24e zondag dhj, B jaar, 15-9-2024

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 0
  • Bestandsgrootte 84.00 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 1 augustus 2024
  • Laatst geüpdatet 1 augustus 2024

24e zondag dhj, B jaar, 15-9-2024

15 september 2024
Vierentwintigste zondag door het jaar 

Lezingen: Jes. 50,5-9a; Ps. 116; Jak. 2,14-18; Mar. 8,27-35

 

Inleiding

Jesaja 50,5-9a
Het is niet moeilijk om te bedenken wat de samenstellers van het lectionarium gedacht moeten hebben over het verband van de eerste lezing met het evangelie van deze zondag. Op de zondag waarop we de eerste lijdensvoorspelling in het evangelie van Marcus horen, horen we de verzen uit Jesaja 50 die we ook op Palmzondag horen, over de profeet die geen verzet biedt aan zijn tegenstanders.
Exegetisch ligt het voor de hand om de lezing één vers eerder te beginnen, bij vers 4: ‘JHWH God gaf mij de tong van een leerling, waarmee ik de moedeloze kan opbeuren. Elke ochtend wekt hij mijn oor, zodat het toegerust is om aandachtig te horen.’ Vers 4-9 vormt een geheel, dat als een refrein ‘JHWH God’ heeft, steeds gevolgd door een werkwoord dat aangeeft wat JHWH God voor zijn dienaar doet: ‘JHWH God gaf mij…; JHWH God heeft geopend…; JHWH God zal mij helpen…; JHWH God zal mij helpen.’ De profeet die aan het woord is, wijst van zichzelf weg: zijn roeping staat niet centraal, zijn werk is het werk van JHWH.
In de eerste helft van de perikoop (vv. 4-6) staat het luisteren centraal: God wekt het oor van de profeet om met aandacht te luisteren, en vervolgens aan anderen een woord te spreken dat opbeurt. In de context van de ballingschap waarin deze tekst ontstaan is zal het hierbij niet over zo maar een opbeurend woord gaan, maar om een woord dat over JHWH spreekt, en dat daarmee de macht en autoriteit van Babylon ondergraaft. Het luisteren heeft echter niet alleen betekenis voor anderen, het heeft ook consequenties voor de profeet zelf: er zijn folteraars die hem fysiek (baard uittrekken, bespuwen) en psychisch (beschimpen) belagen. Wie die folteraars zijn, wordt niet beschreven: het zouden Babylonische autoriteiten kunnen zijn, maar net zo goed mensen uit de eigen gemeenschap die in de ballingschap hun plek gevonden hebben en geen kritiek willen horen op het compromis dat zij met de Babylonische heersers hebben gesloten.
In de tweede helft van de perikoop (vv. 7-9) overweegt juridische taal. De woorden ‘recht verschaffen’ (v. 8) en ‘veroordelen’ (v. 9) staan als de verschillende uitkomsten van een juridisch proces tegenover elkaar. De spreker is er zeker van dat JHWH als rechter in deze zaak optreedt en hem zal vrijspreken: daarom hebben de belagers geen macht om hem aan te klagen of te veroordelen. Paulus pakt dit juridische woordpaar op en maakt hetzelfde punt in een christologische context in Romeinen 8,33v.

