- Versie
- Downloaden 48
- Bestandsgrootte 397.06 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 31 juli 2019
- Laatst geüpdatet 15 februari 2021
21 juni 2015
Twaalfde zondag door het jaar
Lezingen: Job 38,1.8-11; Ps. 107; 2 Kor. 5,14-17; Mar. 4,35-41 (B-jaar)
Inleiding
Hij sprak en ontketende storm,
hoog zweepte hij de golven op;
hij bracht de storm tot zwijgen,
de golven gingen liggen.
(Ps. 107,25.29)
Geschriftenlezing: Job 38,1.8-11
Het verhaal uit het boek Job vormt het begin van Gods antwoord aan Job en Jobs weerwoord hierop (38,1–42,6). Alleen binnen de context van dit grote geheel kan onze perikoop begrepen worden.
In vele gesprekken met zijn vrienden heeft Job laten blijken dat hij liever oprecht dan rechtzinnig is. De ‘protestant’ Job herkent zich niet in de catechismusantwoorden van zijn vrienden, zoals: lijden als straf, als leerschool of als loutering. De aangeslagen Job – zonder jobsgeduld – zittend op de mestvaalt, houdt staande dat de Barmhartige rechtvaardig is en dat hij rechtvaardig is (1,1), een man uit één stuk. De rampen die hem en zijn gezin getroffen hebben, kunnen geen straf van God zijn!
Vallen het antwoord van God en het weerwoord van Job tegen? Overdondert de alkrachtige God (38,1-16) de kleine mens Job? Zegt God ‘Job, ben jij bedonderd, wat meen je wel niet?’ Is de rebel Job met zijn protest weer de geduldige Job geworden, door God op zijn plaats gezet?
Ja, wat geef ik, geringe, U ten weerwoord?
Mijn hand heb ik geslagen voor mijn mond.
Alleen van horen zeggen kende Ik U,
nu heb ik U gezien met eigen ogen,
daarom herroep ik alles, ik heb berouw,
in stof terneergezeten en in as.
(40,4; 42,5v)
In de novelle Job of de ootmoed van een revolutionair schrijft Elie Wiesel:
Zijn onderwerping leek mij een belediging. Job had niet zomaar voetstoots moeten toegeven. Hij had moeten blijven protesteren; het fooitje moeten weigeren. En tegen God had hij moeten zeggen: Goed, ik schenk u vergiffenis, ik schenk vergiffenis voor zover het mij zelf betreft, mijn verdriet, mijn doodsangst; maar zullen mijn gestorven kinderen u ook vergiffenis willen schenken? Heb ik het recht uit hun naam te spreken?Heb ik de morele en menselijke bevoegdheid om een dergelijk einde, een dergelijke ontknoping van een geschiedenis te aanvaarden waarin zij zelf rollen hebben moeten spelen die gij hun hebt opgelegd, niet wegens hen maar wegens mij? Het door u gepleegde onrecht bekrachtigen en daardoor uw medeplichtige worden? Ik op mijn beurt moet tussen u en mijn kinderen kiezen, en ik weiger hen te verloochenen. Ik eis dat voor hen, al zou dat niet voor mij hoeven te gelden, recht geschiede, en dat het proces wordt voortgezet… Ja, in die zin had Job moeten spreken. Nu dan, hij heeft niets in die zin gezegd.
Een teleurstellend antwoord van God? God geeft aan Job geen antwoord op de vraag ‘waarom het kwaad goede mensen treft’, waarom de rechtvaardige Job moet lijden. Maar God geeft wel een antwoord!
De Schepper neemt de uitdaging van de protesterende en onschuldig lijdende Job aan. Hij ziet Job voor vol aan. Hij geeft zijn makker een antwoord door vragen te stellen. De Barmhartige beschuldigt Job niet, hij vecht Jobs integriteit niet aan. In Gods ogen – niet in die van zijn vrienden – is Job, de rechtvaardige in wie hij fiducie heeft, onschuldig.
