19e zondag dhj, B jaar, 11-8-2024

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 61
  • Bestandsgrootte 177.76 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 18 juni 2024
  • Laatst geüpdatet 18 juni 2024

19e zondag dhj, B jaar, 11-8-2024

11 augustus 2024
Negentiende zondag door het jaar

Lezingen: 1 Kon. 19,4-8; Ps. 34; Ef. 4,30–5,2; Joh. 6,41-51 (B-jaar)

 

Inleiding

Voedsel dat versterkt en weer doet opleven. In de eerste lezing krijgt de levensmoede profeet Elia het door een engel aangereikt; in het evangelie biedt Jezus zichzelf als brood des levens aan. 

Johannes 6,41-51

Midden in het B-jaar waarin het Marcusevangelie gelezen wordt, is er een inlas van vijf zondagen (17de tot en met de 21ste week) waarin ruimte gemaakt wordt voor het grootste gedeelte van het lange zesde hoofdstuk uit het Johannesevangelie. Precies daar waar in Marcus de broodvermenigvuldiging aan de orde komt (Mar. 6,35 en verder) schakelen we over op de weergave van de broodvermenigvuldiging in de versie van Johannes en de daaruit voortvloeiende discussie. Daarmee wordt geen recht gedaan aan de cruciale plaats van de twee verhalen over de broodvermenigvuldiging in Marcus (6,35-43 en 8,1-10). Overigens dateert ons tegenwoordige inzicht in de narratieve opbouw van het Marcusevangelie pas van na de Vaticanum II met zijn uitwerking van de driejarige lezingencyclus.
Nadat Johannes verteld heeft over de broodvermenigvuldiging in 6,1-15 verplaatsen Jezus en de leerlingen zich naar Kafarnaüm. De lange redevoering en discussie (6,26-58), zo blijkt uit vers 59, hebben plaats gevonden in de synagoge. Voortbordurend op de broodvermenigvuldiging vergelijkt Jezus zijn gave van het brood met de episode tijdens de Uittocht, waar God het volk op vraag van Mozes manna de eten geeft. Dit manna wordt als brood uit de hemel omschreven. Jezus geeft aan dat zijn Vader nu het echte brood uit de hemel schenkt en Hij identificeert zichzelf hiermee: Ik ben het brood des levens: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen (6,35).
In de perikoop van vandaag vragen de Joden zich af hoe Hij dit kan beweren. Hij is immers de zoon van Jozef. Ze kennen zijn ouders! De vragen van wie hier als ‘de Joden’ worden aangeduid, worden beschreven als ‘morren’. Daarmee gebruikt Johannes een woord uit het manna-verhaal waar het volk van Israël begint te morren tegen Mozes en Aäron omdat ze honger hebben (Ex. 16). De suggestie wordt gewekt dat het onbegrip van toen zich in overtreffende trap nu herhaalt bij Jezus. Het gaat in de discussie over de identiteit van Jezus als het echte hemelse Brood en als de Zoon van God, de Vader. Het onbegrip van de gesprekspartners is overigens zeer begrijpelijk. Op de achtergrond speelt de situatie waarin de gemeente van de evangelist Johannes zich jaren later bevindt. De kleine gemeente van Joodse afkomst voelt scherp de breuk met het Jodendom, dat niet meegaat in de erkenning van Jezus als de Messias en Zoon van God. Het lijkt erop dat deze latere discussie teruggeschreven is in de discussie in de synagoge van Kafarnaüm. Voor het geloofs- en tijdsbegrip van Johannes is dit niet vreemd: in zijn denken gebeurt vandaag wat ooit al is gebeurd. Het is te vergelijken met het gedenken zoals we dat in de liturgie en bijzonder in de Eucharistie doen. Verleden en heden vloeien ineen.
Jezus geeft aan dat de band met Hem iets is dat je gegeven moet worden. De cirkel van het onbegrip kan alleen door God zelf doorbroken worden: Niemand kan tot Mij komen als de Vader die Mij zond hem niet trekt (6,44). Met latere theologische woorden: geloof is een gave, het is genade. Met grote beweringen eindigt de perikoop van deze zondag: Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven is mijn vlees ten bate van het leven der wereld (6,51). Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald… Via de zogenaamde Ik-ben-uitspraken identificeert Jezus zich met God. ik-ben (Egoo eimi) is de Griekse vertaling van de afgekorte vorm van de Godsnaam ik-ben-die-ik-ben (zie Ex. 3,14). Het levende brood wil zeggen voedsel dat het echte leven geeft, leven dat God schenkt. In deze metafoor geeft Johannes aan dat Jezus door God gegeven is en dat wij via Hem Gods leven ontvangen. Als iemand van dit brood eet zal hij leven in eeuwigheid… Hier geeft Jezus duidelijk aan dat het om eeuwig leven gaat. In Johannes staat dat voor leven in volle verbondenheid met God waarop de dood geen vat heeft. Het brood dat Ik zal geven is mijn vlees ten bate van het leven der wereld… Met vlees brengt Jezus een nieuwe term in die vervolgens tot groot onbegrip leidt: Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven? (6,52). Met vlees wordt zijn persoon en zelfgave aangeduid.

