- Versie
- Downloaden 1
- Bestandsgrootte 149.97 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 26 september 2024
- Laatst geüpdatet 26 september 2024
Allerzielen, 2-11-2024
2 november 2024
Allerzielen (tweede mis)
Lezingen: Wijsh. 4,7-15; Ps. 23; 1 Tess. 4,13-14.17b-18; Joh. 11,17-27
(Eucharistieviering I en III zijn verschenen in respectievelijk jaargang 2023 en 2022)
Inleiding
Met Allerzielen, de gedachtenis van alle overledenen, zijn de lezingen ieder jaar gekozen rond het thema dood en leven.
In Eucharistieviering I wordt gelezen uit Jesaja, over de belofte dat de Heer een feestmaaltijd aan zal richten voor alle volkeren, en uit het Lucasevangelie, waarin Jezus aan het kruis zijn Geest toevertrouwt aan God zelf. Zo wordt aangegeven dat de Heer zelf naar ons omziet en een eind maakt aan de ellende van zijn volk (Jes. 25,6a.7-9; Ps. 23; Apok. 21,1-5a.6b-7; Luc. 23,44vv.50.52v; 24,1-6a).
Eucharistieviering III benadrukt met een lezing uit Wijsheid en het verhaal van de Emmaüsgangers dat we ons niet blind moeten staren op de onherroepelijkheid van de dood, maar onze ogen moeten openen voor leven dat midden onder ons is (Wijsh. 3,1-9; Ps. 116; Rom. 8,31b-35.37vv; Luc. 24,13-35).
Ook Eucharistieviering II laat in de verschillende lezingen het geloof zien dat de dood niet het laatste woord heeft.
Dood en leven (Wijsh. 4,7-15)
Het boek Wijsheid stamt uit de laatste eeuwen voor de gewone jaartelling en weerspiegelt een manier van denken en geloven waarop de nieuwtestamentische geschriften aansluiten. De lezing van vandaag biedt een bijzonder perspectief op de waarde van een kort leven. Is de gedachte dat een lang leven een teken is van een goed en deugdzaam leven, als het ware een beloning, deze lezing draait het juist om: een goed mens wordt uit het leven genomen omdat God hem of haar beschermt tegen de verleidingen van de slechte wereld (Wijsh. 4,14). Rechtvaardigheid staat voorop, ongeacht of een mens oud wordt of jong sterft. Het draait dus niet om hoe lang je leeft, maar om hóe je leeft. Woorden als ‘rust voor de rechtvaardige die jong sterft’(7) of ‘genade en barmhartigheid die de uitverkorenen ten deel zal vallen’, dat er ‘over de heiligen gewaakt zal worden’ geven zicht op vertrouwen op leven ná de dood. Dat is een verhoudingsgewijs jong perspectief in de oudtestamentische geschriften.
In het Nieuwe Testament zien we dat het laatste woord daarover nog niet gezegd is, als de Sadduceeën, die niet in de opstanding geloven, Jezus een denkbeeldig voorbeeld voorleggen van een vrouw die met zeven broers na elkaar getrouwd is geweest, en waarvan het dan onduidelijk is wiens vrouw ze is bij de opstanding. Jezus pareert de vraag en wijst erop dat God geen God van doden, maar van levenden is (Luc. 20,27-38; Mat. 22,23-32).
Bij de evangelist Johannes spreekt Jezus van een huis van zijn Vader waar Hij een plaats zal klaarmaken voor zijn leerlingen (Joh. 14,1-4). En in het evangelieverhaal van vandaag, ook van Johannes, getuigt Marta van haar geloof in de opstanding uit de dood, maar ziet dat aanvankelijk als een gebeuren op de laatste dag.
Thuis bij de herder, Psalm 23
Het opschrift betrekt David bij de psalm, wat kan uitgelegd worden als: David heeft de psalm geschreven of de psalm is voor David (en zijn dynastie) geschreven. De psalmist vertelt dat hij de Heer ziet als een herder, iemand die over hem waakt en hem van alles voorziet: ruimte, voedsel, drinken, kracht en bemoediging, zelfs als hij de dood voor ogen ziet. Het beeld van de herder roept tegelijk het beeld op van een schaap, voor wie dit alles vrede en veiligheid betekent. Ook in duisternis en dood hoeft hij geen angst te hebben. In vers 5 en 6 zien we dat het schaap menselijke trekken heeft: hij zit aan een feestmaal, wat enigszins doet denken aan de redding door de Heer, zoals Jesaja die schetst: een feestmaal met mooie wijnen, heerlijk eten, waar de dood vernietigd is en alle tranen van de ogen zijn weggeveegd (Jes. 25,6-9).