God zingt het scheppingslied opnieuw (38,2–40,2). De Schepper bedwingt de chaos en heeft alles tof gemaakt, opdat er voor de mens te leven valt op onze zuster moeder aarde. Ik ben toch God-met-jullie, ik sta toch tegen allen machten in aan jouw kant, Job! Om te leven volop is het mij toch begonnen!
Job slaat zijn hand voor de mond. Oei, dat had ik toch kunnen weten. De Schepper is niet de veroorzaker van het kwaad. Het kwaad hoort niet bij de schepping, is niet-schepping. De Barmhartige is de bondgenoot van de mens tegen het kwaad, dat nooit acceptabel is. Job wordt er stil van, heeft vrede met God (40,3-5).
De Schepper heeft een reddende arm. Chaotische zeemonsters zijn slechts speeltuig in zijn handen. Hij is de Schepper, niet Job. Job is een schepsel, Gods partner om mee te werken aan de humanisering en voltooiing van de schepping. Beschroomd ontdekt Job dat God groter is dan ons hart. Job, de mens, is niet het centrum van de schepping, maar God. Maar binnen de schepping heeft de mens, als beeld van God, een unieke plaats (Ps. 8). En de Schepper kiest partij voor de mens, zit met Job op de mestvaalt (40,6–41,26).
Jobs vrienden zitten gevangen in het schema zonde-straf. Zit Job gevangen in het schema ‘God is rechtvaardig en ik ben rechtvaardig’? Is zijn blik door zijn lijden verengd?
Nu Job God van aangezicht tot aangezicht ontmoet en het niet alleen ‘van horen zeggen’ moet hebben, wordt alles anders. Job wordt door deze Godsontmoeting tot Gods liefdevolle ruimte bevrijd. God valt niet samen met gerechtigheid. Er is meer genade/barmhartigheid dan gerechtigheid. Job krijgt geen antwoord, het kwaad wordt niet verklaard. Maar in de persoonlijke ontmoeting ontdekt Job dat God het Antwoord is: deze sym-pathieke God die aan Jobs kant staat en mee protesteert tegen het kwaad. Tot deze God, schepper van hemel en aarde, bekeert Job zich. Aan deze Bevrijder geeft Job zich over, komt Job van verzet tot overgave. ‘Ook herinnerde hij aan Job, die altijd op de rechte weg bleef.’ (Sir. 49,8)
Van deze krachtige God legt ook Jezus metterdaad getuigenis af, wanneer hij tegen de wind en de zee zegt: ‘tot hier en niet verder!’ (Mar. 4,35-41).
Brievenlezing: 2 Korintiërs 5,14-l7
Zie: H. Janssen/K. Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 59-74
Evangelielezing: Marcus 4,35-41
Marcus 4,35-41 kun je zien als een herlezing van Psalm 107 en Jona 1–2, waarbij de profeet Jona het tegenbeeld van leraar Jezus vormt, ontrouw tegenover trouw aan God. Vanaf Marcus 4,1 spreekt Jezus in gelijkenissen over het koninkrijk van God, hoe het overdag aan het licht komt. Is het doorbreken van het koninkrijk van God ook opgewassen tegen duisternis (avond) en hevige storm? Aan het einde van een drukke dag te midden van de menigte wil Jezus, bij het vallen van de avond, met zijn leerlingen alleen zijn: ‘Laten we het meer oversteken.’ De leerlingen nemen Jezus mee in de boot en varen samen met andere boten het meer op (vgl. Jon. 1,1-3; Ps. 107,23v). ‘Jhwh sprak en ontketende storm, hoog zweepte hij de golven op. Zij stegen tot aan de hemel, vielen neer in de diepte, hun maag keerde om van ellende’ (Ps. 107,25v; Jon. 1,4-6) ‘Zij riepen in hun angst tot de Barmhartige – hij leidde hen weg uit vele gevaren, hij bracht de storm tot zwijgen, de golven gingen liggen’ (Ps. 107,28v; Jon. 1,7-16). Door een hevige storm komt de boot waarin Jezus en zijn leerlingen zitten, vol water te staan, terwijl Jezus rustig ligt te slapen (Jon. 1,5). Niet door het geweld van de storm wordt Jezus wakker, maar door de noodkreten van zijn leerlingen: ‘Meester – hier wordt Jezus voor het eerst didaskalè genoemd: hij is een leraar voor zijn leerlingen – kan het u niet schelen dat we vergaan?’ Niet door een gebed of mensenoffer (Jon. 1,7-16), maar door een krachtdadig woord brengt Jezus de storm tot bedaren: ‘Zwijg! Wees stil!’ In hem komt de kracht van de Schepper aan het licht (Job; Ps. 107; 106,9). De wind gaat liggen en het meer is weer helemaal rustig. Het koninkrijk van God is sterker dan alle tegenwind, storm en duisternis.
