- Bestandsgrootte 139.92 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 15 februari 2025
- Laatst geüpdatet 15 februari 2025
Aswoensdag, 5-3-2025
5 maart 2025
Aswoensdag
Lezingen: Joël 2,12-18; Ps. 51; 2 Kor. 5,20-6,2; Mat. 6,1-6.16-18 (C-jaar)
Inleiding
In de westerse liturgie die haar wortels heeft in de tradities van de stad Rome, vormt Aswoensdag het begin van de Veertigdagentijd, een periode van voorbereiding op het Paasfeest: een tijd van inkeer, ommekeer, en periode ook waarin we vasten, ons dingen ontzeggen waarvan wij lichamelijk genieten en waaraan wij gehecht zijn.
In alle oosterse en westerse kerken die zo’n periode van voorbereiding op het Paasfeest kennen, duurt deze veertig dagen. Het getal veertig houdt een duidelijke verwijzing naar de veertig dagen die Jezus vastend doorbracht in de woestijn na zijn doop in de Jordaan, maar ook naar de veertig jaren waarin het joodse volk na de bevrijding uit de slavernij uit Egypte doorbracht in de woestijn, op weg naar het land van de beloften.
Er bestaan echter verschillende manier om die veertig dagen te tellen. Nergens wordt de zondag meegeteld: op de dag van de verrijzenis wordt vanouds niet gevast. In sommige oosterse tradities telde men sinds de periode van het vroege christendom ook de zaterdagen niet mee omdat men op die dag evenmin vastte en dan kwam men uit op acht weken (8 x 5). Soms werd de Goede Week meegeteld en soms ook niet. In Rome echter werden de zaterdagen en ook Goede Week, inclusief de Paaszaterdag, wel meegeteld en daardoor kwam men uit op 6 x 6 + 4 vastendagen en begon de Veertigdagentijd midden in de week, op een woensdag.
In de tijd dat die praktijk ingang vond – in de zesde/zevende eeuw –, was de Veertigdagentijd de periode waarin christenen die een zware zonde hadden begaan (bijv. moord), werden opgenomen in de stand van de boetelingen. Het betekende ondermeer dat ze een tijd lang – één of meerdere jaren – boete moesten doen en ook niet aan het tweede deel van de eucharistieviering mochten deelnemen en de communie niet konden ontvangen, totdat ze op een Witte Donderdag weer met de kerk werden verzoend. Op Aswoensdag deden ze dan (letterlijk) een boetekleed aan en werd er ook as over hun hoofd gestrooid (ze zaten dan letterlijk in zak, dat wil zeggen in een lelijk kleed in de vorm van een zak, en as).
Deze vorm van publieke boete raakte in de loop van de middeleeuwen in onbruik, maar de gewoonte om as over het hoofd te strooien, bleef in een iets andere en verschrompelde manier bestaan: in plaats van as op het hoofd te strooien, werd met as een kruisje op het voorhoofd geplaatst. En ook al is dat simpele askruisje minder spectaculair, het roept nog steeds de betekenissen op die mensen er spontaan mee associëren en die as in de Bijbel heeft. As is een overblijfsel dat geen waarde heeft. Je gooit het op de ashoop. As is smerig en teken van nietigheid en vergankelijkheid. Ook een teken van rouw en verdriet. Maar in de Bijbel wordt as, gemengd met water, ook gebruikt in reinigingsrituelen (Lev. 4,12). Misschien ook wel toepasselijk op de Veertigdagentijd.
Het leesrooster voor deze dag geeft twee lezingen aan die (gedeeltelijk) overeenkomen met de perikopen die vanaf het einde van de christelijke Oudheid tot aan de liturgievernieuwing van 1969 op Aswoensdag in Rome in de eucharistieviering werden gelezen: Joël 2,12-18 en Matteüs 6,1-6.16-18. Daartussen is een gedeelte uit de tweede brief van Paulus aan de Korintiërs geplaatst.
Joël 2,12-18
De passage uit Joël volgt op een uitvoerige beschrijving van de ‘dag van de Heer’ waarin God met een indrukwekkend leger komt aangestormd en oprukt naar Jeruzalem. In hoofdstuk 1,15 wordt deze dag als ‘angstwekkend’ en een ‘dag van ondergang omschreven.’ Om het dreigende onheil af te wenden roept de Heer – via de profeet – in 2,12 het volk op om met heel zijn te hart ‘terug te keren’ naar God en dat tot uitdrukking te brengen door te vasten, te treuren en te rouwen. Opmerkelijk is dat vasten hier geen ascetisch karakter heeft. Het gaat er niet om dat men zich allerlei lichamelijke genoegens – eten, drinken, seks – ontzegt om zo vrij te worden van begeerten, ingesleten gewoonten etc. (waarmee vasten in veel religieuze tradities en ook in het christendom vaak wordt geassocieerd). Het wordt niet gezien als een vorm van afkicken en als een manier om geld te besparen dat dan aan goede doelen kan worden besteed (hoe belangrijk dat op zich ook kan zijn).