Alle dagen van het leven voelt de bidder zich door goedheid en liefde gevolgd. Dat hij zal wonen in het huis van de Heer ‘tot in lengte van dagen’ gaat het gewone leven wellicht zelfs te boven.
Troostende woorden (1 Tess. 4,13-14.17b-18)
De brief aan de Tessalonicenzen is het oudste geschrift van het Nieuwe Testament, geschreven zo’n 30 jaar na Jezus’ kruisiging. In deze brief aan de inwoners van de Griekse stad blikt Paulus terug op zijn verkondiging. Hij probeert een einde te maken aan de verwarring die er in de gemeente is ontstaan vanwege het overlijden van gelovigen nog vóór de terugkomst van Jezus. Paulus laat merken weet te hebben van het verdriet dat de dood met zich meebrengt. Maar hij geeft de gelovigen ook hoop: hoe dan ook, reeds gestorven of levend, wanneer het uur daar is dat de Heer uit de hemel neerdaalt zullen allen weggevoerd worden, de Heer tegemoet, om voor altijd met Hem samen te zijn. Daarmee mogen de Tessalonicenzen elkaar troosten.
In eeuwigheid niet sterven (Joh. 11,17-27)
De evangelielezing is genomen uit het lange verhaal over Lazarus, die dood en begraven door Jezus teruggeroepen wordt in het leven. Bijzonder is dat Lazarus zelf nauwelijks een rol heeft in het verhaal. Eerder gaat het om het geloof of ongeloof van de leerlingen en van de zussen van Lazarus, Maria en Marta. De passage die vandaag gelezen wordt gaat over het gesprek dat Marta, de zus van Lazarus, heeft met Jezus over de verwachting van de opstanding. De evangelist heeft eerder al de context van dit gesprek geschilderd. Lazarus, uit Betanië, is de broer van Maria en Marta (zie voor deze zussen ook Luc. 10,38-42) en ze zijn bevriend met Jezus. De zussen hebben aan Jezus laten weten dat hun broer ziek is. In plaats van onmiddellijk naar Lazarus toe te gaan bleef Jezus nog twee dagen waar Hij was.
Hij vertelt zijn leerlingen dat de ziekte van Lazarus niet uitloopt op de dood, maar op het leven (Joh. 11,1-6). Als Jezus uiteindelijk toch naar Betanië wil, dat dichtbij Jeruzalem ligt, raden zijn leerlingen Hem ten stelligste af dat te doen, omdat Jezus’ leven gevaar loopt.
Opnieuw zegt Jezus dat de dood van Lazarus niet het einde is: ‘Ik zal hem wakker maken’ (v. 11). Dat wordt door de leerlingen misverstaan, alsof Lazarus gewoon slaapt. Uiteindelijk is het Tomas die, ondanks het gevaar dat dreigt, zijn medeleerlingen overhaalt om met Jezus mee te gaan ‘om het Hem te sterven’. Steeds licht in dit verhaal het contrast tussen dood en leven op. Aan het begin van de lezing van vandaag blijkt dat Lazarus inderdaad gestorven is. Er is geen twijfel mogelijk, hij ligt al vier dagen in het graf. Dat is zelfs een dag langer dan Jezus in het graf zal liggen (vgl. Joh. 19,31; 20,1). Bovendien komen velen al hun medeleven met Maria en Marta betuigen vanwege Lazarus’ dood. De situatie lijkt onomkeerbaar.
Marta, die gehoord heeft van Jezus’ komst, gaat Hem tegemoet. Ze lijkt eerder te betreuren dat Jezus er niet was, dan dat zij het Hem verwijt. Later is het haar zus Maria die Jezus zegt dat haar broer niet zou zijn gestorven als Hij er geweest zou zijn (11,32). Beide zussen benadrukken niet zozeer dat Jezus niet eerder is gekomen, maar vooral zijn afwezigheid. Vertrouwen in de helende werking die van Jezus’ aanwezigheid uitgaat hebben ze allebei.