Rustig slapend in de boot heeft Jezus laten zien hoe groot zijn vertrouwen in God is en hij is teleurgesteld in zijn leerlingen, omdat zij dit Godsvertrouwen – in alle omstandigheden – (nog) niet hebben: ‘Waarom hebben jullie zo weinig moed? Geloven jullie nog steeds niet?’
Wanneer zelfs de wind en het meer naar Jezus luisteren, dienen dan ook zij niet naar Jezus te luisteren en te vertrouwen in God? Leraar Jezus heeft nog een hele lern-weg met zijn leerlingen te gaan en daarbij kunnen zij van (het Godsvertrouwen van) Job nog veel leren…
Jezus, meester aller dingen,
woord van God van den beginne,
in het lot der stervelingen
brengt Gij tekenen tot stand.
Gij weerstaat de boze machten,
storm en ontij, donkere nachten
en ’t gevaar dat wij niet achten:
richt U op en strek uw hand!
Als wij slapen zult Gij waken;
die als Jona in het water
uit de diepte en verlaten
riep en niets dan onheil vond.
Zend uw adem, wend de steven,
dat uw schepelingen leven
door uw goede Geest gedreven
met het loflied in de mond!
(Tom Naastepad, LB 352,1.2.4.7)
Literatuur
C. Epping ofm/J. Nelis sss, Job, Roermond 1968 (bot viia)
Het Marcus Evangelie. Vertaald en ingeleid door Frans van Bladel, Tielt 2000 (met cd)
B. Siertsema (red.), Job: Steen des aanstoots?, Kampen 1996
E. Wiesel, Bijbels Eerbetoon, Hilversum 1976, 163-182
E. Wiesel/J. Eisenberg, Job of God in storm en wind, Hilversum 1989
Preekvoorbeeld
Jammer dat we uit het boek Job slechts twee stukjes lezen in de loop van drie jaar, want dit bijbelboek dat slechts 58 bladzijden telt, behoort tot de wereldliteratuur. De moeite waard dus om het thuis eens helemaal rustig te lezen. Temeer daar het een thema behandelt dat ons al eeuwen intrigeert: als God een liefdevolle Vader is, hoe moet je dan het kwaad en het lijden verstaan? Lijden waar we allemaal regelmatig pijnlijk mee geconfronteerd worden: ziekte, plotseling overlijden van een geliefde, echtscheiding, psychisch lijden, maar ook rampen en oorlog. ‘Waarom moet mij dit overkomen? Waar heb ik dat verdiend?’ Maar ook het lijden van anderen kan ons diep kwetsen. En dan voelen wij ons dikwijls verplicht om hen heel nabij te zijn. Wat doen we dan? Wij gaan hen troosten. Maar de vraag is dan: wat zeggen wij?
