17e zondag dhj, B jaar, 28-7-2024

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 40
  • Bestandsgrootte 144.73 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 18 juni 2024
  • Laatst geüpdatet 18 juni 2024

17e zondag dhj, B jaar, 28-7-2024

28 juli 2024
Zeventiende zondag door het jaar

Lezingen: 2 Kon. 4,42-44; Ps. 145; Ef. 4,1-6 Joh. 6,1-15 (B-jaar)

 

Inleiding

Profetenlezing: 2 Koningen 4,42-44
Elisa, de Godsman, beantwoordt aan zijn naam die God helpt, betekent. Als opvolger van de profeet Elia komt Elisa op voor mensen in nood: een verarmde weduwe (2 Kon. 4,1-7), een welgestelde vrouw zonder kind (2 Kon. 4,8-37) en verhongerende profeten (2 Kon. 4,38-41).
In onze perikoop (2,42vv) is Elisa in Gilgal en er is nog steeds hongersnood in het land (2 Kon. 4,38v). Dankzij een gift – de eerstelingen van de oogst; Deut. 26,1-11 – kan Elisa zijn knecht zijn gasten te eten laten geven. Ofschoon de bediende de twintig gerstebroden en een zakje vers graan te weinig vindt voor honderd personen, vertrouwt Elisa op de Getrouwe die gezegd heeft: Ze zullen ervan eten en nog overhouden ook! Dan zet de bediende van Elisa het de profeten voor, zij eten volop en zij houden nog over, zoals de Barmhartige had gezegd (2 Kon. 4,44).

Lezing uit de brieven: Efeziërs 4,1-6
Zie: R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53

Evangelielezing: Johannes 6,1-15
Zoals de profeet Elisa bewogen is om de honger van zijn gasten (profeten), zo is Jezus die met zijn leerlingen in het gebergte zit, bekommerd om de grote menigte mensen die naar Hem toestroomt.
Jezus, zoon van Israël, kent het manna-verhaal (Ex. 16). Hij weet dat mensen met brood en spelen te manipuleren zijn en dus kunnen terugvallen in de slavernij van Egypte. Zo kort vóór het Pèsachfeest, het feest van bevrijding, weet Jezus maar al te goed dat de Bevrijder wil dat mensen volop te eten hebben. Dat hemels voedsel – genadebrood – er is om met elkaar te delen. Jezus deelt zijn bekommernis met zijn leerlingen. Waar kunnen we brood kopen om deze mensen te eten te geven, Filippus? (6,5). Filippus antwoordt: Zelfs tweehonderd denarie (het dagloon voor tweehonderd arbeiders!) zou niet voldoende zijn om iedereen een klein stukje brood te geven. Elisa had twintig gerstebroden gekregen om honderd profeten te voeden. Andreas, de broer van Simon Petrus, wijst Jezus op een jongen met vijf  gerstebroden en twee vissen. Maar wat stelt dit voor voor zoveel mensen? Het antwoord van Jezus is opvallend: Laat iedereen gaan zitten! Er was daar veel gras en ze gingen zitten. Net als Elisa vetrouwt Jezus op de Getrouwe die gezegd heeft: Zij zullen eten en overhouden. Bovendien wil Hij God als de Herder aan het licht brengen die mensen laat rusten in grazige weiden en er voor zorgt dat het de mensen aan niets ontbreekt (Ps. 23). Daarom laat Hij hen gaan zitten op het malse gras (Joh. 6,10). Jezus dankt de Schepper, Gever van alle goeds, omwille van de vijf gerstebroden en twee vissen en deelt de broden en vissen uit onder de massa mensen die in het gras zit. Wanneer iedereen volop gegeten heeft, laat Jezus zijn leerlingen de overgebleven stukken brood bijeenbrengen: twaalf manden vol, volop voedsel voor heel Israël.
De mensen herkennen in de brooddelende Jezus de profeet die in de wereld zal komen (Deut. 18,15). Omdat zij Hem tot koning willen uitroepen, trekt Jezus zich, geheel alleen, in het gebergte terug. Pas daarna zal Hij zeggen: Ik ben… het brood om van te leven (6,35).

Antwoordpsalm: Psalm 145
De verzen 15 en 16 van Psalm 145 verbinden thematisch de eerste en de derde Schriftlezing met elkaar:

Allen zien hoopvol naar U uit,
U geeft voedsel, op de juiste tijd.
Gul is uw hand geopend,
U vervult het verlangen van alles wat leeft.

Aan de Schepper, die genadig, barmhartig, vol medelijden, geduldig en groot in liefde is, zal het niet liggen dat alle mensen volop te eten hebben. In de voetsporen van Elisa en van Jezus worden wij uitgenodigd om te delen wat wij hebben – wat wij niet hebben kunnen wij ook niet delen – met elkaar, onder dankzegging van God. Dan heeft iedereen volop te eten en blijft er nog over.

