- Versie
- Downloaden 58
- Bestandsgrootte 143.09 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 april 2024
- Laatst geüpdatet 7 april 2024
6e zondag Pasen, 5-5-2024
5 mei 2024
Zesde zondag van Pasen
Lezingen: Hand. 10,25-26.34-35.44-48 Ps. 98; 1 Joh. 4,7-10; Joh. 15,9-17 (B-jaar)
Inleiding
Eerste lezing: Handelingen 10,25-26.34-35.44-48
Jammer dat er zulke sprongen gemaakt worden in het boek Handelingen. Op de vierde Paaszondag lazen we uit hoofdstuk 4, verleden zondag uit hoofdstuk 9 terwijl we vandaag een tamelijk verknipte lezing hebben uit hoofdstuk 10. Dat maakt de lezing soms wel moeilijk. Zo zegt Petrus volgens vers 26 tot Cornelius: ‘Sta op, ik ben ook maar een mens’ en direct daarop laat het lectionarium Petrus verklaren dat hij nu beseft dat er bij God geen aanzien des persoons bestaat. Het is niet gemakkelijk om het verband tussen die twee uitspraken te begrijpen. We zullen daarom het gehele hoofdstuk mee moeten laten spelen in de uitleg van de lezing.
De vrome man Cornelius
In het begin van hoofdstuk 10 wordt een zekere Cornelius geïntroduceerd, een vrome inwoner van Caesarea, residentie van de Romeinse landvoogd en standplaats van de Romeinse troepen. Cornelius is officier in het Romeinse bezettingsleger. Hij wordt beschreven als een vroom of godsdienstig man. De Griekse term die daarvoor gebruikt wordt (eusebès) betekent ‘eerbiedig’, ‘aanhankelijk’, ‘dankbaar’, ‘plichtsgetrouw’, ‘gewetensvol’. De auteur vertelt verder dat hij vrijgevig was en een man van gebed. In vers 22 wordt verder nog gezegd dat Cornelius een rechtvaardig man was, dat hij God vereerde en dat hij bij het hele Joodse volk in aanzien stond. Beter iemand kun je je nauwelijks voorstellen. Het enige negatieve aan de man was dat hij een heiden was. Door middel van visioenen komen Cornelius en Petrus met elkaar in contact (vgl. vv 3-6 en 10-16), ook al toont Petrus zich in het begin nog wel wat sceptisch.
De scepsis van Petrus
Met twee voorbeelden toont de auteur de reden van de scepsis van Petrus. Dat het hier om een belangrijk element in de vertelling gaat kan afgeleid worden uit het gebruik van de uitdrukking egeneto (en het geschiedde). In het eerste voorbeeld (v. 25) vertelt de auteur dat Cornelius Petrus eerde met een voetval. Zowel de nbv21 als de wv95 vertalen de Griekse uitdrukking proskuneoo, in navolging van de Vulgaat met ‘aanbidden’. Mensen aanbidden is voor Joden absoluut ongehoord, en Petrus antwoordt dan ook ‘ik ben ook maar een mens’. Voor Romeinen, en zeker voor militairen, was het zelfs een plicht om met deze aanbiddingsgeste de (goddelijke) keizer eer te betonen. Cornelius handelt hier dus zoals het een Romeinse officier betaamt. De tweede reden voor de scepsis van Petrus is dat het Joden verboden was om met niet-Joden om te gaan en bij hen aan huis te komen (v. 28).
De scepsis van Petrus wordt op twee verschillende manieren overwonnen. In v. 15 hoort Petrus in het visioen dat wat God rein heeft verklaard niet als verwerpelijk beschouwd mag worden. In v. 34 stemt Petrus in met dat goddelijke standpunt: ‘Nu besef ik pas goed dat er bij God geen aanzien des persoons bestaat’. Petrus komt tot deze overtuiging na de verklaring van Cornelius dat hij en zijn familie bijeen zijn in naam van God, bereid om te doen wat God heeft opgedragen.