Vasten is hier een uiting van berouw en dus ook – het woord geeft het al aan – van rouw. Wanneer je rouwt, heb je geen zin in eten en drinken. Dat is de reden waarom er ook sprake is van het scheuren van de kleren dat in de Bijbel een andere uiting van rouw is. Door te vasten en te huilen laat het volk op een lijflijke manier zien dat het spijt heeft van de manier waarop het tot dan toe heeft geleefd en dat het tot inkeer is gekomen en anders wil leven. Vandaar ook dat de lezing zo goed past bij de opname van publieke boetelingen, die een ernstig misdrijf hadden begaan, in de boetestand. Als mensen die een ernstig delict hebben begaan, een nieuw leven willen beginnen, zullen ze oprecht spijt hebben van wat ze hebben gedaan en van wat ze misschien hebben aangericht, wat vaak niet meer ongedaan kan worden gemaakt. En geldt dat in wezen ook niet voor lichtere vergrijpen en voor de keren dat wij ten opzichte van onze naaste tekort zijn geschoten?
Psalm 51
Psalm 51 die als antwoordpsalm is gekozen, sluit hier naadloos op aan. Het woord ‘vasten’ komt er niet in voor, maar de hele psalm staat in het teken van zonde en van reiniging van zonden en - als positieve keerzijde daarvan - innerlijke geestelijke vernieuwing en het verkrijgen van een zuiver hart (v. 12). De nadruk op het hart (Hebreeuws: leb, lebab) hebben de psalm en Joël (zie v. 2,12) overigens met elkaar gemeen.
2 Korintiërs 5,20–6,2
De lezing uit de Tweede brief aan de Korintiërs – die door de samenstellers van het Lectionarium 1969 is toegevoegd – bevat een oproep om zich met God te laten verzoenen. In vers 6,2 citeert Paulus Jesaja 49,8 waar gesproken wordt over de ‘dag van de redding’. Ik weet niet of het bewust zo bedoeld is, maar de ‘dag van de redding’ vormt wel een mooi contrast met de ‘dag van de Heer’ uit Joël die zoveel onheil dreigde te brengen, maar kon worden afgewend als het volk tot inkeer zou komen (‘de dag van de Heer’ wordt overigens niet genoemd in het tekstgedeelte dat gelezen wordt).
Zie: P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-74
Matteüs 6,1-6.16-18
In vergelijking met de liturgie (van vóór 1969) heeft de evangelielezing uit Matteüs een uitbreiding ondergaan. In de ‘oude’ liturgie werden alleen de verzen 16 tot en met 18 gelezen. Dat betekende dat alle nadruk lag op het vasten. In de nieuwe liturgie worden ook enkele verzen gelezen die over het geven van aalmoezen en het bidden gaan. Dat suggereert dat de Veertigdagentijd breder wordt opgevat, minder gefocust op het vasten. Niet alleen het vasten, maar ook gebed en het geven van aalmoezen – materiële hulp bieden aan armen en mensen in nood – zijn manieren om tot inkeer te komen en daaraan vorm te geven. Belangrijk is echter dat steeds de nadruk wordt gelegd op de innerlijke inhouding en de intentie waarmee alles gebeurt. De lezing vormt daardoor een mooie aanvulling op de lezing uit Joël waarin juist de lichamelijke dimensie zo’n grote rol speelt.
Preekvoorbeeld
Aswoensdag wordt in onze Kerk al heel lang gevierd. Misschien al duizend jaar komen gelovigen op een doordeweekse dag veertig dagen voor Pasen in de kerk bijeen om een askruisje te halen. We laten er ons graag eentje op het voorhoofd zetten. Ik maak wel mee dat men zelfs baby's naar voren brengt voor het kruisje. Zo ontvangen we over vijf weken op Palmzondag ook graag het palmtakje, een ander uiterlijk gebaar dat ons blijkbaar ondersteunt in het vieren van ons geloof.
We hebben uiterlijke gebaren nodig. Ze laten aan onszelf en, niet minder belangrijk, aan anderen zien dat we ergens in geloven en ergens voor willen staan. Vooral de eerste lezing van vandaag, uit de profeet Joël, stelt de toehoorders veel uiterlijke tekens voor: blaas de bazuin, kondig een vastentijd aan, verzamel het volk, laat heel Israël zich reinigen. Al die tekenen samen brengen iets in beweging bij de hele gemeenschap, en dat zien we bevestigd in het laatste wat in de lezing gezegd wordt: ‘Toen is de Heer voor zijn land opgekomen en heeft Hij zijn volk gespaard’. Het blijkt dat het volk met deze gebaren van vasten, treuren en rouwen tot inkeer gekomen is en de weg naar God weer gevonden heeft.
