- Versie
- Downloaden 71
- Bestandsgrootte 166.37 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 1 augustus 2024
- Laatst geüpdatet 1 augustus 2024
22e zondag dhj, B jaar, 1-9-2024
1 september 2024
Tweeëntwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Deut. 4,1-2.6-8; Ps. 15; Jak. 1,17-18.21b-22.27; Mar. 7,1-8.14-15.21-23
Inleiding
Deuteronomium 4,1-2.6-8
Het bijbelboek waaruit deze eerste lezing genomen is werd bekend als Deuteronomium, ‘de tweede wet’, aangezien dit volgens de Joodse opvatting het boek is van de hernieuwde uiteenzetting van de Wet. De Joden noemen dit boek Devariem (woorden) aangezien het boek begint met ‘Dit zijn de woorden die Mozes sprak tot heel Israël’. Je zou dan kunnen verwachten dat het een ‘praatboek’ is. Er is echter geen enkel bijbelboek waarin het woord ‘luisteren’ zo vaak voorkomt als in Deuteronomium. Deuteronomium is veeleer een ‘luisterboek’.
Ook de perikoop van vandaag begint met ‘Luister Israël’ (Sjema Israel). Verder is het misschien ook niet verwonderlijk dat de dagelijkse joodse gebeden juist met deze woorden uit het boek Deuteronomium beginnen: ‘Luister Israël: de Heer, onze God, de Heer is de enige’ (Deut. 6,4). De betekenis van Sjema is veelvoudig. In de lezing van deze zondag springen er twee fundamentele betekenissen uit.
Ten eerste natuurlijk ‘luisteren’ waarmee de lezing begint. Dat luisteren is sterker en intenser dan ‘horen’. Het is een houding van je antenne zo scherp mogelijk afstellen. Een aansporing tot deze houding vinden we in Deuteronomium 27,9: ‘Wees stil, Israël, en luister!’ Die stilte is absoluut nodig om alle nuances van hetgeen er gesproken wordt op te vangen en de zin ervan te begrijpen, zo ongeveer als in de Franse uitdrukking c’est le ton qui fait la musique.
Een tweede betekenis van sjema kunnen we omschrijven als ‘daad-werkelijk’ luisteren in de zin van je gehoor omzetten in daden. Wij zijn misschien geneigd om dat weer te geven met ‘gehoorzamen’. We lopen dan echter wel de kans de speciale toon van dat sjema niet te onderkennen. Ook een getrainde hond gehoorzaamt aan zijn baasje. Het ‘ge-hoor-zamen’ van het sjema is mijn ‘ant-woord’ op het woord waardoor ik word aangesproken.
De God van Israël is op de eerste plaats een luisterende, attente God die zijn volk aan-hoort. Het is markant dat God bijna zichzelf corrigeert als Hij zich bekend maakt aan Mozes in de brandende doornstruik. Eerst zegt Hij: ‘Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is’. Direct daarop spreekt Hij over zijn luisterende houding: ‘Ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, Ik weet hoe zij lijden’ (Ex. 2,23v en 3,7).
Daarom zijn de goddelijke voorschriften en bepalingen waarover in de aanvang van onze perikoop wordt gesproken niet op de eerste plaats bevelen of orders, maar uitnodigingen om te zijn en te handelen zoals God zelf. Ook dit komt tot uiting in de gebeden: God liefhebben met hart en ziel en met de inzet van al onze krachten is geen bevel, hoe zou je kunnen liefhebben op bevel, maar de uitnodiging, de goddelijke wens, om te zijn zoals Hij zelf is. Tenslotte is de mens met deze goddelijke bedoeling geschapen (Gen. 1,26v). Leven in deze goddelijke luisterende houding betekent een garantie voor het leven in vrijheid in het land van Gods belofte (Deut. 4,1). Het effect van deze luisterende houding komt ook op een heel bijzondere wijze tot uiting in Gods toezegging aan Salomo: ‘Omdat je vraagt… om te luisteren en te onderscheiden tussen recht en onrecht zal Ik je wens vervullen’ (1 Kon. 3,11). Wie bereid is om te luisteren zoals God zelf luistert kan rekenen op het welwillend oor van God, op Gods ver-horing.