1 Koningen 19,4-8
Bij het evangelie over ‘het brood des levens’ heeft men als eerste lezing een gedeelte uit de Elia-cyclus (1 Koningen 17,1–2 Koningen 2,14) genomen waarin sprake is van voedsel dat door een engel wordt aangereikt. De perikoop 19,4-8 is het vervolg van het zogenaamde offer van Elia (18,2-46). De profeet Elia neemt het daarbij in zijn eentje op tegen 450 Baälprofeten. Zijn offer wordt door vuur van jhwh aangenomen, terwijl het offer van de Baälprofeten geen gehoor vindt bij hun god. Hiermee bewijst Elia dat jhwh de ware God is. Het eindigt gruwelijk als Elia de profeten laat afslachten. Koningin Izebel van het Noordrijk Israël besluit daarop dat Elia moet sterven. Toen hij dat gehoord had, probeerde hij zijn leven in veiligheid te stellen en vertrok naar Berseba dat tot Juda behoorde (19,3).
Het doodsverlangen van Elia waarmee onze perikoop begint, is verrassend. Hoe moeten we dat duiden? Modern gezegd zouden we het een burn-out of depressie kunnen noemen, maar dit is een frame dat eigenlijk niet past op de klassieke tekst. Pas later verklaart Elia aan God waarom hij op de vlucht geslagen is: Omdat ik mij met al mijn ijver ingezet heb voor jhwh, de God van de machten. De Israëlieten hebben uw verbond met voeten getreden, uw altaren omvergehaald en uw profeten met het zwaard gedood; ik alleen ben overgebleven en mij staan ze naar het leven (19,10).
Hier lijkt het doodsverlangen al weer voorbij te zijn. Als Elia zich onder een bremstruik heeft neergelegd om te sterven, valt hij in slaap. Dan stoot een engel hem aan en spreekt tot hem: Sta op en eet (19,5). Opstaan betekent in de profeten verhalen dat een iemand zijn profetische roeping (weer) oppakt. Het gaat dus om meer dan wakker worden. De engel heeft een maaltijd voor Elia bereid; een koek en een kruik water. Elia eet inderdaad, maar staat nog niet op. Hij gaat weer slapen. Nogmaals stoot de engel hem aan en gebiedt hem op te staan en te eten, want hij heeft nog een reis voor de boeg. Nu staat Elia op, eet en drinkt. Op krachten gekomen loopt hij vervolgens veertig dagen en nachten tot hij de berg Horeb bereikt. Daarmee heeft Elia een lange reis voltooid vanaf de Karmel in het noorden van Israël, via Berseba in het zuiden van Juda door de Sinai-woestijn naar de berg waar ooit Mozes de Wet van God ontving en een persoonlijke ontmoeting met God had. Elia is zo bij de oorsprong van het Joodse geloof aangekomen, waar God zich openbaarde en de Wet geschonken heeft. Hier zal ook Elia Gods troostende aanwezigheid ervaren en zal God hem Elisa als opvolger beloven (19,9-18).

Efeziërs 4,30–5,2
Zie: R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53

 

Preekvoorbeeld

Lange tijd kan het leven ons toelachen. Wij kunnen dan intens genieten van alles wat wij zijn en hebben. Maar vroeg of laat kent iedere mens perioden van tegenslag. Het leven kan ons dan flink door elkaar schudden. Ik denk aan economische malheur, aan een ziekte die chronisch wordt, aan de dood van een dierbare of aan ontrouw in een relatie. In al die situaties wordt de toekomst van een mens donker en onzeker. Ons geloof in God kan dan ook danig op de proef gesteld worden. Niet weinigen stellen zich dan de vraag: waarom moet mij dit overkomen? En ook kan de vraag waar God nu is indringend gesteld worden.