Maar met alleen uiterlijk vertoon komen we er niet benadrukt juist vandaag het evangelie. Jezus zegt hier dat je linkerhand niet mag weten wat voor goeds je rechterhand doet, dat je beter kunt bidden in het verborgene en dat je zeker geen somber gezicht moet zetten als je vast zodat iedereen je opmerkt. Het gaat erom dat we ons hart scheuren, zegt ook de profeet Joël, en niet onze kleren. Dat kleren scheuren was toentertijd een gebaar van boete en rouw, zoals bij ons het askruisje. Het gaat er bij ons dus om dat er, behalve dat kruis op ons voorhoofd, iets met ons hart gebeurt bij het begin van deze Veertigdagentijd.
Ik denk dat we het uiterlijk teken en de innerlijke verandering niet tegen elkaar moeten uitspelen. Pas wanneer we te veel nadruk leggen op het uiterlijk vertoon kan het innerlijk in de verdrukking komen, en als we te weinig uiting geven aan ons verlangen naar verandering en naar innerlijke groei, blijven die misschien achterwege omdat die te weinig voeding of ondersteuning krijgen. De jongere generaties van vandaag hebben als het om geloof gaat misschien wel behoefte aan meer uiterlijke tekenen, omdat geloof niets vanzelfsprekends meer heeft. Zo ken ik een groep jongeren die graag samenkomt om te zingen en te bidden en te horen over waar het in het geloof om gaat. Ze dragen een kruis om de hals en willen gekend worden als katholiek. Als ik met hen praat merk ik dat ik van een andere generatie ben. Wij zijn opgegroeid in een tijd dat iedereen geloofde, ‘erbij hoorde’. Er werd ook veel als verplichting opgelegd: verplicht naar de kerk, vanzelfsprekend deelnemen aan activiteiten van de parochie, dit vinden en dat geloven. Ik ben juist wel blij dat het verplichte en het uiterlijke er vanaf gaat. Zo hebben we verschillende behoeften en verlangens, en is niet hetzelfde goed of slecht voor ons allemaal.
Toch loont het de moeite nog even goed te kijken naar wat Jezus ons in het evangelie van vandaag duidelijk wil maken. Hij is niet per se tegen uiterlijke tekenen en zichtbaar geloof, maar hij keert zich tegen de hypocrisie. Dat je met je gebaren wilt laten zien hoe goed je bent vergeleken met andere mensen: ik ben veel guller en vrijgeviger dan anderen, ik ben vromer dan zij. Een dergelijke houding is niet alleen verkeerd in zaken die met geloof en Kerk te maken hebben, maar bij alles wat we doen.
Maar let op wat Jezus nog meer doet: we moeten ons niet alleen afkeren van de hypocrisie, maar ons toekeren naar de Vader, die in het verborgene ziet, die weet wat we nodig hebben. We zetten ons dus niet alleen schrap tegen wat ons schaadt. Dat is belangrijk om te doen, maar het vergt een inspanning. Er is echter ook iets dat ons juist troost, ruimte, energie en levenslust geeft: ons toekeren naar God, tot ons door laten dringen dat we nooit ergens helemaal alleen voor staan, maar we altijd in die geheimzinnige, heilzame relatie met God staan. En als we het zelf even vergeten, dan is Hijzelf er om ons er weer op zachtzinnige wijze aan te herinneren. Luister nog eens goed naar wat Jezus vandaag over hem zegt: ‘Je Vader, die in het verborgene ziet, zal het je lonen, jullie Vader weet wat je nodig hebt voordat je het vraagt.’
De profeet Joël wist het ook, hij spoort ons aan om ons tot diezelfde Vader te keren, die, zoals hij zegt, genadig en barmhartig is, toegevend en vol liefde. Joël heeft er alle vertrouwen in. Ook op momenten van tegenslag, misschien juist op die momenten, komt God ons tegemoet, houdt Hij ons vast en opent voor ons nieuwe wegen, zodat we verder kunnen.
Wat wij moeten doen, is ons voor Hem openstellen. Daartoe doen Joël en Jezus vandaag hun oproep. Daarom komen wij vandaag bij elkaar in deze viering van Aswoensdag. Het teken van het askruisje kunnen we opvatten als een bezegeling van ons vertrouwen in God, van ons geloof in de nieuwe wegen die zich steeds opnieuw voor ons openen, voor ons als personen ieder afzonderlijk, voor ons als gemeenschap, maar ook voor ons als land en als mensheid. Er is onnoemelijk veel dat van kleur en van aanschijn verandert wanneer we het niet meer met angst en wantrouwen tegemoet treden, maar met vertrouwen dat er een weg mee te gaan is.
Welkom allemaal bij het ritueel van het askruisje! Laat dat uiterlijke teken maar op uw voorhoofd zetten, zodat iedereen het kan zien. Dat het ook in ons hart de bevestiging mag zijn van het vertrouwen dat God in ons heeft, en dat wij verder willen dragen in alles wat we zeggen en doen in de komende tijden.
inleiding prof. dr. Gerard Rouwhorst
preekvoorbeeld drs. Marc van der Post