- Versie
- Downloaden 46
- Bestandsgrootte 175.80 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 1 augustus 2024
- Laatst geüpdatet 1 augustus 2024
27e zondag dhj, B jaar, 6-10-2024
6 oktober 2024
Zevenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Gen. 2,18-24; Ps. 128; Heb. 2,9-11; Mar. 10,2-12(16)
Inleiding
Genesis 2,18-24
De eerste lezing is genomen uit het verhaal van de mens in de tuin van Eden (2,4b–3,24) dat direct op het eerste scheppingsverhaal volgt (Gen. 1– 2,4a).
God vormt de mens uit aarde en blaast hem de levensadem in de neus (2,7). Uit de Hebreeuwse woorden voor mens (adam) en aarde (adama) blijkt dat zij nauw met elkaar zijn verbonden. Vervolgens plaatst God de mens in de tuin van Eden om die te bewerken en te behoeden (2,8.15).
Terwijl God in het eerste scheppingsverhaal steeds ‘zag dat het goed was’, op de zesde dag zelfs dat ‘het heel goed was’ (1,4.10.12.18.21.25.31), komt God hier tot de conclusie dat het niet goed is dat de mens alleen is – teken dat hij een relationeel wezen is: ‘Ik ga een hulp (ezer) voor hem maken die bij hem past (2,18, ook te vertalen als ‘een hulp als zijn tegenover’, wat duidt op gelijkwaardigheid). Het Hebreeuwse woord ezer komt 48 keer voor in het Oude Testament, bijvoorbeeld in Psalm 124,8, waar ‘onze hulp de Naam van de Heer is die hemel en aarde heeft gemaakt’. Hulp heeft dus niets met ondergeschikt zijn te maken, in tegendeel.
Een hulp maken die bij de mens past, is nog niet zo eenvoudig. Eerst vormt God uit de aarde (adama) alle dieren op het land en de vogels in de lucht en Hij brengt ze bij de mens (adam). Deze geeft alle dieren namen, maar toch, ze zijn geen passende hulp voor hem. Dan bedenkt God een vrij ingewikkelde constructie: Hij laat de mens in een diepe slaap vallen, neemt één rib weg, vult de ontstane holte met vlees, vormt van de uit de mens weggenomen rib een vrouw en brengt haar bij de mens (niet: man!). Deze is overgelukkig en voelt zich nu pas compleet. Hij herkent de vrouw als ‘been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees!’ Of zoals de NBV 21 vertaalt: ‘Dit is ze! Mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees en bloed. Vrouw wordt zij genoemd, genomen uit een man’ (2,23; WV 1995 geeft de Hebreeuwse op gelijkwaardigheid duidende woordspeling isja vrouw en isj man weer als ‘mannin’ en man). Hier valt voor het eerst het woord ‘man’. De mens is dus niet meer wie hij was. Uit deze ene mens zijn man en vrouw ontstaan.
In vers 24 is de verteller weer aan het woord. Hij spreekt over het verlaten van je vader en moeder, wat vreemd is want zojuist is de vrouw uit de rib van de mens geschapen; zij en haar man zijn volgens het verhaal de eerste mensen. Zo brengt de verteller ons weer van het begin van de schepping naar zijn eigen tijd. Wat hij wil zeggen is dat een man en een vrouw, die zich hechten aan elkaar, één (echad) zijn, één vlees. Het is een verwijzing naar de opdracht in het eerste scheppingsverhaal ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde...’ (Gen. 1,28). Het is tevens een verwijzing naar de Eeuwige. In het Sjema Israel wordt immers beleden dat de Eeuwige één (echad) is, betrouwbaar, standvastig, uit één stuk (Deut. 6,4).
Marcus 10,2-12(16)
Na de verheerlijking van Jezus op een berg (Mar. 9,2-13) en de genezing van een bezeten jongen (9,14-29) trekken Jezus en de leerlingen verder door Galilea. Weer spreekt Jezus over zijn naderende dood en opstanding (9,31; vgl. 8,31) en weer stuit Hij op onbegrip van de leerlingen.
Thuisgekomen in Kafarnaüm – de laatste pleisterplaats voordat hij definitief op de weg gaat naar Judea (10,1) en daarmee naar Jeruzalem (10,32) – gaat Jezus door met zijn onderricht. De leerlingen ruzieden onderling over wie van hen de grootste was. Het antwoord van Jezus is duidelijk: ‘Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen zijn en de dienaar van allen’ (9,35). Om het nog duidelijker te maken, haalt Jezus er een kind bij, zet het in het midden en slaat zijn armen om het kind: ‘Wie één van zulke kinderen ontvangt in mijn Naam, ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem die Mij gezonden heeft’ (9,36v). Jezus vereenzelvigt zich met het kind.
