- Versie
- Downloaden 63
- Bestandsgrootte 206.02 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 29 september 2023
- Laatst geüpdatet 29 september 2023
31e zondag dhj, A jaar, 5-11-2023
5 november 2023
Eenendertigste zondag door het jaar
Lezingen: Mal. 1,14b–2,2b.8-10; Ps. 131; 1 Tess. 2,7b-9.13; Mat. 23,1-12 (A-jaar)
Inleiding
Maleachi 1,14b–2,2b.8-10
De naam Maleachi (Hebreeuws voor ‘mijn bode’) geldt als de aanduiding van de laatste, ons verder onbekende, profeet van het Oude Testament. De auteursnaam die het boekje draagt, steunt op Maleachi 3,1: ‘Let op, ik zal mijn bode (Hebreeuws: mal‘âkî) zenden’. Ten tijde van deze veronderstelde profeet Maleachi was de verwoeste tempel in Jeruzalem weer opgebouwd (515 voor Chr.). Maar de eredienst in die opgebouwde tempel strekte niet bepaald tot eer van JHWH.
Maleachi zegt tegen de dienstdoende priesters duidelijk waarop het staat. God heeft de stam van Levi wel uitgekozen voor de priesterlijke dienst, maar de priesters laten het schromelijk áfweten. Zij beantwoorden niet aan de verwachtingen van God noch aan die van het volk. Trouwe dienst en betrouwbare verkondiging van de Tora, het door God geïnspireerde onderricht, zijn bij deze priesters vér te zoeken. Hetzelfde geldt van het volk. Ook bij de mensen ontbreekt het aan trouw en eerbied voor God.
Het slotvers (v. 10) van deze lezing trekt de aandacht door de vermelding van God als ‘Vader’. Dit komt zelden voor in het Oude Testament. Waarschijnlijk vermeed men de titel ‘Vader’ voor de God van Israël om iedere associatie met vadergodheden van omringende religies, berucht om hun escapades, te vermijden.
De tegenwoordig gangbare aanduiding van God als ‘onze Vader’ hebben we aan Jezus van Nazaret te danken. De grote vernieuwing die Jezus ons gebracht heeft, is dat Hij God, die in het late jodendom op afstand was geraakt, dicht bij ons brengt. Hij doet dat door aan de titel ‘Vader’ van God een nieuwe plaats en inhoud te geven. Zie de evangelielezing van deze zondag: ‘want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel’ (Mat. 23,9).
1 Tessalonicenzen 2,7b-9.13
Waardoor weet een verkondiger van Gods Woord dat hij/zij niet eigen wijsheid preekt maar echt het Woord van God? En hoe kunnen de toehoorders dat onderscheiden? Het antwoord van sint Paulus luidt dat hij zichzelf op de eerste plaats beschouwt als hóórder van het Woord, dus gebonden aan dat Woord. Paulus ziet zich vooral als dienaar van het Woord. Die dienstbaarheid kun je vast stellen door met je oren naar Paulus te luisteren maar ook door met je ogen naar hem en zijn handenarbeid te kijken.
Hier valt op dat Paulus herinnert aan de ‘tederheid’ van zijn optreden bij het verkondigen van de Blijde Boodschap onder de bewoners van Tessaloniki. Paus Franciscus sluit zich hierbij herhaaldelijk aan door een hernieuwde belangstelling te vragen voor dit soms vergeten thema van de ‘tederheid’ (Italiaans: tenerezza) in de praktijk van het christelijke leven en speciaal in het pastoraat.
Zie: Theo A.F.M. van Adrichem ofm, ‘1 Tessalonicenzen. Het eerste geschrift van Paulus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 20-27
Matteüs 23,1-12
In het eerste deel van deze perikoop, de verzen 2-7, doet Jezus een boekje open óver de Farizeeën. Zij waren vrome leken die uitmuntten door een omvattende kennis van alle voorschriften die het jodendom kende. Schriftgeleerden waren vaak Farizeeën. Vandaar dat beide categorieën hier in één adem genoemd worden. Zij hebben in totaal 613 voorschriften geformuleerd vanuit de Tora, de Pentateuch, de vijf Boeken van Mozes, waarvan 248 geboden (wat men moet doen) en 365 verboden (wat men niet moet doen).
Zij vormden een beschermende ‘haag’ rond de Tien Geboden, die eigenlijk beter de Tien Verboden heten. Alleen het vierde gebod is een echt gebod: ‘Toon eerbied voor uw vader en uw moeder’. De overige negen ‘geboden’ zeggen wat je vooral niet moet doen. De Hebreeuwse Bijbel ontloopt dit probleem door te spreken van ‘De Tien Woorden’.
