de heer. Van hieruit wordt de wereld door de heer bestuurd. Het bestuur wordt uitgedrukt in de vier strijdwagens (vgl. profeet Ezechiël), die in de uitleg van de engel vier winden (Hebr. ruach – Geest) worden, die over de hele wereld waaien. Het getal van vier betekent volheid.
Het kan waardevol zijn onze tekst binnen de politieke en historische context te lezen. Vanaf 587 is het land door de Babylonische koning Nebukadnessar verwoest. De bestuurlijke ambtenaren en ondernemende families zijn in ballingschap naar Babylonië gedeporteerd. Maar in 539 werd de macht van Babylonië gebroken en de nieuwe heerser Cyrus uit Perzië geeft de gedeporteerde Joden de vrijheid terug en ze krijgen toestemming om naar hun land terug te keren. De wederopbouw van de tempel is begonnen, maar door verschillende moeilijkheden wordt het werk niet voltooid. Onder leiding van Zerubabel en de hogepriester Jozua wordt het bouwen weer hervat en de nieuwe, veel minder grote en al lang niet zo mooie tempel als die van koning Salomo, wordt in het jaar 516 ingewijd.
In vele teksten en woorden van profeten uit die tijd wordt de Messiaanse verwachting naar voren gebracht. De koning en de hogepriester spelen hier een belangrijke rol. Onze tekst (12,10v), die waarschijnlijk door de schrijver ‘Deutero-Zacharia’ is geschreven, ademt dezelfde hoge verwachting. Het huis van David staat centraal. Men verwacht een politiek en nationaal herstel. In het nieuwe weer opgerichte Israël zal er een koning zijn uit het nageslacht van de ideale koning aller tijden, David. Hier horen wij opnieuw spreken over de Geest van de Heer die de afvalligen tot bezinning en rouw brengt, vanwege de schade die de ‘telg – dienaar van de heer’ is aangedaan. Zij zullen opzien naar hem die zij doorstoken hebben (Zach. 12,10). Dit citaat komen we tegen in het Johannesevangelie, wanneer de soldaten, overtuigd van de dood van de gekruisigde Jezus van Nazaret, hem met een lans hebben doorstoken (Joh. 19,37).
In de ogen van de profeet wordt hier de heilige rest bedoeld, die alle teisteringen en verleidingen tot afval van de god van Israël hebben doorstaan. Voor de profeet is het belangrijk om concreet aan zijn toehoorders te laten zien dat de situatie van het volk duidelijk veranderd is. ‘God is werkzaam – jullie hoeven daar niet aan te twijfelen!’ Maar tegelijk wil de profeet de transcendentie van die boodschap laten zien. God kunnen wij nooit aanwijzen. Hij is niet hier of daar. Hij leeft bij zijn mensen en zorgt voor hen, ook wanneer het anders lijkt te zijn.
Een ander aspect waar de profeet over spreekt, is de reinheid van de mensen. Geen afgoden worden meer geduld, ook niet een andere uitleg van de boodschap. Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op vormen van syncretisme. De gelovigen van toen hebben zo veel verschillende bedreigingen meegemaakt dat zij door schande wijs zijn geworden. De boodschap van de God van Israël, is die van een levende God die opkomt voor gerechtigheid, die zorgt voor de armen en ruimte geeft aan allen die als mensen van goede wil willen leven.
Interessant is wat verder in deze context wordt gezegd. Er zit een dubbelheid in de profetische uitspraken. Van de ene kant wil de profetische schrijver de zuiverheid van ‘het geloof’ bewaren, maar hij wil ook dat de transcendente mogelijkheid een concrete realiteit wordt. Dat wil zeggen, de messias moet kunnen komen, en hij moet ook een mens van vlees en bloed kunnen zijn. Wie hij is, blijft altijd een vraag en de realiteit zal laten zien dat verschillende messiaspretendenten op het toneel zullen verschijnen. Daarom wordt de spanning hoog opgeschroefd als we de tekst vergelijken met de situatie van Jezus in het evangelie van vandaag. De profeten en de geest van onreinheid zal Ik het land uitjagen. Mocht iemand dan nog profeteren, dan zullen zijn vader en zijn moeder, die hem het leven hebben geschonken tegen hem zeggen: ‘Jij zult niet in leven blijven, want jij hebt leugens verteld in de naam van de heer.’ Zij zullen hem doorsteken omdat hij als profeet is opgetreden (Zach. 13,2v).
Lucas 9,18 -24
In onze tekst gaat het over de belijdenis van Petrus en de eerste lijdensvoorspelling. Nadat Jezus het ‘eerste jaar’ cursus heeft gegeven aan de twaalf van zijn leerlingen, worden zij twee aan twee uitgezonden om de blijde boodschap te verkondigen en zieken en hulpbehoevenden te genezen. Tijdens hun opdracht worden de politieke machthebbers zoals de viervorst Herodes op de hoogte gebracht van de werkzaamheid van Jezus. Omdat hij Johannes de Doper heeft geëxecuteerd, wordt hij bang door wat hij nu te horen krijgt. Dus, de liefelijke situatie van de eerste lente van Galilea is nu over. Jezus en zijn leerlingen moeten op hun hoede zijn. Nadat de leerlingen teruggekomen zijn en hun enthousiaste verhalen hebben verteld gebeurt de wonderbare spijziging.
