1e zondag Advent, C jaar, 1-12-2024

By 26 september 2024 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 4
  • Bestandsgrootte 204.61 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 26 september 2024
  • Laatst geüpdatet 26 september 2024

1e zondag Advent, C jaar, 1-12-2024

1 december 2024
Eerste zondag van de Advent

Lezingen: Jer. 33,14-16; Ps. 25; 1 Tes. 3,12-4,2; Luc. 21,25-28.34-36

 

Inleiding

Jeremia 33,14-16
Jeremia is de profeet van de catastrofe. Zijn profetieën cirkelen rond het trauma van de ondergang van de Tempel van Salomo in 587 vChr.: hoe is dit echec te verklaren? Wat betekent de belofte van een altijddurend koningschap met de ‘zoon’ van David (2 Sam. 7,14), bij monde van de profeet Natan (2. Sam. 7,16)? Onze verzen maken deel uit van het antwoord op de belofte van een nieuw verbond: ‘Mijn liefde voor u duurt eeuwig, ik blijf u altijd gunstig gezind. Israël, ik richt u weer op.’, Jer. 31,3v). Dat nieuwe verbond is geschreven ‘in hun binnenste’, ‘Ik grif die in hun hart. Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn’ (Jer. 31,33). Met een verbond dat is belichaamd kan God God zijn en de mens mens. Het hart is locatie van overwegingen en beslissingen. Het gaat hier dan ook niet om verinnerlijking in een spirituele realiteit los van de politiek, maar om vernieuwing van denken en doen, zowel van de mens als binnen de politieke realiteit. Die twee horen bij elkaar.

Jeremia 33,14-16 vult die belofte nader in en biedt zo een antwoord. Er zal een ‘wettelijke afstammeling’ komen van David, ‘die het land rechtvaardig en eerlijk bestuurt’. Daarmee is veiligheid gegarandeerd (Jer. 33,16). Hier klinkt een unieke profetische frase: veiligheid en rechtvaardigheid van bestuur uiten zich in een nieuwe naam: jhwh Tzidkenu, ‘Adonai (is) onze rechtvaardigheid’, zo zal de stad heten. Volgens de Joodse bijbeluitlegger David Kimchi (Radak, 1160-1235) zou het hier gaan om een wachtwoord waarmee men de stad mag betreden. Of dat nu wel of niet correct is, het is niet de koning die de vrede van de stad garandeert, het is het koningschap van jhwh die dat doet. Zo kan een trauma het hoofd worden geboden.

Psalm 25
De Psalm is opgebouwd als een acrostychon met de 21 letters van het Hebreeuwse alef-beit (alfabet!). Thema is het verlangen van de psalmist (v. 21) naar het kennen van Gods wegen (v. 4.9.10.12). Die staan voor Gods trouw, met de bede ‘Laat mijn vijand niet over mij juichen’ (v. 2). Wie of wat die vijand is blijft ongewis. Bijzonder is dat die trouw zich vertaalt in God als leraar. De psalmist vraagt hem ‘Leer mij uw wegen kennen, o Heer’ (v. 4), want als zodanig zal deze God redden (v. 5). De zonden uit het verleden mogen daarbij vergeten worden (v. 7), want ‘De Heer is goed, de Heer is rechtvaardig, zelfs zondaars wijst Hij de ware weg.’ Het gaat dus niet om een dualisme van goed en kwaad, maar om verandering, transformatie van de Psalmist zelf, waarin Gods goedheid en trouw zichtbaar wordt. De wegen van God zijn immers ‘liefde en trouw voor wie zijn verbond en geboden onderhouden’ (v. 10). De ik figuur is een collectief ik, hij belichaamt het lot van Zijn volk (v. 22): ‘O God, red Israël uit alles wat hem benauwt.’

1 Tessalonicenzen 3,12-4,2
In deze oudste brief van Paulus (50-51 nChr.) vermaant hij de gemeente in Griekenland standvastig te zijn in beproevingen (welke is onduidelijk) in afwachting van het komende oordeel, dat komt ‘bij de komst van onze heer Jezus met al zijn heiligen’ (1 Tess 3:13). Die ‘heiligen’ staan hier niet voor de leerlingen maar voor de engelen (Mat. 25,31) die het oordeel van de mensenzoon begeleiden en daar staan als hemelse hofhouding (Zach. 14,5; Job 1:6). Frappant is dat engelen in Joodse en christelijke bronnen representatie zijn van zowel volkeren als het individu (Ottenheijm 2013), beiden ter oordeel aangevoerd voor het ‘hemelse gerecht’ (vgl. Mat. 25). In deze brief speelt het Paulijnse thema van rechtvaardigend geloof geen rol, apocalyptiek des te meer. Apocalyptiek verschijnt hier als ethische wijsheid die voorbereidt op het moment dat de gemeente ‘in een oogwenk op de wolken in de lucht worden weggevoerd, de Heer tegemoet’ (1 Tes. 4,17), dat wil zeggen, om de Heer welkom te heten. Daarop je voor te bereiden door standvastig te blijven ‘in liefde’ is het thema van de brief.