Ook nu stelt Marta dat Jezus aan God alles kan vragen, en dat het Hem gegeven zal worden.
Maar het geloof dat dat hier en nu tot over de dood heen reikt moet nog groeien. Jezus verzekert Marta dat haar broer zal opstaan uit de dood. Marta gelooft dat wel, maar plaatst dat gebeuren aan het einde van de tijd.
Jezus antwoordt haar: ‘Ik ben de opstanding en het leven’. Dan durft Marta te geloven en ze belijdt Jezus als de Messias, de Zoon van God. Ze noemt Hem ook ‘Degene die in de wereld zou komen’, een messiaanse verwachting die onder andere in Deuteronomium 18,15-18 wordt verwoord. Een verwachting waarop de evangelist vaker zinspeelt, zoals in het getuigenis van de Doper (Joh. 1,19-28, in Betanië) en in de woorden van Jezus aan zijn leerlingen, waarin Hij aangeeft dat Hij door de Vader is gezonden en spreekt in opdracht van Hem (o.a. 12,44-50). Zo herkent Marta Jezus als Degene die in de wereld is gekomen. Daarmee maakt zij duidelijk dat de dood niet in een verre toekomst op de jongste dag wordt overwonnen, maar met de komst van Jezus in het aardse leven.
Literatuur
Zie J. Brinkhof, 1 Tessalonicenzen 4,13-18 – Troost Elkaar, in Rouwvieringen; Henk Jansen& Klaas Touwen (red.), Skandalon 2022, 91-92.
Preekvoorbeeld
Allerzielen volgt op Allerheiligen. Na de dankbare herinnering voor wie ons op bijzondere wijze in geloof zijn voorgegaan, richten we ons op de gewone stervelingen. Heiligen waren zij niet, maar ieder heeft op eigen wijze wel iets moois achtergelaten. Denk aan snedige opmerkingen, wijze uitspraken, bijzondere gewoontes. Dat wat mensen met alle fouten en gebreken mooi maakt. In Wijsheid van Salomo lezen we daarover een fraaie reflectie.
‘De rechtvaardige vindt rust, al sterft hij voor zijn tijd’. Dat laatste werd soms als straf geduid. Zo niet door Wijsheid. De redenering dat iemand die jong sterft voor veel kwaad behoed is, valt nog altijd te horen. Meestal gaat dat over lichamelijke en geestelijke (helse) pijnen. De wijze achter de schuilnaam Salomo ziet nog iets anders: wie jong sterft maakt minder fouten. Neem het mensen niet kwalijk als ze dat niet zo’n sterk argument vinden. Om gelovigen te behoeden voor verkeerde dingen heeft God aan Mozes de Tora gegeven. De profeten hebben die in hun eigen tijd concreet gemaakt. Jezus Christus heeft de wil van God gevolgd en zo doende duidelijk gemaakt. Deze aanpak is vitaler dan het wegrukken uit het leven.
De gedachte dat God de jong gestorvene extra liefheeft, daagt eveneens uit tot tegenspraak. Om die reden iemand weghalen heeft iets egoïstisch. Net als wanneer wij aan heftige pijn lijdende geliefden bij ons willen houden. Zeker God staan wel andere middelen ter beschikking om grote liefde te delen. Ook als iemand gewoon bij ons blijft. Krachtiger is de beweging andersom: niet weghalen maar nabijkomen, hét verhaal van de Bijbel.
Het meest uitdagend in de Wijsheidslezing is de openingszin over ‘sterven vóór je tijd’. Het is hoog tijd om afscheid te nemen van die gedachte. ‘Veel te vroeg’ is een oordeel dat ons niet toekomt. Dit gevoel van nabestaanden kan veranderen als de vraag naar het ‘te vroeg’ aan de stervende wordt gesteld. Die heeft, naar mijn ervaring, éérder rust met het heengaan en kan de achterblijvenden daarmee tot grote steun zijn.