Iets verder spreekt Jezus over de kleinen die op Hem vertrouwen en die tegen geen enkele prijs ten val mogen worden gebracht (9,42).
Ook in het tweede deel van de evangelielezing van vandaag (10,13-16) omarmt Jezus kinderen, de kinderen die de apostelen willen wegsturen. Hij zegent hen, legt hen de handen op, want ‘van hen is het koninkrijk van God’. De leerlingen hebben nog steeds niet begrepen dat Jezus’ hart uitgaat naar de kleinen die afhankelijk zijn van hulp.
Kortom: er is een duidelijke lijn te zien hoe Jezus partij trekt voor de kinderen en de kleinen, de weerlozen. Hij staat aan hun kant, Hij ziet hoe kostbaar zij zijn in Gods ogen.
Kijken we nu met bovenstaande lijn in het hoofd terug naar het eerste gedeelte van het evangelie (10,2-12).
Farizeeën willen Jezus met een strikvraag op de proef stellen: mag een man zijn vrouw verstoten? Het lijkt misschien een gewone vraag – echtscheiding is kennelijk iets van alle tijden. Maar nog niet zo lang geleden werd Johannes de Doper gearresteerd en uiteindelijk onthoofd vanwege zijn kritiek op koning Herodes die de vrouw van zijn broer, Herodias, had gehuwd (6,14-29). Een ‘verkeerd’ antwoord zou Jezus in grote problemen kunnen brengen. Maar Jezus laat in eerste instantie de Farizeeën zelf de vraag beantwoorden: ‘Wat heeft Mozes u voorgeschreven?’ Hun antwoord luidt: ‘Mozes heeft toegestaan een scheidingsakte te schrijven en haar dan te verstoten’. Zij beroepen zich op Deuteronomium 24,1-4 waarin de man steeds in de machtspositie is. Hij kan de vrouw in bepaalde gevallen een scheidingsbrief geven en wegsturen. Opmerkelijk is dat de Farizeeën niet het verbod uit Exodus 20,14 citeren: ‘Gij zult geen echtbreuk plegen’.
Jezus zegt dan ook dat Mozes dit heeft voorgeschreven omdat ‘jullie hardleers zijn’. Want hoe graag mensen ook willen voldoen aan het ideaalbeeld van de eenheid en onverbrekelijkheid van het huwelijk – in navolging van de eenheid van God en zijn trouw aan zijn volk –, in de praktijk is dit ideaal niet altijd haalbaar. Toch mogen mensen ook dan blijven hopen en vertrouwen op Gods barmhartigheid.
Jezus is echter verzet zich principieel tegen echtscheiding en beroept zich daarbij op Genesis 1,27 ‘Mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen en 2,24 (zie onder eerste lezing). En Hij concludeert: ‘Dus, wat God verbonden heeft, moet de mens niet scheiden’. De reactie van de Farizeeën horen we niet.
Thuisgekomen gaat het gesprek met de leerlingen over dit onderwerp door, zij hebben blijkbaar moeite met de houding van Jezus in deze, al is hun vraag niet opgetekend. Maar Jezus’ antwoord is dat wel: ‘Wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt echtbreuk tegenover haar, en als zij haar man verstoot en met een ander trouwt, pleegt zij echtbreuk.’
Verrassend dat Jezus aan het slot van dit gesprek niet alleen de man (bijvoorbeeld: Herodes) noemt die niet mag scheiden om een ander te huwen, maar ook de vrouw (bijvoorbeeld: Herodias) die dit evenmin mag doen. Dit lijkt misschien een vooruitstrevende gedachte, maar dat zal hier zeker niet de bedoeling zijn. Eerder denk ik dan aan de bovenstaande lijn van de kinderen en de kleinen, de verstotenen en onderdrukten voor wie Jezus steeds partij trekt, van welk geslacht zij ook zijn. Hij kiest voor hen en niet voor degenen die het voor het zeggen hebben.