Wij danken U
            voor het gedeelde brood
            met vreugde rijk gezegend,
            voorproef van het feest.
            [ Andries Govaart]

Delen wat je hebt

Er was maar een enkel brood in het clarissenklooster van San Damiano (Umbrië), terwijl zij honger kregen en de etenstijd aanbrak. Clara riep zuster Cecilia die de zorg had voor het uitdelen en liet haar het brood verdelen; de ene helft moest zij naar de medebroeders sturen en de andere helft voor de zusters binnen houden. De helft die zij behielden, liet zij overeenkomstig het aantal vrouwen in vijftig stukken snijden en die op de tafel van de armoede aan hen voortzetten. De vrome dochter antwoordde haar dat hier de oude wonderen van Christus nodig waren om zo’n klein stuk brood in vijftig stukken te verdelen. Daarop antwoordde de moeder: mijn dochter, doe maar gerust wat ik zeg.
De dochter haastte zich te doen wat de moeder opdroeg en de moeder haastte zich vrome smeekbeden voor haar dochters tot haar Christus te richten. Door Gods vrijgevigheid vermeerderde zich dat kleine beetje brood in de handen van zuster Cecilia, die het verdeelde en voor iedere zuster van het convent was er een groot stuk’ (Levensbeschrijving van de heilige maagd Clara, 15).

Het verhaal over Clara en Cecilia is een inspirerende midrasj bij het broodwonder van Jezus (Joh. 6). Uit het verhaal spreekt een zusterlijke zorg voor het dagelijkse brood van de zusters. Zoals Jezus zijn leerlingen voorhoudt om te delen wat zij aan brood en vissen hebben, zó draagt Clara aan Cecilia op om het ene brood (80 gram) dat er is, te verdelen. Het is opvallend dat Clara radicaler is dan Jezus. Zij draagt ook zusterlijke zorg voor de (minder-)broeders en laat de helft van het brood eerst naar hen brengen. De overgebleven helft moet Cecilia in vijftig stukken snijden, terwijl zij op voorspraak van Christus om Gods royale vrijgevigheid bidt. De inspanningen van Cecilia en Clara zijn niet tevergeefs. Dankzij Gods vrijgevigheid hebben alle vijftig zusters volop te eten (Ex. 16,17v; 2 Kon. 4,43v): ‘En aldus vermenigvuldigde de Heer dat brood zo, dat Cecilia er vijftig goede en grote sneden van sneed, zoals de heilige Clara het haar had opgedragen’ (Proces van de heiligverklaring 6,16).

Literatuur
G.P. Freeman (e.a.), Clara van Assisi, Nijmegen 2015
G.P. Freeman, Umbrië. In de voetsporen van Franciscus, Nijmegen 2017
A. Govaart, De weg die je goeddoet, Middelburg 2022, 123
J. Hulshof, Zondag aan de rivier, Baarn 2018
H. Janssen OFM, Delen wat wat je hebt, in: Franciscaans Maandblad 2001/9, 8-9
Janssen OFM, Psalm 23: Een pastorale psalm, in: Franciscaans Leven 2019/6, 235-241
K. Smelik, 2 Koningen, ’s Hertogenbosch/ Brugge 1994
J. Smit, Het verhaal van Johannes, Berne Heeswijk 2015

 