Marcus 8,27-35
Met Marcus 8,27-35 zijn we op het scharnierpunt in het evangelie beland. Alles wat er in het evangelie tot nu toe is gebeurd, heeft geleid naar de vraag over de identiteit van Jezus.
Na de belijdenis van Petrus is de reactie van Jezus de inleiding op alles wat er nog zal komen. De verzen voor vandaag geven de kern van het evangelie: ze onthullen de ware identiteit van Jezus en de betekenis van die identiteit: Jezus is de Messias, maar niet op de manier zoals de leerlingen hem verwachtten: Zijn messiaanse identiteit is onlosmakelijk verbonden met Jezus’ uiteindelijke lijden, sterven en verrijzen.
De perikoop begint met het vertrek van Jezus en de leerlingen naar de dorpen rondom Caesarea, Filippi. We zijn in het noorden van Israël, 40 kilometer ten noorden van het meer van Galilea, 150 kilometer ten noorden van Jeruzalem. Dit is de plaats om de vragen te gaan doordenken die in de hoofden van de leerlingen zitten, na wat er eerder gebeurd is. Vooral de vraag: ‘Wie is Jezus?’ Van hier zal de reis naar het zuiden beginnen, naar Jeruzalem, waar die vraag haar antwoord zal krijgen.
De vraag naar de identiteit van Jezus is eerder in het evangelie aan de orde geweest (bij de synagoge in Kafarnaüm in Mar. 1,22, en na de storm op het meer in Mar. 4,41); nu is het Jezus die de vraag zelf aan de orde stelt. Hij vraagt eerst naar de publieke opinie. Er komen drie antwoorden, alle drie associaties met de profeten. Na wat er gebeurd is, en met de verwachting van een terugkeer van Elia zijn die antwoorden niet verrassend. Ze zijn ook alle drie waar, al zeggen ze niet genoeg.
Daarop vraagt Jezus het direct aan de leerlingen. Daarmee wordt de vraag persoonlijk en concreet: het antwoord zal niet alleen zeggen hoe de leerlingen Jezus begrijpen, maar ook verwoorden hoe ze hun relatie met Jezus zien. Petrus geeft als woordvoerder van de leerlingen bondig en ter zake antwoord: ‘U bent de Messias’. Prompt verbiedt Jezus hun streng om hierover te spreken.
In de twintigste eeuw is er veel geschreven over het zogenaamde ‘Messiasgeheim’ in Marcus, zo veel dat je bijna zou vergeten dat Marcus 8,30 de enige plaats in het evangelie is waar de oproep om te zwijgen expliciet verbonden wordt met het Messiasschap van Jezus. Mij overtuigt de meest voor de hand liggende uitleg van het ‘Messiasgeheim’ het meest: dat het publieke enthousiasme voor Jezus, gecombineerd met de hoop dat de Messias een politieke rol zou gaan spelen als leider van een opstand, het gevaar te groot maakt dat een openbaar spreken over Jezus als Messias misverstaan zal worden. Jezus moet eerst naar Jeruzalem: daar zullen allen, medestanders en tegenstanders, kunnen leren hoe hij Messias is.
Meteen hierop volgt de eerste van drie ‘lijdensvoorspellingen’ in Marcus (de andere twee volgen in Mar. 9,31 en 10,33v). De typering ‘lijdensvoorspelling’ is op zijn minst onvolledig: alle drie de keren wordt ook de verrijzenis aangekondigd. De toon van de aankondigingen is niet tragisch of fatalistisch. Het ‘moeten’ (in het Grieks dei) dat steeds genoemd wordt suggereert meer een innerlijke logica: het is een noodzakelijk deel van de messiaanse zending van Jezus. Elders in het evangelie wordt het verbonden met het vervullen van de Schriften (Mar. 9,12; 14,49).
In de discussie tussen Petrus en Jezus die erop volgt staat in het Grieks twee keer hetzelfde werkwoord (epitimao), dat iets betekent als ‘streng terechtwijzen’: Petrus wijst Jezus streng terecht, en Jezus reageert door Petrus streng terecht te wijzen. Het Griekse woord is niet fijnzinnig: dit is een stevige botsing!
Maar een terechtwijzing alleen is niet genoeg. Er moet ook een misverstand opgehelderd worden: wat het betekent om volgeling te zijn van Jezus Messias. Dat gebeurt vanaf vers 34. ‘Zijn kruis opnemen’ is daarin niet zo maar ‘wat ongemak verduren’: wie het zo interpreteert heeft het tam gemaakt. Voor de lezers van Marcus, die met eigen ogen hebben kunnen zien wat een kruisiging betekent, is het niet louter een metafoor maar de bereidheid om Jezus te volgen tot in een vernederende dood, niet zo maar ‘iets opgeven voor Jezus’, maar ‘zichzelf opgeven voor Jezus’.