Hier begint onze tekst. Jezus is alleen met zijn leerlingen, omdat hij zijn verdiepende onderricht voort wil zetten. Het is een soort ‘retraite’ waarbij de leerlingen tot een dieper inzicht moeten komen over wie Jezus is, wat zijn boodschap inhoudt en wat hun zelf later te wachten staat. De vraag die Jezus stelt is de bekende opening van een rabbijn die zijn leerlingen onderricht. De vraag: ‘Wie zeggen de mensen, dat Ik ben?’, wordt het uitdagende begin van de les. De leerlingen moeten nadenken over wat zij gehoord hebben, omdat er op allerlei plaatsen waar zij geweest zijn, natuurlijk wordt gepraat. Wat mensen zeggen, is één ding, maar wat zij zelf daarvan vinden is nog belangrijker. Opvallend is dat alleen Petrus een duidelijk en kort antwoord klaar heeft. Wij kunnen ons afvragen, of dat een redenering van hemzelf is, waar hij zelf ook in gelooft? Het antwoord: ‘De Gezalfde van God – Christus-Messias’, kan een antwoord zijn vanuit de bovenstaande profetieën. Het verhaal bij Lucas is veel korter dan bij de andere synoptici. Lucas schrijft niets over een eventueel protest van Petrus. Niemand reageert met ongeloof of verontwaardiging. De boodschap van Lucas kan gericht zijn aan de eerste christenen (gemeente), maar vele commentatoren betwijfelen dat. Hoe dan ook, het is een harde boodschap die door iedereen als een strenge uitdaging aanvaard moet worden, vooral als je leeft in een tijd van onzekerheid en vervolging. Wie mijn volgeling wil zijn, moet mij volgen door zichzelf te verloochenen en elke dag opnieuw zijn kruis op te nemen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil, die zal het redden (Luc. 9,23vv).
Misschien kan er ook een verbinding met de profetische traditie worden gelegd. Als wij de profetieën serieus nemen, was de taak van Jezus levensgevaarlijk. Hij was zich als persoon hiervan waarschijnlijk volkomen bewust en hij wilde dat zijn leerlingen dat ook zouden zijn, dat ook zij zich zouden realiseren dat je het Koninkrijk van God niet zomaar krijgt. Het staat namelijk haaks op de realiteit. De wereld draait door, ook de ‘vrome gelovigen’ worden liever met rust gelaten en willen bij hun mooie tradities blijven. Bij de politieke en religieuze leiders in de tijd van Jezus was dat ook duidelijk het geval. Zij zochten een mogelijkheid om hem uit de weg te ruimen. Maar de boodschap van het Koninkrijk is van levensbelang. Zij biedt een heel nieuwe inzicht in wie God ‘de Vader’ is, in zijn verhouding tot de mens en in die van mensen onder elkaar. Om dit levensproject reëel te maken moet er heel wat opgeofferd worden. Uiteindelijk kostte dat Jezus zijn eigen leven, en dat van hen die hem uit diepe overtuiging navolgden.
Preekvoorbeeld
Om iemand goed te leren kennen moet je ook iemands geschiedenis leren kennen. Mensen vertellen elkaar verhalen, laten foto’s en films zien over hun jeugd, verhalen over waar ze gewoond en gewerkt hebben, om zo elkaar inzicht te geven in wat hen drijft en gevormd heeft. Want dat willen we van elkaar weten. We willen in elkaar herkennen wat ons drijft, bezielt, inspireert. In de hoop dat het ook ons raakt en we elkaars bondgenoten kunnen worden. Om zo samen toekomst te maken voor onszelf en voor anderen.
Het is niet zo gek dat Jezus in het evangelie van vandaag aan zijn leerlingen vraagt of ze wel zeker weten wie hij is. Weten waar het in zijn leven om gaat. Wat zijn diepste drijfveer is. Het blijkt een cruciale vraag. Van het antwoord zal afhangen of die diepste bedoeling van zijn boodschap is overgekomen. Want dan pas kan zijn taak vervuld worden.
Eerst wordt de vraag in het algemeen gesteld. Wie zeggen de mensen dat ik ben? Hij krijgt er dan ook een algemeen antwoord op. En dat antwoord is nog niet eens zo onbevredigend. Voor de een doet zijn optreden denken aan de indrukwekkende verhalen, die ze allen kennen, over Johannes de Doper. Anderen denken meer aan Elia en weer anderen houden het algemener, een van de profeten. Ze zitten in de goede richting. In die traditie staat hij, wil hij staan. Gedreven door dezelfde geest.