Met de overwegend negatieve formulering van de Tien Woorden dienen we blij te zijn. Zij vormen als het ware de notenbalken waarop iedereen zijn/haar persoonlijke levensmelodie kan componeren. Doordat de Tien Woorden niet positief invullen wat je moet doen, kunnen de Tien Woorden tijden en plaatsen, die telkens anders zijn, overleven. Zo garanderen de Tien Woorden een veilige handleiding voor ons levensgeluk. Die tijdgebonden 613 voorschriften moesten als een bescherming er voor zorgen dat ook maar een van de Tien Woorden in gevaar kwam overtreden te worden.
Nu hoeven wij, christenen, niet laatdunkend te doen over een joods ‘wetticisme’. Levendig herinner ik mij de klassieke traditionele uiterst gedetailleerde handboeken van moraal theologie, vooral als het over seks ging, die we voor examens moesten leren. Toch wordt, generaliserend, wel gezegd dat het jodendom gekenmerkt wordt door ‘de orthopraxie’, het juiste handelen, en het christendom door ‘de orthodoxie’, de juiste geloofsleer.
Farizeeën keken néér op de gewone, onwetende mensen. Berucht is het woord uit het evangelie volgens Johannes 7,48: ‘Er is toch geen enkele leider of Farizeeër tot geloof in Hem gekomen? Alleen de massa die de wet niet kent – vervloekt zijn.’ Vandaar dat christenen meestal een negatief beeld van de Farizeeën vanuit het Nieuwe Testament meegekregen hebben.
Maar er was minstens één uitzondering. Denk aan het gesprek van Nikodemus met Jezus in Johannes hoofdstuk 3. ‘Hij kwam in de nacht naar Jezus toe. “Rabbi”, zei hij, “wij weten dat u een leraar bent die van God gekomen is”…’ Ook neemt Nikodemus het op voor Jezus in Johannes 7,51: ‘Onze wet veroordeelt iemand toch pas als hij gehoord is en als bekend is wat hij gedaan heeft’.
Nikodemus wordt echter door zijn collega’s afgepoeierd en in de hoek gezet. ‘Zoek het maar na, dan zul je zien dat er uit Galilea geen profeet kan komen’ (Joh. 7,52).
Hier staan Farizeeën negatief te kijk. Dit beeld is echter de laatste tijd aan het kantelen. Farizeeën waren niet allemaal zo slecht als hier in Matteüs 23 voorgesteld wordt. Dat is de conclusie van een internationale studiebijeenkomst van 7-9 mei 2019 over Jezus en de Farizeeën in het Bijbelinstituut te Rome, met 18 sprekers van zowel joodse als christelijke huize.
Ironisch genoeg begint de aanklacht van Jezus tegen de Schriftgeleerden en Farizeeën met de positieve constatering dat zij ‘op de stoel van Mozes zitten’. Dit beeld verwijst naar het gezag dat Farizeeën destijds genoten. ‘Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar; maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden’ (Mat. 23,2-3). Jezus trekt zo van leer tegen het soort ‘clericalisme’ van de Farizeeën, hoewel zij leken en geen priesters waren.
Paus Franciscus stelt naar het voorbeeld van Zijn Heer een soortgelijk ‘clericalisme’ herhaaldelijk aan de kaak als een gevaar voor de geloofsgemeenschap.
Onze lezing beperkt zich tot het beschrijven van een weinig vleiend portret van deze ijveraars voor de Wet. ‘Gebedsriemen’ (v. 5) zijn kleine étuis die Tora-teksten bevatten die van wezensbelang zijn voor een Israëliet. Bij voorbeeld Deuteronomium 6,4-9: ‘Luister, Israël: de Heer, onze God is de enige’ en zo voort. Daarin staat de opdracht: ‘Draag ze (de Tien Woorden) als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd’ (Deut. 6,8).
Preekvoorbeeld
Op vakantie met een groepsreis wordt na enkele dagen je beroep wel bekend. En jawel hoor, nauwelijks had hij gehoord dat ik ‘theoloog’ ben, of een senior-man, die tijdens zijn studiejaren de katholieke kerk vaarwel had gezegd, overlaadde me met alle verwijten van tweeduizend jaar christendom, alle weelde, alle uitbuiting, alle seksueel misbruik. ‘Hoe kan een zinnig mens nog betrokken blijven bij die club?’
Na meer dan veertig dienstjaren heb ik wat eelt op mijn ziel, maar leuk is het niet om uitgemaakt te worden voor een zusje van de Farizeeën uit ons schriftgedeelte. Enigszins beschroomd betuigde een medereiziger enkele dagen later haar medeleven. Zij had best goede herinneringen aan ‘haar kerk’ en was ook nog actief, maar dat laat je maar niet al te veel merken.