Marcus 8,27-38 is een rijke tekst voor wie het evangelie tot leven wil laten komen in de levens van christenen van vandaag. Het stelt ons op de plaats van de leerlingen, mensen die bereid zijn om uit te spreken dat Jezus de Messias, de Christus is, maar vaak net zo weinig als de eerste leerlingen weten wat dat betekent. Aan het begin van de reis naar Jeruzalem geeft deze perikoop in ieder geval al enkele aanwijzingen voor gesprek. Jezus volgen houdt meer in dan alleen ideeën over hem voor waar houden. Het betekent in ieder geval ook: hem volgen naar het kruis, zichzelf verloochenen en zijn leven geven voor anderen.

Literatuur
Archibald van Wieringen, Jesaja (Belichting van het bijbelboek), s’-Hertogenbosch: KBS, 2010
Walter Brueggemann, Isaiah 40-66 (Westminster Bible Companion), Louisville: Westminster John Knox Press, 1998
Bas van Iersel, Marcus uitgelegd aan andere lezers, Gooi en Sticht, 1997
R.T. France, The Gospel of Mark. A Commentary on the Greek Text (The New International Greek Text Commentary), Grand Rapids: Eerdmans, 2002
John R. Donahue, Daniel J. Harrington, The Gospel of Mark (Sacra Pagina Series), Collegeville: Liturgical Press, 2002

 

Preekvoorbeeld

‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ Dat is iets anders dan de bezorgde buurtgenoot die zich afvraagt: ‘Wat zullen de mensen er wel van zeggen?’ Een dergelijke vraag hadden we van Jezus misschien niet zo verwacht. Het lijkt er over het algemeen niet op dat hij zich zoveel van de publieke opinie aantrekt. Jezus vraagt de dingen nooit uit angst of uit nieuwsgierigheid, maar altijd om er verder mee te komen, om er dieper over na te denken. Dat is dan ook gebeurd, de mensen hebben wel degelijk een beeld gevormd. Dat blijkt nu uit het antwoord van zijn vrienden.
Johannes de Doper, de inspirator die mensen werkelijk in beweging weet te brengen, zelfs het water in. De voorloper, de verwijzer. Iemand die staat voor zijn geloof tot de uiterste consequentie! Zijn stralenkrans is terecht: hij straalt zijn geloof uit naar anderen. Anderen die hem dan ook weer in een oudere traditie plaatsen die hij bewust vanwege zijn profetenmantel zelf heeft opgeroepen: Elia.
De profeet Elia die de voorloper, de verwijzer van de Messias is geworden. Op de seidermaaltijd zal altijd een plaats aan tafel open blijven. Het jongste kind mag huiverend van opwinding door de open deur in de nacht gaan kijken of Elia er al aankomt. Diezelfde spannende opwinding brengt Marcus in zijn evangelieverhaal. Het blijkt dan ook meer een soort opstapje te zijn naar de volgende vraag: ‘Wie zeggen jullie dat ik ben?’ Niet zomaar: van horen zeggen, of: nou het gerucht gaat nee: jullie, omdat wij met elkaar toch een heel bijzondere relatie hebben. Om wie gaat het nu volgens jullie?