Lucas 21,25-28.34-36 (C-jaar)
Dit hoofdstuk biedt de Lucaanse versie van de ‘apocalyptische rede’ (vgl. Mar. 13, Mat. 24 – 25). We lezen de perikoop incluis de gelijkenis van de vijgenboom (vv. 29-33), dat zo in verzen wordt gesneden ontneemt het zicht op de samenhang van Lucas’ apocalytiek. De locatie is van belang om de retoriek goed tot je te laten doordringen: Jezus bevindt zich in de tempel, op het tempelplein. En Lucas is zich heel goed bewust van het lot van tempel en stad, zo blijkt uit Jezus weeklacht over Jeruzalem (Luc. 19,41-44) en de wenende vrouwen in het passieverhaal (Luc. 23,28-31). Beiden, stad en tempel, zullen (66-70 nChr.) worden verwoest. De evangelist verbindt dat met Jezus zelf, niet in termen van een goddelijk oordeel vanwege de ‘verwerping’ van de Messias maar in een gedeeld lot. Jeruzalem zal worden omgeven door vijanden (Luc. 21,20v).

De over Jezus ‘wenende vrouwen’ in het passieverhaal verschijnen hier (Luc. 21,23) waar Jezus ‘wee’ roept over zwangere vrouwen of vrouwen die een kind aan de borst hebben, want de bevolking zal vallen door het zwaard en als gevangenen in gevangenschap van ‘heidenen’ worden gevoerd. Had Lucas weet van het daadwerkelijk lot van de Joden na de oorlog, die door Titus massaal werden weggevoerd en onder meer bij de bouw van het Colosseum in Rome als slaven werden ingezet? Dat lot werpt hoe dan ook licht op de beeldspraak in de verzen 24-25 van ‘tekenen aan de zon, de maan, en de sterren’ en de paniek onder de volkeren, ‘radeloos door het gebulder van de zee en de golven’ (Luc. 21,25). Het gaat hier niet om curieuze fantasiebeelden maar om de scheppingsorde die deelt in het Verbond van God met Israël.

Zo in Jeremia 31,35v: ‘Zo spreekt de Heer die de zon heeft gegeven als het licht voor de dag (…) die de zee opzweept zodat de golven bruisen, die er Heer van de machten heet: als deze orde ophoudt te bestaan – godsspraak van de Eeuwige – dan blijft ook Israël niet langer mijn volk.’ Lucas biedt hier een zinspeling op Daniël 7,2: ‘In mijn nachtelijke visioen zag ik dat de vier winden van de hemel de grote zee in beweging brachten en dat vier dieren eruit opstegen.’

Daniël is een Wijsheidsboek in de Joodse canon. Zijn apocalyptische beeldtaal was populair in de eerste eeuwen. Dat vierde dier zinspeelt voor vroeg-Joodse lezers op de heerschappij van de Romeinen, voor Lucas een politieke realiteit van zowel zijn gemeente als van het Joodse volk. Het vervolg in Lucas: ‘Dan zullen ze de Mensenzoon met veel macht en heerlijkheid zien komen op een wolk’ (Luc. 21,27) is een herneming van Daniël 7,13, waarin de ziener ‘met de wolken van de hemel’ iemand ziet aankomen ‘die op een mensenzoon leek’ (Dan. 7,13). In dit literaire scenario verschijnt de ‘Mensenzoon’ nadat met dat vierde beest is afgerekend (Dan. 7,11v). In Lucas komt een einde aan de verwoesting door de Romeinen pas met een door de Mensenzoon geïnitieerde verlossing (Luc. 21,28).

Nu blijkt het belang van de gelijkenis van de vijgenboom. De gelijkenis figureert, net als de apocalyptische rede bij Marcus en Matteüs (Mar. 13,28vv; Mat. 24,32vv) als troostbeeld in de verwachting van de komst van die Mensenzoon. De ordening die met de Mensenzoon zichtbaar zal worden is immers nu nog onzichtbaar, en de gemeenschap bevindt zich nog midden in de ‘winter.’ Maar ze kondigt zich aan met subtiele tekenen die opgemerkt dienen te worden, zachte twijgen en bottende bladeren. Een vijgenboom die uitbot biedt een voorproefje op wat komen gaat, is zelf nog niet de realisatie, de vrucht.
De belofte van Lucas: ‘deze generatie gaat niet voorbij voordat dit alles gebeurd is’ (21,32), heeft alleen zin als we die gebeurtenissen betrekken op de oorlog, niet op de eindtijd. Voor de gemeente in de winter is het zaak de zintuigen te scherpen, te kijken naar tekenen van verandering in natuur en politiek. Het zacht worden van de twijgen in de winter, misschien het uitbotten van de gemeenschap zelf, voedt de hoop op ommekeer in de zomer.