Preekvoorbeeld

Midden in de zomer bepaalt de schrijver van de Efezebrief ons vandaag nog weer bij de ruimte waarin wij de andere lezingen horen: de ruimte van de gemeente, de ruimte van de kerk; verbrokkeld, aangevochten, verdeeld – er is van alles over te zeggen, maar, zo stelt de schrijver van de brief – is het Paulus? – geroepen tot eenheid, tot echte oecumene. En dat vanwege het fundament van de kerk. In hoge toonzetting wordt de lof gezongen over die eenheid en die grondslag: één Heer, één geloof, één God en Vader van allen. Ook die veelkleurig samengestelde gemeente van Efeze, Joden en Grieken van allerlei slag, is toch één, één lichaam in de band van de vrede. De kerk die de Schriften leest, de verhalen hoort en daarmee op de weg gaat die past bij hun roeping – op weg gaat naar de toekomst van de Heer –, de kerk die onderweg tekenen van die toekomst stelt, tekenen van de vrede aan de wereld laat zien.
In de ruimte van de kerk met die roeping horen we vandaag de twee andere lezingen, uit het Oude en uit Nieuwe Testament. Twee gedeelten die merkwaardig veel op elkaar lijken. Zoveel dat je veronderstellen mag dat Johannes in zijn evangelie het verhaal over de profeet Elisa gebruikt heeft. Elisa die voorging in een wonderbare spijziging: zijn knecht moest van de 20 gerstebroodjes en een zakje vers graan de honderd profeten die met Elisa optrokken maar te eten geven. Ja, maar dat kan natuurlijk helemaal niet…! Da’s helemaal niet genoeg. Maar nee: doe toch maar, want, zo hoor je dan: dit zegt de Heer, ze zullen ervan eten en nog overhouden ook. En ze aten, die 100, en hielden nog over… Zo zegt, zo spreekt de Heer. God die het volk Israël in de woestijn ook niet van de honger deed omkomen maar hen manna uit de hemel gaf, voor elke dag genoeg…
En dan vertelt Johannes in zijn evangelie dat vlak voor Pesach Jezus de berg op gaat. Vlak voor het Paasfeest, het feest van de bevrijding uit Egypte, met de woestijntocht en het manna. Hij gaat de berg gaat op, merkwaardig… Welke berg? Johannes zegt het niet; en je denkt dan toch aan de berg waarover de andere evangelisten vertellen, die berg waar Jezus met Mozes en Elia samen was en waar uit de hemel klonk: ‘deze is mijn zoon, mijn geliefde’… Hoe het ook zij: op de berg komt een grote menigte Jezus achterna. En nu is de vraag hoe we aan brood komen. Jezus neemt zelf het initiatief, anders dan bij de andere evangelisten die het verhaal ook vertellen. Waar zullen we brood kopen?
Jezus vraagt het aan Filippus om hem op de proef te stellen. Die beproeving van Filippus, een leerling van het eerste uur, is niet of hij een bakkerswinkel in de buurt weet, maar of hij herkennen kan met wie hij optrekt. De vraag, de proef om de som gaat over de vraag: weet jij wie ik ben? Weet jij wat het betekent wat hier gaat gebeuren? Weet jij wat het is Pasen te gaan vieren?
Filippus geeft de gewone menselijke antwoorden, zoals ik zou doen. We hebben niet meer dan 200 schellingen – zeg maar het dagloon van 200 mensen – en dat is bij lange na niet genoeg. En ja, zegt iemand – net als de profetenknecht van Elisa eerder – er is hier wel een jongetje met vijf gerstebroden en twee vissen, maar ja, daar doe je hier met zo'n massa toch ook niet veel mee.
En dan zegt Jezus: laat de mensen gaan zitten. En, zegt Johannes erbij: ‘want er was daar veel gras.’ Je hoort die bekende Psalm 23: ‘De Heer is mijn herder, mij zal niets ontbreken; hij voert mij naar grazige weiden’. Hier op de berg is die Heer, die herder is, hier is de mens van Godswege, het zal ons aan niets ontbreken.
En Jezus neemt de broden, spreekt de dankzegging erover uit, en in het Grieks staat daar het woord eucharisteo, eucharistie vieren dus… en hij verdeelt het brood onder de mensen en er blijft over: 12 manden vol, brood voor heel Israël, voor de 12 stammen.
En ja, we kennen het verhaal waarschijnlijk als ‘de broodvermenigvuldiging’, maar er wordt, zo lijkt het, helemaal niet vermenigvuldigd, er wordt gedééld. En dan zijn er uitleggers, en dat vind ik wel leuk, die zeggen dat Jezus het brood breekt en dat op dat moment dan de bemoediging ontstaat die al die mensen ertoe brengt om het verborgen brood tevoorschijn te halen en met anderen te delen. Je ziet het voor je, de picknickmandjes die tot dan toe onder de wijde mantels verborgen waren, komen ineens tevoorschijn en iedereen geeft z’n buurvrouw of buurman van wat hij ’s ochtends klaar had gemaakt. Leuk, maar daarmee maak je het verhaal toch stuk, ga je op zoek naar wat er nou echt is gebeurd – en zie je over het hoofd wat Johannes wil zeggen.
Van het brood hier deelt Jezus uit, zoveel als ieder nemen wil en wat erover blijft moet worden verzameld en bewaard, zodat er niets verloren gaat. Hier geen beperkingen, geen limiet in tegendeel: hier de overvloed van de messiaanse tijd. Meer dan genoeg, overvloed, volop. Hier wordt zichtbaar: Gods koninkrijk, de wereld nieuw. Doordat Jezus uitdeelt van het nieuwe manna, dat brood uit de hemel. Hij deelt. Het brood als het manna, het brood uit de hemel. Jezus is niet degene die brood hééft, maar die brood ís. Hij brengt in zijn hele leven de notie van het delen zo tot uitdrukking dat Hij ook zelf gegeten wordt, zichzelf deelt en zo ons leert delen. Tot de opstanding, het aanbreken van de rijk, waarvan wij vandaag in de kerk iets mogen zien en waarvan wij mogen delen in de wereld waarin we staan.

inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld ds. Nico Pronk