In een dergelijke situatie hebben wij vandaag ook de profeet Elia aangetroffen. Hij heeft gestreden met de priesters van Baäl en de overwinning is behaald. Maar daarna volgt een flinke botsing met de koninklijke familie, heel bijzonder met de wrede koningin Izebel. De situatie wordt zo gevaarlijk dat Elia moet vluchten. Als vluchteling komt hij geestelijk in een grote crisis. Hij is zo onzeker en moedeloos dat hij verlangt naar de dood. Maar dan, zo hebben wij in de eerste lezing van vandaag gehoord, wordt de profeet door God zelf weer op de been gezet. Een bode van de Heer biedt Elia troost. De grote crisis in zijn leven wordt overwonnen door de kracht die God zelf geeft. Sta op en eet, zo hoort Elia. Sta op en laat je voeden door brood uit de hemel. En Elia vindt kracht en kan de reis van zijn leven voortzetten.

Iets dergelijks kun je als priester ook wel eens meemaken bij mensen die ernstig ziek zijn. Mensen vol angst en onzekerheid over hun toekomst. Het leven is donker geworden en het geloof in God klein en aangevochten. Maar dat aangevochten geloof kan worden versterkt door het gebed van omstanders of door de ziekencommunie. Het vormt de rijkdom van ons geloof. In situaties van ernstige ziekte of andere vormen van groot lijden kunnen woorden van mensen vaak leeg en goedkoop overkomen. Maar wij mogen dan doorverwijzen naar de Heer. De Eucharistie als brood van Godswege in een tijd van crisis. Brood van Godswege dat mensen wil troosten en weer perspectief wil bieden. Vaak is een dergelijke ziekencommunie heel emotioneel. Kwetsbare mensen weten de heilige en liefdevolle God nabij. Mensen kunnen dan heel dankbaar zijn. De Heer is nabij in gebroken brood. De zieke is dankbaar omdat God Zijn hand op hem legt. En de zieke vat, evenals Elia, moed. Hij kan weer opademen, hoe onzeker de toekomst ook is.

Broeders en zusters, vandaag hebben wij ook gelezen uit het evangelie naar Johannes. Wij hoorden een van de zogenaamde Ik-ben-woorden: Christus noemt zich het Brood des levens. Op onze tocht door het leven wil Christus ons nabij zijn. In de traditie van onze Kerk zijn deze woorden van Jezus Eucharistisch gelezen. Ook dit uur wordt brood gebroken en rondgedeeld. En in dat brood komt Christus ons tegemoet. Teken van solidariteit met een wereld in nood. Teken van solidariteit met mensen die broos en kwetsbaar zijn. Om dat te beleven hoeven wij geen vluchteling zoals Elia te zijn en ook geen ernstig zieke. Ieder van ons, met een bestaan vol licht en donker, vol geluk en ongeluk, mag leven van het Eucharistisch brood waarin de levende Heer ons tegemoet komt.

Wij hebben zojuist gehoord dat de omstanders over Jezus morden. De tijdgenoten van Jezus in Juda konden de woorden van de Heer niet goed plaatsen. Zij kennen Jezus en kijken niet verder dan zijn aardse afkomt. Dat Jezus uit God is, kunnen zij niet plaatsen. Opnieuw wordt duidelijk dat geloof een geschenk is. Gelukkig de mens wiens ogen worden aangeraakt en Jezus mogen herkennen als Gods nabijheid.

Broeders en zusters, de mensen uit Juda kunnen dat niet geloven. En wij? Hoe staat het met onszelf? Kunnen wij onze aarzelingen en scepsis loslaten? Durven wij ons bestaan te verankeren in Christus? Als wij ons leven verbinden met Christus kunnen wij echte vrede en vrijheid vinden. In kracht van de Geest kunnen wij ons overgeven aan de levende Heer. Geloof, echte overgave is niet vanzelfsprekend. Dat was niet zo in de dagen van Jezus. Dat is ook nu niet het geval. Niemand komt tot Mij als de Vader hem niet trekt. Christelijk geloof is geen menselijke mogelijkheid, maar wordt ons mogelijk gemaakt door God zelf. Juist in deze viering mogen wij bidden dat de Heer onze ogen raakt opdat wij zien, en onze oren opdat wij horen. Dat wij ons hart openstellen en het met Christus wagen.

Als wij ons door Christus laten voeden, zijn wij geroepen tot een leven van navolging. Paulus is daar vandaag zeer duidelijk over. Wrok en boosaardigheid passen niet in een christelijk leven. Veeleer zijn wij geroepen tot goedheid en hartelijkheid. Met Christus als tochtgenoot gaat het om liefde en vergeving zoals Christus ons lief heeft en vergeeft.

inleiding drs. Marc Brinkhuis
preekvoorbeeld mgr. dr. Gerard de Korte