Tegendraads Pinksteren in een heidens huis
‘Terwijl Petrus nog aan het spreken was, kwam de heilige Geest plotseling neer op allen’ (v. 44). De Geest Gods bezielde dus een groep heidenen nog voor zij gedoopt waren. Aan deze familie gebeurde wat in hoofdstuk 2 in Jeruzalem had plaats gehad onder de apostelen. Nu hoorden christenen deze ‘heidense gelovigen’ in tongen spreken en God verheerlijken. De reactie van Petrus is zodoende de logische consequentie van al verhaalde gebeurtenissen in dit hoofdstuk: ‘Kan iemand nog het water weigeren, zodat deze mensen niet gedoopt zouden worden die net als wij de heilige Geest ontvangen hebben?’ En hij beval hen te dopen in de naam van Jezus Christus.
Op deze wijze vertelt de evangelist hoe voor het eerst de christelijke gelederen worden aangevuld met gelovigen uit de heidenen.
Zie: dr. J.H.A. Brinkhof, ‘Petrus naar de volkeren’ (Handelingen 8,4-25; 9,32–12,23 en 15,7-21) en prof. dr. E.H. Hoet, ‘Nu weet ik zeker dat God geen aanzien des persoons kent’ (Preekvoorbeeld bij Handelingen 10,34v) in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 74-86.91-92
Psalm 98
De structuur van deze psalm is niet eenvoudig, zeker niet nu slechts de helft van dit lied in de liturgie van deze zondag is opgenomen.
In de voor ons liggende tekst wordt zowel in het begin als op het einde de oproep gedaan om de Heer een loflied toe te zingen. In de volledige tekst gaat het tweede verzoek verder met de oproep om met alle mogelijke muziekinstrumenten Godslof tot uiting te brengen. Verder wordt heel de schepping met al haar bewoners uitgenodigd om de Heer te loven.
Na de beginoproep volgt de motivatie voor de lofzang: de Heer heeft wonderen gedaan, heeft zijn krachtige arm doen gelden. Hij heeft zijn weldaden en gerechtigheid, zijn goedheid en trouw ten aanzien van Israël doen kennen. In de verzen 2 en 3 is sprake van Gods gerechtigheid ten bate van de volken, reden voor hen om de Heer te verheerlijken.
De vermelding van Gods lof door Israël en de volken is misschien het motief voor de keuze van deze psalm in de liturgie van deze zondag, aangezien we in de eerste lezing gehoord hebben hoe God en zijn heilige Geest de grenzen van de christengemeente verlegd hebben van Israël naar de volken.
1 Johannes 4,7-10
In vers 1 schrijft de auteur over valse profeten die Jezus niet belijden en daarom niet van God komen. Integendeel zij komen uit de wereld voort en spreken zodoende de taal van de wereld. Wereld moet hier dus begrepen worden al alles wat in de ogen van God negatief, slecht, zondig is.
Met zijn oproep tot liefde gaat de auteur verder in zijn polemiek tegen die valse profeten, want wie niet liefheeft, kent God niet, aangezien God liefde is. In de gedachte van de schrijver kan deze bewering zelfs omgedraaid worden: wie God, die liefde is, niet kent, kan niet liefhebben. Deze onbekendheid met God heeft hij in de verzen die voorafgaan aan onze perikoop reeds naar voren gebracht.
Johannes 15,9-17
Deze perikoop is een voortzetting van de voorafgaande allegorie over de wijnstok en de ranken. De evangelist legt hier de nadruk op het gebod van de liefde. Deze combinatie kan vreemd overkomen. Is het mogelijk lief te hebben op bevel?
Het Griekse werkwoord agapaoo dat hier met ‘liefhebben’ wordt vertaald kan ook ‘solidair zijn’ betekenen, een dimensie die misschien minder zwaar overkomt dan liefhebben. Verder gebruikt de auteur een woord (entola) dat hier weer gegeven is met ‘gebod’, maar dat in de Septuagintvertaling van 1 Koningen 11,11 gebruikt wordt als weergave van het Hebreeuwse berit, wat ‘verbond’ betekent. Jezus’ ‘gebod’ van de liefde of solidariteit moet dus gezien worden als een oproep om met Hem verbonden te blijven en tevens als een teken van leven volgens het verbond met God. Daarbij refereert Jezus aan zijn eigen trouw aan dat verbond met de Vader. Deze verbondstrouw van Jezus manifesteert zich in de liefde en solidariteit met zijn leerlingen. De liefde van Jezus is daarom op de eerste plaats een oproep tot de leerlingen om zijn weg te gaan. In het voorafgaande hoofdstuk verklaart Jezus al dat Hij de weg, de waarheid en het leven is (14,6).