Literatuur
Ellen van Wolde, Verhalen over het begin, Baarn 1995
Ron Pirson, Genesis, ’s-Hertogenbosch/Leuven 2005
Dries van den Akker SJ, Ga anders denken, Abdij van Berne 2020
Preekvoorbeeld
Het evangelie nodigt ons uit na te denken over huwelijk en trouw. U zult misschien zeggen: ‘Dat is tegenwoordig niet overbodig, want ongeveer één derde van alle huwelijken eindigt in een scheiding.’ Het is waar dat een huwelijk in Nederland gemiddeld niet langer dan 15 jaar duurt. Toch denk ik niet dat mensen allereerst behoefte hebben om vanaf de kansel nog eens te horen dat het huwelijk belangrijk is. Dit weten ze zelf wel. Het is immers niet toevallig dat een echtscheiding zo vaak met verdriet, teleurstelling en gevoelens van bitterheid gepaard gaat. Dat is niet omdat de partners het huwelijk niet belangrijk vinden maar omdat ze er juist veel van verwachten: intimiteit, vertrouwen, trouw, kameraadschap, inspiratie. Ze zijn in deze verwachtingen teleurgesteld.
Intimiteit, vertrouwen, liefde en inspiratie zijn de dingen die God bedoelt, wanneer hij na de schepping van de mens zegt: ‘Het is niet goed dat de mens alleen blijft’. De tuin waarin God de mens heeft neergezet is paradijselijk, de bomen dragen heerlijke vruchten en fascinerende dieren omringen de mens, en toch heeft de mens het gevoel dat hij alleen is. Hij geeft de dieren een naam, hij kan tegen ze praten, maar hij kan er niet mee praten, ze zijn geen echte partners. Wat doet God? Joodse vertalingen en ook de Naardense Bijbel zeggen niet dat God een rib, maar dat Hij een zijde van de mens wegneemt. God maakt van twee zijden van de mens twee mensen. Twee-zaam, niet een-zaam is de mens. Op dat moment zegt de mens: ‘Ja, dit is het! Been van mijn gebeente, vlees van mijn vlees!’ Vanaf dat moment is de mens man en vrouw.
‘Het is niet goed dat de mens alleen blijft’. Maar wat te doen wanneer het niet goed is om samen te zijn? Daarover gaat het evangelie. Marcus begint met de vraag die door Farizeeën aan Jezus wordt voorgelegd: ‘Staat het een man vrij om zijn vrouw te verstoten?’ Inderdaad was er in de tijd van Jezus, afgaand op de rabbijnen, veel discussie over deze kwestie. Volgens de wet van Mozes mocht de man zijn vrouw in bepaalde situaties een scheidingsbrief geven. De discussie ging dus niet over de vraag of een scheiding mogelijk was, maar onder welke voorwaarden. Daarbij ging het steeds om de rechten van de man. De vrouw moest bij haar man blijven. Daarover was geen discussie. Volgens rabbi Sjammai kon een man alleen tot echtscheiding overgaan in geval van overspel. Rabbi Hillel daarentegen zei dat iemand al mocht scheiden wanneer zijn vrouw bijvoorbeeld niet kon koken.
Maar Jezus moet niets van dit soort discussies hebben. Hij vindt het juridische haarkloverij. Zijn antwoord is kort en krachtig. Bij de schepping heeft God de mens man en vrouw gemaakt opdat zij één zouden zijn. Dus wat God verbonden heeft mag een mens niet scheiden. Punt uit. Daarbij geldt voor mannen en vrouwen dezelfde regel. Een man mag zijn vrouw niet wegsturen en een vrouw mag haar man niet verlaten. En de reden is, zo legt Jezus aan de Farizeeën uit, dat God het huwelijk ‘in den beginne’, dus ‘in princiep’, bedoeld heeft als verbond voor het leven. God zelf heeft man en vrouw verbonden en daarom is het huwelijk het waard om het een leven lang te vieren en te versieren, maar ook om er een leven lang aan te werken en er een leven lang voor te vechten.
Met zijn uitspraak bepaalt Jezus het richtpunt van het huwelijk. Waar het om gaat is hoe God het huwelijk bedoeld heeft, ‘in den beginne’, ‘in princiep’. Jezus doet zijn uitspraak tijdens een soort theologisch onderonsje met de Farizeeën. Hij stelt het princiep. Maar Jezus kent ook het hart van elke mens die er niet in slaagt aan het princiep te beantwoorden. Hij heeft weet van het verdriet en de schuldgevoelens die een echtscheiding - met alles wat eraan vooraf gaat - met zich mee kan brengen. Hij gooit zwakke mensen geen stenen naar het hoofd. Waar sprake is van schuld, horen we Hem zeggen: ‘Wie van u zonder zonde is, werpe de eerste steen… ook ik veroordeel u niet.’ Zo geeft Hij ons vanmorgen zijn woorden, niet als stenen om anderen naar het hoofd te gooien, maar als step-stones voor de woelige waterloop van ons leven, woorden van houvast, om ons te helpen te leven zoals God het bedoeld heeft, in den beginne…
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld dr. Jan Hulshof SM