7e zondag Pasen, A jaar, 21-5-2023

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 54
  • Bestandsgrootte 91.63 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 14 april 2023
  • Laatst geüpdatet 14 april 2023

7e zondag Pasen, A jaar, 21-5-2023

21 mei 2023
Zevende zondag van Pasen

Lezingen: Hand. 1,12-14; Ps. 27; 1 Petrus 4,13-16; Joh. 17,1-11a (A-jaar)

 

Inleiding

 In de eerste lezing en in het evangelie van vandaag staat bidden centraal. In Johannes horen we het gebed van Jezus zelf, waarbij de nadruk ligt op de trouw en de eenheid tussen de Vader en de Zoon. In de perikoop uit het boek Handelingen bidden de apostelen samen met een aantal vrouwen en de broers van Jezus om de komst van de door Jezus beloofde heilige Geest. Hier is niet het gebed zelf beschreven, maar de wijze waarop zij bidden: ‘trouw en eensgezind’. Dat lijkt wel de vervulling te zijn van het gebed van Jezus: ‘Heilige Vader, bewaar hen in uw Naam, die U mij hebt toevertrouwd, opdat ze één mogen zijn zoals wij’ (Joh. 17,11).

 Handelingen 1,12-14
De verzen 12-14 vormen het slot van het woord vooraf van het boek Handelingen van de Apostelen dat de geschiedenis beschrijft van de vroege kerk en haar uitbreiding van Jeruzalem tot Rome. Lucas draagt dit boek evenals het naar hem genoemde evangelie op aan een zekere Teofilus, wiens naam betekent ‘vriend van God’.
De apostelen bevinden zich op de Olijfberg, vlak bij (op een sabbats-reisafstand) Jeruzalem, want Jezus had hen gevraagd: ‘Ga niet uit Jeruzalem weg, maar blijf wachten op de belofte van de Vader die jullie van mij hebben gehoord; immers, Johannes doopte met water, maar jullie zullen gedoopt worden in heilige Geest, binnen enkele dagen’ (1,4v).
Jezus geeft geen direct antwoord op de vraag van zijn volgelingen naar het herstel van het koninkrijk, maar wijst hen op hun taak om te getuigen: ‘Wanneer de heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht ontvangen en mijn getuigen zijn in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, en tot het uiteinde van de aarde (1,8).

Nog overrompeld door de hemelvaart van Jezus, komen ze bij zinnen door de woorden van twee mannen in witte kleren: ‘Galileërs, wat staan jullie daar toch naar de hemel te kijken?
(1,11). Ze gaan terug naar Jeruzalem, naar de bovenzaal waar ze gewoonlijk verbleven. Nu worden ook hun namen genoemd, in een enigszins andere volgorde dan in Lucas 6,14vv; bovendien ontbreekt in de opsomming Judas Iskariot, de apostel die Jezus overleverde.
Het woord vooraf besluit met de vaststelling dat zij samen met een aantal vrouwen waaronder Maria en de broers van Jezus (vgl. Mar. 3,21 en Joh. 7,5), trouw en eensgezind in gebed bleven.
In het vervolg op onze lezing maakt Petrus zich als woordvoerder los van de groep en stelt hij voor een opvolger voor genoemde Judas te kiezen (1,15-26). Handelingen 2 verhaalt de indrukwekkende komst van heilige Geest over het herstelde twaalftal apostelen.

Zie: H.M.J. Janssen OFM, ‘Petrus de verkondiger’ (Handelingen 1,1–6,7), in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok, Vught 2017, 60-73

1 Petrus 4,13-16
Zie: P. van Veldhuizen, ‘In de wereld staan. De eerste brief van Petrus’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Steenrots en struikelblok. Petrus in de Evangelies, Handelingen en brieven, Vught 2017, 94-103.