Het gesprek gaat verder, minder over tijd van leven en meer over kwaliteit van het geleefde bestaan. Daarvoor geeft Wijsheid een behartigenswaardige hint door ‘grijsaard’ als eretitel op te vatten. Geen teken van slijtage maar van waardigheid. ‘Het aanzien van iemand wordt bepaald door verstandigheid en een goed leven’. Dankbaarheid daarvoor deel je, als het kan, al vóór de dood. Daarmee geeft het een extra dimensie aan de gebeden op Allerzielen.
Na deze reflectie vanuit Wijsheid over ‘rust’ in de dood, volgt in Psalm 23 die over ‘rust’ vóór de dood, in het volle leven. De geliefde troostpsalm schildert dat indringend. De stille wateren en grazige weiden zijn niet bedoeld om te gaan slapen, maar om verfrist het leven in te gaan en aan te kunnen. Dat is de spirituele wijsheid van ‘rusten’: niet na afloop, maar vooraf. Om de bron te laten stromen. Om je onder alle levensomstandigheden in gezelschap te weten van de Ongeziene die jou ziet.
Het geliefde concept van de herder doortrekt de bijbelverhalen. Direct in het begin zien we een broeder die geen hoeder wil zijn. Dit leidt tot moord. Behalve het slachtoffer doodt de dader ook een deel van zichzelf.
Er moet veel geleerd worden om goede herders te worden. Het is een eretitel voor de religieuze en sociale leiders. Ze moeten die titel goed invullen ten dienste van allen. Zo niet, dan is er confrontatie. Door profeten die hen in Gods naam een spiegel voorhouden. Door dichters met een kritisch lied.
Allerzielen troost door het niet verlaten worden in donkere tijden, zelfs niet in de dood. Naadloos worden tijden in elkaar geweven. De Maaltijd wordt klaargemaakt. Of dat in het heden is of in een verre toekomst, laat zich niet onderscheiden. Dat moet dus bij elkaar gehouden worden: én-én. Eucharistie is de heilige verbinding van mensen met God, en van mensen met elkaar over de grens van het leven heen.
Het is moeilijk om los te komen van wie heengingen. Dat is ook niet de bedoeling, als je de oudste brief uit het Nieuwe Testament onder ogen krijgt. Stervenden kun je niet vasthouden, maar wat je met hen tijdens hun leven hebt beleefd wél. Alles wat goed is blijft. In rouwprocessen is ‘loslaten’ niet het enige thema. ‘Op een andere manier verbonden blijven’ kan ook. Los van hoe het ‘hierna’ is, gericht op wat wie achterblijven mee hebben gekregen. Dankbaarheid ontworstelt zich op den duur aan het verdriet van gemis.
Om dat te versterken vergroot Paulus zijn gedachten uit op het grote scherm van een onbekende toekomst. Wat hij uitbeeldt wordt niet als harde waarheid opgevat. Zo rationalistisch denken mensen van toen niet. Het is een troostbeeld. We weten niet hoe het ooit zal zijn, maar als je het zó ziet, doet het je wat. Wie geloven wagen te zeggen: ‘het is niet zó, maar mooier’.
De eenzaamheid van de dood wordt volstrekt opgeheven door het samenzijn van levenden. De gekozen beelden zijn beelden van leven, niet van een manier van dood zijn. Samen zijn, eenheid, harmonie, sjalom, is leven op z’n best. De Maaltijd uit Psalm 23 komt voor de geest.
Het Evangelie gaat over alle grenzen om de dood op eigen terrein te verslaan. Lazarus is al 4 dagen dood, dat is 1 dag te lang. Hij heeft de 3e dag gemist. Dit is de ultieme dood. Is daaruit redding mogelijk? De vrouwen denken van wel. Ooit, later, maar zeker, komt het ervan. De dode wordt weggehaald van achter de grenzen van de dood. Zó zal het gaan.
Zó is het. We zijn vlak bij Jeruzalem, met de tempel. God ziet vanuit het Allerheiligste nauwlettend toe. Jezus spreekt met hemels gezag over opstanding. Hij is de opstanding in eigen persoon.
Dat troost mensen en gaat alle verdriet te boven. Dat tilt je op. Allerzielen doorgloeit het gemis met liefde die nooit vergaat.
inleiding dr. Joke Brinkhof
preekvoorbeeld ds. Ad Alblas