Jakobus 1,17-18.21b-22.27
Deze brief, toegeschreven aan Jakobus, de broeder van de Heer, is een echt wijsheidsboek van joodse snit. Juist vanwege dat joodse karakter is er echter in het verleden nogal wat discussie geweest of dit geschrift wel in het Nieuwe Testament thuishoorde. Luther was er niet bepaald enthousiast over.
Dit document vat de hele wet samen in het liefdesgebod ten aanzien van de naaste. De brief is wars van een puur ritualistische godsdienstigheid zonder zich in te zetten om onrecht uit te bannen. Om die reden roept de auteur de christenen op om het Woord Gods aan te nemen en in praktijk te brengen.
In de tijd dat deze brief geschreven werd was blijkbaar de grote verzoeking voor de joods-christelijke gemeenten om zich in zichzelf op te sluiten en zich te onttrekken aan het meewerken aan een fundamentele verandering van de maatschappij. Jakobus legt er de nadruk op dat ‘zuivere en onbevlekte vroomheid in de ogen van onze God en Vader dit is: wezen en weduwen opzoeken in hun nood en zichzelf vrijwaren voor de besmetting van de wereld’ (v. 27).
Marcus 7,1-8.14-15.21-23
Reinheid, een complexe en vaak ingewikkelde kwestie voor mensen uit de eenentwintigste eeuw, ook voor christenen die vaak ver af staan van de joodse belevingswereld.
Toch was de hele reinheidsproblematiek voor de tijdgenoten van Jezus ook niet altijd even duidelijk. Bezorgdheid om de reinheid blijft tot vandaag de dag een in het oog springende kwestie in het jodendom, bij uitstek in de kasjroet. In Jeruzalem wordt bij de ingang van restaurants aangegeven of het een kosjere eetgelegenheid is. Producten uit de supermarkt vertonen op het etiket een rabbinale kosjerverklaring. Een bezoek aan een streng orthodox joods huishouden toont de bezoeker de in zijn ogen soms ingewikkelde situatie waarmee de vrouw des huizes te maken heeft: welke pannen mag ze gebruiken voor dit en welke voor dat; welke gerechten mogen samen gegeten worden en welke niet; waarom zijn er twee wasmachines nodig?
De kwestie die in deze evangelieperikoop aangesneden wordt gaat op het eerste gezicht niet over de kern van de reinheidsobservantie. Bijbelse reinheidsvoorschriften zijn op de eerste plaats gedragsregels voor het omgaan met het heilige en met de Heilige: hoe moeten de priesters zich voorbereiden voor hun dienst in de tempel; wat wordt vereist van de gewone gelovige bij zijn gang naar het heiligdom? De Bijbel bevat echter geen specifieke voorschriften met betrekking tot het wassen van de handen vóór de maaltijd. Bepaalde groepen hebben de reinigende wassing voor priesters en bezoekers van de tempel uitgebreid tot allerlei situaties in het leven van alle dag.
De Essenen in Qumran waren verplicht vóór elke gemeenschappelijke maaltijd een reinigingsbad te nemen met totale onderdompeling. Anderen discussieerden over de kwestie tot waar de wassing gedaan moest worden, alleen de handen of ook de polsen en de armen en wie het water moest uitgieten.
In het evangelie van deze zondag refereert Marcus ook aan de reinheid van het vaatwerk, eveneens een onderwerp waarover de nodige discussie gevoerd werd.
Voor de gewone man en vrouw was dit complexe reinheidssysteem niet altijd even duidelijk, soms zelfs niet te praktiseren, reden waarom zij door strenge groeperingen zoals Farizeeën vaak als ‘landvolk’ (am ha arets), onbeschaafden, een soort barbaren, gekwalificeerd werden, mensen die de wet niet kenden en zodoende uitgesloten waren van Gods nabijheid. Het standpunt dat Jezus in deze perikoop inneemt wordt daarom vaak geïnterpreteerd als een keuze voor de eenvoudigen en onwetenden. Ongetwijfeld ging de aandacht van Christus heel bijzonder uit naar deze groepen.
In deze tekst is er echter een element dat gezien kan worden in de traditie van Deuteronomium.