In het verhaal van Job komen zijn vrienden, vrome joden, hem troosten. Ze bedoelen het wel goed maar ze komen hem troosten vanuit hun klassieke ‘catechismusleer’. Daarin lazen ze dat God de boosdoener straft en de rechtvaardige beloont. Dat is klare taal. In feite komen zijn vrienden hem heimelijk beschuldigen. Vanuit hun traditionele geloofsopvattingen trachten zij Job tot hun inzichten (zogezegd het ware geloof) te bekeren. Zij willen hem doen inzien dat hij, die vroeger rijk en gezond was, maar nu op een mesthoop zit, toch wel zwaar moet gezondigd hebben om zo zwaar gestraft te worden. Maar Job bekeert zich niet. Integendeel: hij verdedigt zich met hand en tand. Hij is zich wel degelijk bewust van zijn rechtschapenheid. Hij staat recht in zijn schoenen. Daarom roept hij God ter verantwoording: iets wat ook wij soms heel spontaan doen. ‘Heb ik gezondigd? Heb ik u iets misdaan, bespieder van de mens?’ (Job 7,20). ‘Waarom hebt U mij ter wereld laten komen? Waarom ben ik niet gestikt, voor iemand mij had gezien?’ (Job 10,18). Ook wij blijven God vragen stellen, keer op keer. ‘Waarom moeten schuldeloze kinderen sterven? Waarom dat zinloos geweld, die oorlogen en rampen?’
Wellicht zijn we nu ontgoocheld, want zelfs in het boek Job vinden we geen verklaring van het kwaad. Er gebeurt wel iets heel ongewoons: God zingt zijn scheppingslied. Hij opent Jobs ogen; hij zuivert zijn blik om Job bewust te maken van de pracht van de natuur, zijn schepping (ik dacht hierbij aan vakantiemomenten waarop we ons plots laten bekoren door de wonderen van de natuur). Job ontdekt God in een persoonlijke ontmoeting als iemand die aan zijn kant staat en bij hem is. En dán bekeert hij zich. Verwijten en verzet bij Job veranderen in overgave. Wellicht kunnen we hierin een uitnodiging beluisteren om ons te durven toevertrouwen aan God, die zich bovenal manifesteert als de Barmhartige. Maar dat is een kwestie van vertrouwen en je loslaten omdat je gelooft dat hij er is als ultieme waarborg voor je leven.
Het evangelie van vandaag toont God als de Barmhartige in de figuur van Jezus. Het is niet toevallig dat Marcus vermeldt dat het avond wordt op het moment dat de storm opsteekt. Zo ervaren wij dikwijls momenten van duisternis als het begint te stormen in ons binnenste. En we weten maar al te goed hoe hevig ons dit kan overvallen. Blijkbaar wordt Jezus niet wakker van het stormgeweld, maar wel op het moment dat mensen hem wakker roepen.
Een onverwacht en verrassend aspect komt op dat ogenblik in Jezus aan het licht: Hij geneest niet alleen zieken. Zo ontmoeten we hem dikwijls in het evangelie. Maar hier breekt plots in hem ook de kracht van de Schepper door: Hij stilt de storm niet alleen in de natuur maar zelfs in het hart van de mens. Ook dat is Jezus. Zo maakt hij duidelijk dat het Rijk Gods sterker is dan storm en duisternis.
De Heer nodigt ons vandaag uit om ons te durven toevertrouwen aan hem met al onze vragen en angsten. Daar zitten we allemaal mee: zo veel vraagtekens omtrent ons eigen leven, de toekomst van onze kinderen, de toekomst van onze kerk. Waar gaat het naartoe? Hoe moet het verder met ons klimaat? Velen van ons zitten met vraagtekens omtrent ons leven na de dood. We zijn bekommerd om onze gezondheid… Het is goed om vragen en angsten toe te laten. We hoeven niets weg te duwen, als we regelmatig tot onszelf durven komen en hem wakker maken. Hoe dikwijls horen we Jezus niet zeggen: ‘Vrees niet. Waarom zijt gij zo bang? ‘ Hij kent ons. Gaandeweg zullen wij tot rust komen, omdat hij met ons gaat en ons veilig zal leiden tot bij de Vader.
Henk Janssen ofm, inleiding
Bob Van Laer ofm, preekvoorbeeld