Maar hij wil meer horen, althans van zijn leerlingen. Want zijn leven is, terwijl hij rondtrekt al, een teken van tegenspraak. Wat zal het worden als hij er niet meer is? Ook hij zal afgerekend worden op zijn woorden en daden. Over hem wordt nogal verschillend gedacht.
Hebben zijn woorden niet te veel goddelijke pretentie? Stelt hij zich voor als de Gezalfde, dan wordt hem verweten, dat hij godslasterlijk spreekt. Hij is toch niet meer dan de zoon van een timmerman, we kennen zijn familie! Bevrijdt hij mensen van boze geesten, dan wordt hem verweten dat hij door de duivel bezeten is. Dan moet ook hij het lot ondergaan dat de wet voorschrijft. Het lot van menige profeet. Dan moet aan hem en aan zijn boodschap de doodsteek toegebracht worden, om God te redden.
Er is onwil om ook maar iets van goddelijke kracht in zijn leven te zien.
Geen geest van welwillendheid en gebed, waar Zacharia over spreekt, die mensen laat inzien, laat zien wat God met deze mens voor heeft. Pas achteraf zullen ze inzien wie ze het zwijgen hebben opgelegd. Erkennen dat God in hem aan het werk was. Zoals de centurio die bij het zien van wat er met Jezus aan het kruis gebeurde, getuigt dat hij een rechtvaardige, een Zoon van God, is.
Hij wordt afgerekend naar zijn woorden en daden. Zijn ze te menselijk, dan heeft het niet met God van doen. Hij gaat om met tollenaars en zondaars. Hij spreekt over het afbreken van de tempel. Hij geneest zieken. Hij verwijt mensen schijnheiligheid, door hun vasthouden aan de mensonterende interpretatie van de wet. Hij komt op voor de menselijke waardigheid van zondaars. En dan is hij zijn leven niet meer zeker. Voelt hij dat hij door zijn doen en laten de greep op zijn leven verliest? Wordt het hem duidelijk dat de verlies- en winstrekening van het leven er wel eens anders uit zou kunnen zien dan wat mensen daar in het algemeen onder verstaan? Winst is dan: Geluk, eer macht en rijkdom, verhevenheid boven andere mensen. Als het daarom gaat, en dat wil hij ons, zijn leerlingen, vandaag duidelijk maken, heb je bij hem niets te zoeken. Daar heeft hij zijn leven niet voor over. Bij hem gaat het om een geest van welwillendheid en gebed. Welwillendheid naar mensen, welwillendheid en een betrokkenheid op de mogelijkheden en kansen die God in iedere mens gelegd heeft. Door de geschondenheid en misvorming heen zien. Opkomen voor de ziel van de mens, de goddelijke kracht in ieder mens. Daarvoor opkomen, je daarvoor inzetten. Daar ruimte aan geven.
Dat is verlies op de rekening van macht, eer en aanzien. Dat is verlies op de rekening van de wet, die formeel gelijk kan geven, maar menselijk gezien ongenadig is. Dat is winst op de rekening van inzet en liefde, op de rekening van welwillendheid en compassie van de gebrekkige, die wij ook zijn. Dat geeft leven.
Petrus herkent in Jezus de Gezalfde. De Gezalfde die vol van Gods Geest is. Petrus heeft het begrepen. Maar hij moet nog een leerschool ondergaan, om werkelijk te beseffen wat hij zegt. Want diezelfde Petrus zal ook zeggen, wanneer zijn leven zelf in het nauw komt, dat hij deze Mens niet kent. Hij durft hem dan niet eens bij zijn naam te noemen, zo bang is hij voor zijn eigen leven.
Jezus is en blijft een teken van tegenspraak, ook in onze dagen. Voor de een is hij de ideale mens, een voorbeeldmens, die ons op weg zet en gaande houdt. De man van Nazaret die zijn voetsporen verdiend heeft op het gebied van liefdevol omgaan met mensen, hoe gebrekkig ze soms ook zijn. Die liefde boven de wet gesteld heeft.
Een onvergetelijke mens.
Voor een ander is hij een van de drie goddelijke personen, die zit aan de rechterhand van de Vader. Die oordeelt over levenden en doden. Tot wie je kunt bidden en in wiens handen jij je leven kunt leggen.
‘Wie zeggen jullie dat ik ben?’
Het is niet zo gemakkelijk om daar een eenduidig antwoord op te geven, met alle consequenties van dien. Wel is duidelijk dat zijn leven ons niet los laat. Tot aan deze dag volgen we zijn voetspoor, met vallen en opstaan.
‘Wie zeggen jullie dat ik ben?’
Het is een vraag die je stil maakt en in jezelf doet keren.
Een vraag die in welwillendheid en in gebed, in het open toelaten van zijn leven in jou leven, een antwoord kan vinden.
‘Wie zeggen jullie dat ik ben?’
Bengt Wehlin ofm, inleiding
Frans Gerritsma ofm, preekvoorbeeld