Johannes 17,1-11a
Het zogeheten hogepriesterlijk gebed (17), waarvan wij vandaag het eerste gedeelte lezen, bevindt zich in het evangelie van Johannes tussen de afscheidsrede van Jezus (13,31–16,33) en het lijdensverhaal (18–19).
Jezus spreekt dit gebed uit op de avond in Jeruzalem, waarop hij tijdens een maaltijd de voeten wast van zijn leerlingen (13,1-30) en hen uitvoerig toespreekt.

Sleutelwoorden in dit hogepriesterlijk gebed zijn ondermeer ‘verheerlijken’ en ‘heerlijkheid’, in het Grieks doxa, dat op zijn beurt de vertaling is van het Hebreeuwse kawod, dat het gewicht, de aanwezigheid van God aanduidt, bijvoorbeeld in de vorm van een wolk of een vuurkolom (Ex. 40,34). Het komt al voor in het eerste vers, als Jezus bidt tot de Vader met de woorden: ‘Vader, het uur is gekomen! Verheerlijk uw Zoon, opdat Uw Zoon U verheerlijkt’.
Je krijgt niet de indruk dat Jezus hier wanhopig is (17,1; vgl. 12,23.27; 13,1). Eerder lijkt het alsof Jezus het leven hier op aarde al achter zich heeft gelaten, alsof alleen de doorgang naar de heerlijkheid nog moet plaatsvinden (vv. 11-12). Dat is ook al af te lezen aan het slot van zijn afscheidsrede van de leerlingen: ‘Dit alles heb ik jullie gezegd, opdat je in mij vrede zult bezitten. In de wereld zal benauwenis jullie deel zijn, maar houd moed. Ik heb de wereld overwonnen’ (16,33).
Daarnaast verwijzen de woorden ‘het uur is gekomen’ (vgl. 2,4; 7,30; 8,20 toen zijn uur nog niet was gekomen) naar de komende arrestatie en het aanstaande lijden en verrijzen. Ze laten zien dat Jezus willens en wetens bereid is om dit lijden op zich te nemen, om zijn leven te geven en zo Gods werk te voltooien (vv. 1-5).
Jezus bidt paradoxaal genoeg dat het uur van het lijden het uur van de heerlijkheid zal zijn. Dat is nu typerend voor Johannes: hij schildert het hele leven van Jezus als het verheerlijken van de Zoon door de Vader (8,54; 12,28; 13,31; 17,1.5) en vice versa, als het verheerlijken van de Vader door de Zoon (13,31v.; 14,13; 17,1.4).
Dat de Vader de Zoon verheerlijkt, blijkt uit de tekenen die hij krachtens de Vader doet (11,4). In zijn dood en opstanding zal die heerlijkheid, die aanwezigheid van de Vader in hem volkomen worden.
Omgekeerd heeft Jezus de Vader verheerlijkt door diens Naam te openbaren aan de mensen die de Vader hem heeft toevertrouwd en door zijn opdracht te voltooien.
Eerder al is gebleken dat verheerlijken en sterven twee kanten van één medaille zijn (12,23vv). Jezus gaat zijn dood dan ook niet uit de weg (12,27). Zijn dood betekent terugkeer naar de Vader (13,1). Dat is niet alleen voor Jezus weggelegd. Van de Vader ontving hij de volmacht om aan ieder, die de Vader hem gegeven heeft, eeuwig leven te schenken.

Johannes 17,3 verduidelijkt de betekenis van ‘eeuwig leven’: ‘dat zij U, de enige waarachtige God, leren kennen, en ook degene die U gezonden hebt, Jezus Christus’.
Eeuwig leven begint dus al hier op aarde met het bijbelse ‘kennen’, waarmee niet alleen kennen of weten met je verstand is bedoeld, maar zeker ook een kennen met de zintuigen, met gevoel, liefhebben, zelfs gemeenschap hebben (Luc. 1,34).
Eeuwig leven betekent God kennen en Jezus Christus als zijn gezondene, die woonplaats is van God, in wie God aanwezig is. Eeuwig leven is deelhebben aan de verbondenheid tussen de Vader en Jezus Christus.
Het werkwoord ‘geven’, een ander sleutelwoord in dit gebed, licht de relatie tussen de Vader en Jezus toe. Het maakt duidelijk dat Jezus van de Vader komt en door de Vader is gezonden. Meestal is de Vader het onderwerp van dit ‘geven’. De Vader geeft dat wat Hem toebehoort, aan Jezus. Hij geeft Jezus, macht, werk, mensen, woorden etc. Tweemaal in het evangelie van vandaag is Jezus het onderwerp van dit werkwoord: Jezus geeft eeuwig leven én Jezus heeft de woorden die de Vader hem heeft gegeven, doorgegeven aan de mensen.