Helemaal anders was mijn ervaring enkele weken later, toen ik als vakantiegast in een vreemde kerk werd getrakteerd op een dienst over het Hooglied, het zeer beeldende boek vol liefdesliederen midden in de bijbel. O zeker, in bescheiden en prudente taal werd in de gebeden onder woorden gebracht het lijden van de velen onder misbruik, dwang of uitsluiting, ‘uit naam van liefde’ of ‘uit naam van het geloof”. De voorganger ontkende de ‘zonden’ van de kerkgeschiedenis en van de moderne samenleving niet, maar de dienst was vooral een bron van veel plezier. Aan de oudere lector was gevraagd om de lezing uit het Hooglied samen met zijn vrouw te verzorgen en zo klonken de liefdesliederen als een duet uit de mond van zeventigplussers. Iedereen genoot ervan en iedereen glimlachte. In de verkondiging zette die toon zich voort, in liefde en respect voor elkaar, in tederheid, in spelen en plezier, in verantwoordelijkheid en oprechte vrije keuze ‘zoals ook God ons liefheeft, zich aan ons heeft gegeven, en hoopt op onze keuze voor Hem. Hij als bron van onze liefde, Hij de Liefde zelf’.
Ik had een beste zondag, heb menige niet zo kerkelijke kennis over deze dienst vertelt en kreeg als reactie: ‘Kan dat ook, kan dat écht in de kerk?’
Een lamlendig geloof, een priesterschap die zijn taken verwaarloost en alleen op eigen gewin uit is, het is blijkbaar van alle tijden. Maleachi (‘mijn bode’ betekent die naam, bode van God) fulmineert ertegen. ‘Hebben wij niet allemaal één Vader’, vraagt hij, ‘waarom dan zo ontrouw aan zijn verbond?’
Het gekke is, dat juist de Farizeeën zich tot doel hadden gesteld om het volk terug te brengen tot het verbond van God met zijn volk. Daartoe bestudeerden ze de geboden en gaven ze onderricht, waren ze ‘schriftgeleerden’. Zelf leefden ze streng naar de wet, legden zich extra geboden op en verhieven zichzelf zo tot ‘het geweten van het volk’. Zij stonden in eigen ogen boven aan de piramide van vroomheid en zagen op de gewone mensen neer. In eigen ogen waren ze Gods beste kinderen, dat lieten ze merken en ze verwachtten een voorkeursbehandeling. Maar ja, ze bleven mensen, ze maakten fouten en dat ga je dan verdoezelen.
Ze zitten op de stoel van Mozes, zegt Jezus. Het volk Gods leefregels bijbrengen is goed en daarnaar handelen is het waarop het aankomt. Maar Jezus heeft het niet zo op zelfbenoemde keurmeesters van andermans geweten. Vlijmscherp ontmaskert hij hun ijdelheid.
Jezus wijst een andere weg. Hij, van wie we belijden dat hij echt Gods meest nabije kind was, ging de weg van ‘de minste zijn’, van ‘dienaar zijn’. En hij ging die weg tot het uiterste. Op díe manier mogen zijn leerlingen elkaar de geboden leren, niet als elkaars betweter, maar als broeders en zusters, als kinderen van één Vader, elkaar ‘van dienst’.
Zo beschrijft ook Paulus zijn eigen manier van onderricht ‘Zoals de kinderopvang de peuter teder op de arm houdt, zo zonder dwang en zonder winstbejag, heb ik u het evangelie verkondigd.’
O zeker, dat evangelie heeft zijn leefregels. Zoals Jezus zelf zegt: ‘Denk nou niet dat ik gekomen ben om de wet op te heffen’, maar het zijn meer de regels van de dans, dan van het wetboek van strafrecht. Het zijn de danspassen, die bruidegom en bruid (God en zijn mensenkinderen) maken om het goede leven vol te houden. Zó zijn de geboden bedoeld. Als woorden ten leven, als muziek bij het vinden van de goede weg. Daarbij past gedrag van respect voor God en je naaste, leven geven en leven laten bloeien, trouw zijn en de trouw van de ander niet onderuit halen. Lees die oude geboden maar eens op die manier, keer ze om naar liefde, dienstbaarheid en tederheid.
Een oude dominee zei ooit ‘Er is nog nooit iemand door angst (om geboden te overtreden) in de hemel gekomen. God wil van ons geen angst, maar liefde en liefde bloeit niet op angst.’
Niet de tirades tegen alle fouten van de kerk der eeuwen zullen Gods menslievendheid een stap dichterbij brengen. Wel als mensen de dans van de liefde leren, waarin je buigt voor elkaar, teder bent voor elkaar, respect hebt voor elkaar en onze wereld. Op de dansvloer van de liefde zijn geen bazen en knechten, maar broeders en zusters in Gods zonlicht. Op die dansvloer zijn we elkaar ‘van dienst’.
inleiding dr. Jan Holman SVD
preekvoorbeeld ds. Rinske Nijendijk-Cnossen