Literatuur
Dormeyer, Detlev, ‘Wir sind schon wer (Vom grünenden Feigenbaum),’ 367-373, In R. Zimmermann e.a. (red.), Kompendium der Gleichnisse Jesu, Gütersloh 2007.
Eric Ottenheijm, ‘Die Werke der Barmherzigkeit (Mat 25:31-46) als Öffentlichkeitsethik,’ 34-52 In: E. Koller, M. Rosenberger, A. Schwanther (Hg.), Werke der Barmherzigkeit. Mittel zur Gewissensberuhigung oder Motor zur Strukturveränderung?, Linz, 2013.

Preekvoorbeeld

Geschiedenis en hoop
Deze zondag zit in zekere zin op de wip wat betreft het kerkelijk jaar. Vroeger duurde de Advent 8 zondagen (vanaf Allerheiligen) en aanvankelijk was de aandacht gericht op de laatste komst van de Heer. Die aandacht is nog goed bespeurbaar in de lezingen van deze zondag. Volgende zondag gaat de aandacht naar de komst in kracht van het Rijk Gods, aangekondigd door Johannes de Doper. En zo gaat de aandacht als het ware terug naar de allereerste komst bij de geboorte van Jezus.

Om de laatste komst van de Heer te beschrijven gebruikt Lucas het apocalyptisch schema: het onheil groeit tot een dieptepunt en dan volgt het oordelend reddend ingrijpen van God. Het is een schema dat in zekere zin voor iedere tijd geldt, want in iedere tijd is er onheil. Ook in onze concrete geschiedenis leven wij in een context waarin het kwade heerst en soms zelfs overheerst. Lucas wil perspectief bieden aan concrete mensen die dreigen onder te gaan in die dubbelzinnige geschiedenis. Hij toont ons de kracht van de hoop in tijden van crisis, om toch maar te blijven ijveren voor een wereld van gerechtigheid en vrede.

Maar daartoe moet een mens hoop en perspectief hebben, want alleen hoop en perspectief geven kracht om stand te houden. Dat is de eigenlijke betekenis van die apocalyptische beelden, namelijk onze mensengeschiedenis zal op een of andere manier 'geoordeeld worden', dat is: het onderscheid tussen goed en kwaad is een fundamenteel onderscheid, ook nu in onze concrete geschiedenis, waarin dit niet altijd duidelijk is. Dat is de hoop voor wie kiezen voor het goede en van die keuze soms slachtoffer zijn. Het goede zal het laatste woord hebben. Dat is ons geloof. Dat is onze hoop. Met die hoop kan de christen standhouden in onze dubbelzinnige mensengeschiedenis.

De krachten van de hoop
Hoe is hoop een kracht vooral in tijden van crisis?

  • Hoop doet de mens rechtstaan in plaats van zijn hoofd te laten hangen en weg te zinken in moedeloosheid.
  • Hoop overwint de vrees. Een andere mens heeft geen ‘macht’ over een ander hoopvol mens, omdat diens innerlijk ‘onaantastbaar’ is geworden.
  • Hoop doet volhouden tegen alle schijn in. Verwant met de hoop is dan ook het ‘geduld’ en de ‘trouw’.

Tegenover die positieve kracht in ons staan veel tegenkrachten, op de eerste plaats in ons. Enkele daarvan worden vandaag uitdrukkelijk in het evangelie vermeld.

  • De ‘roes’ van dronkenschap, rijkdom, weelde, enz… Een roes verdooft en dooft dan ook de spanning tussen het nu en het perspectief van het goede op langere termijn. Roes is zich verliezen in het 'nu'. Het zoeken naar een 'roes' zou wel eens verborgen wanhoop kunnen zijn.
  • De zorgen van de dagelijkse bezigheden die een mens volledig kunnen opslorpen, waardoor hij ook opgesloten is in het nu en het perspectief uit het oog verliest. Zich verliezen in de zorgen kan als een verdoving werken en is dus verwant aan de roes, hoe tegenstrijdig dit ook op het eerste gezicht lijkt.
  • Ik voeg er nog aan toe ‘geestelijke luiheid’, die wegzinkt in het nu en geestelijke afstomping.
  • De belangrijkste vijand van de hoop is echter het cynisme, dat zijn scherp verstand gebruikt om alle perspectief weg te praten en te doden. Het kan scherp kijken en scherp oordelen en telkens in veel dingen het dubbelzinnige, het schijnheilige, de angst, de opportuniteit en de lafheid ontmaskeren. Het cynisme is de echte wanhoop, die men bovendien zelf in stand houdt.