Natuurlijk is het Petrus die altijd namens ons voor zijn beurt praat. Hij zegt niet wíé Jezus volgens hem is, maar wát Jezus is: de gezalfde, de Messias. Dat is geen eigennaam, maar een functie. Daarbij denkt hij ook nog van alles over dat Messiasschap. Dat zegt hij alleen nog even niet, dat gaat nog blijken. De Messias, denkt Petrus te weten, is iemand die de mensen zal verlossen van alle boze overheersing, die vrede zal brengen en de wereld zal veranderen; die ver verheven boven alles en iedereen met hemelse krachten de mensen vrij zal maken.
Tot in de nacht van de Goede Vrijdag zal hij aan dat idee blijven vasthouden, wat er ook tegen hem wordt gezegd. In plaats daarvan hoort hij Jezus hier ineens spreken over lijden en verworpen worden, over dood en opstanding. De echo van de profetenwoorden van Jesaia. Hij hoort Jezus dat ook nog eens in alle openheid zeggen. Is hij nou helemaal! ‘Petrus neemt hem bij zich en begint hem te onderhouden’, vertelt Marcus, of zelfs: streng terechtwijzen. In een onderonsje moet Jezus wel even weten hoe het werkelijk met de Messias zit! Petrus zal het hem even haarfijn uit de doeken doen.
Maar dat pakt radicaal anders uit. Ineens is Petrus de ‘satan’ voor Jezus. Dat is geen duivel, die wij er vaak van maken, maar dat is je tegenstander, degene die tegenover je staat en je aanklaagt, ook in de officiële rechtspraak. Zo iemand moet je dus niet achter je hebben. Tegenover deze aanklager voert Jezus nu zijn pleidooi. Wat het inhoudelijk betekent om hem te volgen. Geen vrijgeleide, geen onschendbaarheid, geen hemelse voorrang op anderen.
Wat denk je dan van die Messias? Welk beeld heb je van de Messias? Daarmee is impliciet de vraag herhaald: welk beeld heb je van God? Wat is jouw godsbeeld? En wat blijkt? Het gaat om niemand anders dan de zoon van de mens, het mensenkind. Psalm 8: dat mensje? ‘Wanneer ik je hemel zie, het werk van je vingers, maan en sterren die jij hebt geplaatst — wat is het mensje dat jij hem gedenkt, het mensenkind dat jij hem telt. En je hebt hem weinig minder gemaakt dan God, met gewicht en eer omgeven.’ Zo zingt Psalm 8: mens als beeld van God.
Immers ‘God schept de mens naar zijn beeld, naar het beeld van God heeft hij hem geschapen; man en vrouw schiep hij hen’. Zo zingt het in Genesis al ‘in den beginne’. Wanneer het om de Messias gaat en het beeld van God in het geding is, gaat het in eerste instantie om de mens zelf. De mens in al zijn lijden zoals Jesaja hem tekent. De mens die zichzelf verliest om werkelijk mens te kunnen zijn. De mens als kind van God, als beeld van God.
Jezus volgen is jezelf en je eigen gelijk wegcijferen en gewoon doen wat je moet doen. Uit je daden zegt Jakobus moet je geloof, je vertrouwen blijken. Het volgen van Jezus betekent altijd tegen de stroom ingaan. Je geloof, je vertrouwen moet uit je daden blijken. Het één kan niet zonder het ander. Zo staat het in de brief van Jakobus. Was hij de naaste van Jezus, zijn broer misschien? Hoe dan ook zijn woorden zijn duidelijk.
Mensen van de kerk doen andere dingen dan anderen. Niet uitslapen op zondag maar vieren, met orgelspel en klokgelui. Je ogen dichtdoen waar anderen rondkijken of ze juist openen waar anderen wegkijken. In vertrouwen blijven hopen op een nieuwe toekomst, waar anderen het niet meer zien zitten uit wanhoop of onverschilligheid. Openstaan voor mensen voor wie anderen de deur al hadden dichtgegooid. Wie zeggen de mensen dat Jezus is? We krijgen die vraag teruggespeeld: wat denkt Jezus van ons mens-zijn? Anders gezegd, met Jezus’ woorden: de dingen van God in gedachten hebben is iets heel anders dan de dingen van de mensen.

 

inleiding dr. Stefan Mangnus OP
preekvoorbeeld drs. Frans A. Wiersma