Preekvoorbeeld
Thema: Vriendschap
Vriendschap!
‘Vrienden noem ik jullie…’, zegt Jezus.
Vrienden???
Teleurgesteld schampert een oude hit van de band ‘Het Goede Doel’:
Eenmaal trek je de conclusie / Vriendschap is een illusie / Vriendschap is een droom / Een pakketje schroot, met een dun laagje chroom.
Vrienden!!!
Diep en pakkend eindigt Toon Hermans een gedicht met de woorden:
Pas als je iemand hebt / die met je lacht en met je grient / dan pas mag je zeggen: / ik heb ’n vriend.
Dat zijn twee heel tegengestelde ervaringen en gedachten over vriendschap. We herkennen ze, denk ik, allebei wel.
De teleurstelling, omdat je misschien te veel verwachtte.
En ook de terughoudendheid herkennen we. Zeg niet te gauw dat je een vriend hebt: Pas als je iemand hebt, die… dan mág je zeggen…
Hoe zit dat nou met vriendschap? Wat is dat nou eigenlijk? En waarom zoeken we vrienden, vriendinnen?
Wikipedia geeft wel een mooie omschrijving: ‘Vriendschap is een nauwe relatie of verhouding tussen twee of meer mensen. Hierbij speelt het geslacht geen rol en daarnaast seksualiteit vaak ook niet. Het belangrijkste waarop goede vriendschap gebouwd is, is vertrouwen en onvoorwaardelijkheid.’
Dat klinkt goed, vertrouwen en onvoorwaardelijkheid. Dat is precies waar Toon Hermans op doelde in zijn gedicht en dat is ook precies waarin Henk Westbroek, de zanger van ‘Het Goede Doel’ zo in teleurgesteld was.
Ik denk trouwens dat er nóg een belangrijk ingrediënt is. Naast trouw en onvoorwaardelijkheid speelt er nog iets, iets gezamenlijks: Je herkent iets in elkaar van hoe je in het leven staat; van hoe je tegen het leven aankijkt, daarover praat en denkt. Daar word je op de een of andere manier door aangeraakt.
Zo is het vast ook begonnen, die vriendschap van Jezus en de discipelen. Hij kwam ze tegen, ze kwamen Hem tegen, ze raakten in gesprek. ‘Ga met Me mee’, zei Hij. Natuurlijk deden ze dat niet ‘zo maar’. Ze herkenden iets in Hem, in z’n stem, in z’n woorden, in z’n ogen, in z’n gedrag. Daarom wilden ze wel bij Hem horen, meer van Hem weten. En zo zijn ze met Hem opgetrokken – een paar jaar lang, door het land getrokken, hebben de dagen en de nachten gedeeld, elkaars woorden geproefd, elkaars doen en laten niet alleen verdragen, maar leren waarderen. Gaandeweg hebben ze vertrouwen gekregen in elkaar en zijn ze er onvoorwaardelijk voor elkaar.
En nu… nu zegt Jezus: ‘Ik noem jullie mijn vrienden, mijn vriendinnen…’ Dat Hij dat nú zegt, op dit moment daar zó de nadruk op legt, is niet zonder betekenis.
In deze hoofdstukken, vanaf hoofdstuk 15 beschrijft Johannes hoe Jezus zijn discipelen erop voorbereidt dat er een andere tijd komt. Een tijd waarin zij er alleen voor zullen staan, zonder Hem, dat mensen wantrouwend naar hen zullen kijken. Een tijd, waarin zij zichzelf zullen tegenkomen. Ook dat. Maar weet, brengt Hij naar voren, weet dat jullie en Ik met elkaar verbonden zijn en verbonden blijven.
Al deze woorden luiden zijn afscheid in… Daar bereidt Hij hen op voor.