Het vijfde bijbelboek met de oproep om te luisteren en te trachten het gehoorde te begrijpen is een echt leer-boek. In vers 14 richt Jezus zich tot de menigte met de woorden die zo uit Deuteronomium gehaald zouden kunnen zijn: ‘Luister allemaal naar mij en kom tot inzicht’. Vervolgens geeft Hij zijn mening over de kwestie van de reinheid. Onreinheid komt van binnenuit en niet van externe zaken (vv 14-15). Op deze manier bekritiseert Jezus hen die een louter menselijke traditie voorstellen alsof het iets is dat van God komt.
Dat wil echter niet zeggen dat Jezus de reinheidsproblematiek bagatelliseert. Ongetwijfeld kende hij de verhalen uit de tijd van de Makkabeeën en de Syrische overheersing toen vrome Joden de marteldood ondergingen omdat ze weigerden onrein varkensvlees te eten. Evenals in de Bergrede in het Matteüsevangelie gaat Jezus in de kwestie van de reinheid verder dan de geschreven wet.
In de Bergrede horen we steeds: ‘Jullie hebben gehoord… en ik zeg zelfs…’ De opmerking van Jezus in de lezing van deze zondag heeft een gelijke kleur. En zoals bij Matteüs Jezus voorbeelden geeft bij zijn interpretatie van de wet, zo doet Hij dat ook hier. Wat uit het binnenste van de mens, uit zijn hart, komt kan veel meer bezoedelen dan bepaalde soorten eten, niet goed gewassen vaatwerk of ongewassen handen.
Verder kan deze perikoop ook gezien worden als tekening van een problematiek in de eerste christengemeenten. Voor Joden was de reinheidskwestie een soort identiteitsbewijs waarin duidelijk werd dat zij anders waren dan de heidenen. Onder de Joden die de boodschap van Jezus hadden aangenomen waren er die de traditionele waarden en gebruiken bleven onderhouden en die zelfs aan niet-joodse christenen probeerden op te leggen (vgl. Hand. 10,11-15).
Preekvoorbeeld
In deze weken beginnen de scholen weer. En tegen het einde van de vakantie geldt dat bekende dubbele gevoel: van de ene kant zullen we het missen, die vrijheid, dat niets hoeven doen, of leven zoals het uitkomt, en van de andere kant - al moeten we dan op tijd naar bed en weer in het ritme zien te komen - we zijn er aan toe om de draad weer op te pakken, om weer te gaan leren of werken, mét alle structuur en regelmaat die er nou eenmaal bij hoort. En het eerste wat maandag in de klas gebeurt, is het maken van duidelijke afspraken.
En daarmee zitten we ook meteen midden in de Blijde Boodschap vandaag: hoe omgaan met regels en wetten? En meer nog: hoe verhouden zich die regeltjes ten opzichte van wat ons hart ons zo dikwijls ingeeft? Moeilijk! We zullen daar nooit helemaal uit kunnen komen, want een wet zonder bezieling is onmenselijk en hard, harteloos, maar een hart zonder kader of wet is stuurloos en brengt je tot losbandigheid.
Op een enkele zonderling na, is iedereen ervan overtuigd dat regels nou eenmaal nodig zijn om ons samenleven in goede banen te leiden. Iedere voetbalclub, vereniging en school heeft niet voor niets een reglement. Doelstellingen en bedoelingen, en alle afspraken, regels en wettelijke bepalingen die daaruit voortvloeien, zijn onmisbaar, wil je samen iets bereiken.
In de eerste lezing wordt zelfs de loftrompet gestoken over de wet. Gods onveranderlijke wet wordt er uitbundig bezongen, en ‘aan de bepalingen des Heren moogt gij niets toevoegen noch er iets van af doen, maar ge moet ze zeer stipt ten uitvoer brengen!’ Het gaat om Deuteronomium, de tweede wet, waarin tot in de haarvaten van het bestaan de wet wordt doorgevoerd. En je hebt je eraan te houden: je kunt niet om het ‘Luister!’ heen. Waarbij dat luisteren niet alleen horen betekent, maar ook gehoorzamen.