Waarheid is een groot geloof
Ergens in een gedicht over Franciscus zegt Bertus Aafjes: ‘Waarheid is een groot geloof'. Dat klinkt op het eerste gezicht raar, want meestal denken we dat geloof pas begint waar ons kennen van de waarheid ophoudt. Het ligt echter niet zo simpel. Dat kunnen we vooral laten zien aan de hand van het cynisme. Ik heb de indruk dat bij cynisme de mens voor een fundamentele keuze staat.

  • Ofwel kijk je naar al het kwade en besluit je dat alle inspanningen voor het goede zinloos zijn en verzink je in een soort wanhopig cynisme.
  • Ofwel kies je toch voor de stelling dat het goede sterker is dan het kwade.

Wat doet je nu besluiten tot een bepaalde keuze? Je verstand? Je wil? Je gevoel? De Hebreeën zouden zeggen, je hart, dat nog dichter ligt bij de kern van je persoon dan verstand en wil. Die keuze is ‘geloof', dus een keuze die nog dichter ligt bij je persoon dan je verstand en je wil. Misschien vormt ze wel de kern van je verdere persoonlijkheid. Geloof m.a.w. vormt je persoon tot wat hij is. Waarom?
Als je eenmaal hebt gekozen, verandert namelijk ook je kijk op de dingen. Vanuit de keuze 'goedheid is sterker dan het boze' ga je wereld en de werkelijkheid heel anders bekijken, ga je de kleine plantjes van goedheid rondom je zien, ga je zien wat uiteindelijk het ware gezicht is van de werkelijkheid. Daarom kan Bertus Aafjes zeggen: ‘Waarheid is een groot geloof'. Want als je omgekeerd kiest en meent dat het boze uiteindelijk het toch altijd weer haalt, dan ga je de wereld en de werkelijkheid uiteraard ook heel anders bekijken. Je gaat voortdurend op zoek naar ‘kwade wil’, ‘lafheid’, ‘angst’, ‘schijnheiligheid’, ‘opportunisme’ enz… En door het scherp zien ga je wellicht het echte goede niet zien. Je gaat wellicht niet zien dat de knoppen van de vijgenboom zwellen en dat er toch nog echte goedheid bestaat, al is het maar als een oase in een woestijn. Zo zit je uiteindelijk vast in de leugen. Een gelovige is iemand die vanuit zijn keuze steeds duidelijker de diepe en ware grond van de werkelijkheid ziet. Vanuit zijn keuze ziet hij dat de knoppen van de vijgenboom zwellen. En vanuit dat 'zien', vanuit dat geloof kan hij hoopvol standhouden.

Dit geloof en deze hoop, die daaruit voortvloeit, maken de mens in zekere zin ‘onaantastbaar’. Dankzij zijn hoop wordt hij niet meegesleept door zijn angsten. Dankzij zijn hoop wordt hij ook niet meegesleept door de waan van de dag. Dankzij zijn hoop overwint hij de soms verborgen wanhoop in zijn leven. Hoop geeft grond onder de voeten. De adventsperiode wijst ons op de kracht van het geloof en de hoop. Ze nodigt ons uit te kijken vanuit het ‘hart’ en aandacht te blijven houden op het verre perspectief. Dan kunnen wij staande blijven, dan behouden wij onze moed en ons geduld om in deze dubbelzinnige geschiedenis te blijven ijveren voor gerechtigheid en vrede.

Om af te sluiten het getuigenis van het joodse meisje Anne Frank, die verborgen in een achterhuis toch de hoop blijft hoog houden.

Het is een groot wonder,
dat ik niet al mijn verwachtingen heb opgegeven,
want ze lijken absurd en onuitvoerbaar.
Toch houd ik ze vast, ondanks alles,
omdat ik nog steeds aan de innerlijke goedheid van de mens geloof.
Het is me ten enenmale onmogelijk,
alles op te bouwen op basis van dood, ellende en verwarring.
Ik zie, hoe de wereld langzaam steeds meer in een woestijn herschapen wordt;
ik hoor steeds harder de aanrollende donder,
die ook ons zal doden;
ik voel het leed van miljoenen mensen mee,
en toch, als ik naar de hemel kijk,
denk ik dat alles zich weer ten goede zal wenden,
dat ook deze hardheid zal ophouden,
dat er weer rust en vrede in de wereldorde zal komen.
Intussen moet ik mijn denkbeelden hoog en droog houden;
in de tijden die komen, zijn ze misschien toch nog uit te voeren.

inleiding dr. Eric Ottenheijm
preekvoorbeeld André Jansen OFM