Die vriendschap, die Hij hier zo benadrukt, zal aanstonds ernstig op de proef gesteld worden. Dat lees je voluit terug in de beschrijving die Johannes even verderop in zijn boek geeft (hst. 18) van die bewuste vrijdag, waarop Jezus gevangengenomen wordt en er Hem een proces wordt aangedaan… En hoe zijn leerlingen, deze vrienden, het één voor één vertwijfeld laten afweten; hoe ze elkaar daarna weer angstig opzoeken op die Stille Zaterdag; hoe zij door elkaar geschud worden op die vreemde verwarrende zondag als zij Hem niet meer in het graf vinden en als de vrouwen zeggen dat ze Hem gezien hebben; over de ontmoetingen met Hem daarna… en waarin door alles heen bleek hoe trouw en onvoorwaardelijk zijn vriendschap was. Hoe Hij met hen verbonden bleef.
Zij hebben toen iets ervaren van wat heel wezenlijk is aan vriendschap. Niet alleen dat je een vriend hebt, maar dat die ander ook een vriend is. En dat jij voor die ander ook een vriendin of vriend zou kunnen zijn, maar dat je daarin ook jezelf tegenkomt... Onvoorwaardelijk, dat wil zeggen, zonder voorwaarden vooraf zocht Hij hen toen weer op en sprak met hen… En dat terwijl er op hun vriendschap voor Hem ondertussen wel het een ander af te dingen was.
Voor ons geldt dat niet anders. Het is niet moeilijk om te zeggen ‘ik heb een vriend’, maar hoe is het om te zeggen ‘Ik bén een vriend’?
Vriendin, vriend, ben ik dat? Hoe ben ik dat? Ben ik dat genoeg? Een vriend hebben is één, maar nadenken over of je een vriend/vriendin bént, dat kan ons wel eens wat onzeker maken.
Trouw en onvoorwaardelijkheid
De vriendschap van Jezus is daarop gebouwd. Daar roept Hij zijn leerlingen, met het naderend afscheid voor ogen, ook toe op: Heb elkaar lief!
Dat klinkt in onze wereld misschien soft en naïef, maar wie iets van het leven van Jezus begrepen heeft, weet dat het dat allerminst is.
Heb elkaar lief. Dat is: blijf verbonden met elkaar door vast te houden aan wat ik jullie heb meegegeven vanuit mijn verbondenheid met God, vanuit wat ik aan Hem ervaren heb.
Jawel, God, die Jezus heel intiem ‘zijn Vader’ noemt. God heeft met zijn oorsprong te maken. We komen dan heel dicht bij de geheimenissen van het hart, de verborgen omgang met God. Hier bij het geloof van Jezus, zijn verbodenheid met God, de bron van waaruit Hij denkt en doet en leeft. In het verlengde daarvan mondt het voor Jezus uit in: Heb elkaar lief, blijf voor elkaar instaan, zie naar elkaar om.
Het zegt heel veel over hoe Jezus zelf in zijn leven God ervaren heeft, onvoorwaardelijk liefdevol en nabij. Een God, die in zijn liefde mensen tot hun recht wil laten komen, hen barmhartig aanvaardt. Trouw en zonder voorwaarden vooraf.
Ik heb het allemaal met jullie gedeeld, zegt Jezus. Blijven jullie dat dan ook doen.
Het gaat om iets dat bij Hem heel diep van binnen zit, die verbondenheid met de Eeuwige. Maar het is iets dat Hij niet opsluit in zijn hart. Nee, Hij leeft eruit met mensen die Hij daarom zijn vrienden en vriendinnen noemt. En Hij houdt het hen voor: als wij straks afscheid nemen, blijf elkaar liefhebben; blijf solidair met elkaar; blijf voor elkaar zoeken naar gerechtigheid, dat is naar wat voor elkaar recht is en goed en doe dat barmhartig, met een warm hart.
Die woorden echoën de eeuwen door tot hier bij ons. Wij, deelgenoten aan die goede boodschap die Hij ons op het hart heeft willen binden om vanuit te leven.
Op deze zondag vóór Hemelvaart, dat ook weer een afscheid markeert, staan ook wij daar bij stil. Het is een leidraad voor het leven die Hij ook ons heeft meegegeven, want (zoals één van mijn leermeesters ooit in een preek zei) vriendschap met de Eeuwige is eeuwige vriendschap.
inleiding Gerard van Buul OFM
preekvoorbeeld prof. dr. Jaap de Lange