Dat men in het Oude Testament die zo heel precieze, zorgzame, gewetensvolle wet zo hoog heeft, dat kunnen we alleen begrijpen als we ze terugplaatsen in haar historische context. Die wet regelde zowat alles: van voedselvoorschriften tot de wijze van tafelen, van hygiëne tot omgangsvormen, en van de eredienst tot wat je in de privésfeer te doen en te laten had. En wie zich niet aan die wetten stoorde, of zelfs maar een klein stapje uit de pas liep, kreeg zware sancties voorgehouden.
Wij halen er nu misschien onze schouders over op, maar dat volk dat daar met Mozes door die woestijn zwierf, had hele andere belangen en gevaren voor ogen. Die strenge voedselvoorschriften werden mede bepaald in een woestijnklimaat: wat dood was, verging als sneeuw voor de zon. Allicht dat er allerhande bepalingen waren die voedselbederf moesten voorkomen. En men was bereid er alles aan te doen besmettelijke ziekten die razendsnel om zich heen konden grijpen onder zo’n volk, om die de kop in te drukken, zelfs al moest dan een dierbare uitgestoten of in de woestijn achtergelaten worden. Men meed elk gevaar als de pest, om uiteindelijk de volksgezondheid te waarborgen. Wat wilde men anders? Weer andere voorschriften waren volstrekt onbegrijpelijk, gingen terug op oeroude taboes, niet voor rede vatbaar.
Wij zouden die wet beklemmend noemen, maar die oudtestamentische mens weet niet beter dan dat die wet er voor hem is, omwille van zijn leven, omwille van het gehele volk.
Maar waar richt Jezus zich dan tegen in het evangelie? Tegen de wet van God, zoals die in de eerste lezing nog zo bezongen werd? Jezus richt zich ertegen dat die wet en al die regels - hoe levensnoodzakelijk ook! - gebruikt zouden worden - misbruikt - als een alibi om het wezenlijke te verdoezelen. En dat wezen is en blijft de gesteldheid van ons hart, waar de kern van onszelf te vinden is, waar onze diepste geheimen en beslissingen liggen vervat. Schijnheilig noemt Jezus het als je wel voortdurend met de buitenkant bezig bent, maar er van harte niet bij bent. En wie er van harte niet bij is, zal uiteindelijk die buitenkant ook naar eigen hand zetten, in eigen voordeel draaien of verdraaien. Het evangelie houdt het midden tussen de wet en het hart. Jezus laat ons zien dat wet en hart elkaar nodig hebben, dat we die nooit los moeten zien en dat ze hun diepste zin ontlenen aan elkaar.
Het is ten onrechte te zeggen dat Jezus zaken bagatelliseert. Dan hebben we Hem niet begrepen! Hij doet hier wat Hij ook in de Bergrede deed: ‘Jullie hebben gehoord… maar Ik zeg jullie…’ En als je aan die woorden van Jezus ‘zelfs’ toevoegt, dan beantwoordt Jezus daar helemaal mee aan wat gezegd werd over de wet, dat er niets aan toegevoegd, noch iets van afgehaald mocht worden. Jezus schaaft in de Bergrede niets af van de geboden, maar tilt ze naar een hoger plan: ‘Gij zult niet doodslaan, echtbreken, zweren, vergelden… maar Ik zeg u: zelfs de gedachte eraan…’
Jezus is gekomen om onze wetmatigheden een hart te geven en ons hart daagt Hij uit middels zijn ‘wet’ - en wat is zijn wet anders dan zijn gebod van liefde jegens God en elkaar - opdat we steeds meer mensen uit één stuk zouden worden, die zich van lippendienst verre houden, wier woorden niet hol zijn en wier daden van bezieling spreken.
Het is precies dat wat Jakobus ons in de tweede lezing voorhoudt. Weest uitvoerders van de wet, niet slechts toehoorders. En om aan duidelijkheid niets te wensen over te laten spitst hij het hele geloof toe op het liefdesgebod jegens de naaste. Een christen sluit zich niet op in zichzelf of in zijn heilige boeken, hij onttrekt zich niet aan zijn verantwoordelijkheid, maar maakt het naar best vermogen waar in zijn hartelijke betrokkenheid en daadwerkelijk engagement, jegens elkaar en heel de gemeenschap.
inleiding Gerard van Buul OFM
preekvoorbeeld Ed Smeets