Het evangelie eindigt in vers 11 met de woorden: ‘… Heilige Vader, bewaar hen in uw Naam, die u mij hebt toevertrouwd, opdat ze één mogen zijn zoals wij.’
De eenheid van de Vader en de Zoon vormt de basis voor de eenheid van de leerlingen met God, met Jezus en onderling. De eenheid van de Vader en de Zoon betekent niet dat zij identiek zijn, de Vader blijft de Vader, de Zoon blijft de Zoon, de Gezondene, zij vallen niet samen. Johannes cirkelt om het geheim van die eenheid die alles met liefde te maken heeft (1 Joh. 4,8.16). Dat wordt duidelijk in het niet gelezen vers 26: ‘Uw Naam heb ik hun bekendgemaakt en dat zal Ik blijven doen, opdat de liefde die U mij hebt toegedragen, in hen mag zijn – opdat Ik in hen mag zijn’. Dat betekent dat Gods liefde die in Jezus is, ook in ons is; dat is hetzelfde als Jezus in ons.
Jezus legt de toekomst van zijn volgelingen in Gods hand. En ook de toekomst van hen die door het woord van zijn volgelingen in Hem geloven: dat ze allen één mogen zijn (17,20-21).
Het gaat om degenen die geloven dat Jezus van God komt en door God gezonden is. Die geloven dat de door Jezus aan de mensen geopenbaarde Naam van God (17,6) staat voor de liefde zelf, die geloven dat God hen liefheeft zoals Hij Jezus liefheeft (17,24.26).
Dat betekent dat ook onze toekomst in Gods hand ligt, dat wij de toekomst onbevangen tegemoet kunnen zien, want God zal ons behoeden.

 

Preekvoorbeeld

In de kerk wordt soms slecht van ‘de wereld’ gesproken, alsof de wereld een domein is van een geheel andere orde dan de kerk. Maar wie al even in de kerk meeloopt, weet wel beter. Ook de kerk is door en door ‘werelds’: gefundeerd op onwetendheid en desinteresse, gericht op zelfhandhaving en zelfbehoud, begeesterd van roddel, achterklap en kwaadsprekerij. ‘Werelds’ in minprijzende zin, de kerk ontloopt die kwalificatie geenszins. Dikwijls ervaren wij: de kerk valt tegen, de wereld valt mee.

In het evangelie spreekt Jezus op dubbelzinnige wijze van ‘de wereld’. Soms als van een Gode vijandig machtsblok. Dan zijn de volgelingen van Christus wel ‘in’ de wereld maar niet ‘van’ de wereld.
Maar soms ook is de wereld de meest geliefde plek denkbaar. Dan kun je maar beter met huid en haar wél tot de wereld behoren, waar God al zijn liefde aan besteedt: ‘Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven’ (Joh. 3,16).

In het evangelie van vandaag zegt Jezus van zijn leerlingen en van allen die geloven: ‘Ik bid voor hen. Niet voor de wereld bid Ik, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren’ (v. 9). En: ‘Ik blijf niet langer in de wereld, zij echter blijven in de wereld, terwijl Ik naar U toe kom’ (v. 11).
Dat brengt ons in een heel delicate verhouding tot de wereld. Niet de abstracte wereld, maar dit dorp, deze buren, jouw straat. Hier heeft God ons gewild, gezonden, bedoeld, als een plek om te blijven.

Wij komen bij hem vandaan, hebben zijn zending in de rug, hij heeft ons uitgezonden, wij hebben een missie. En de eerste die wij tegenkomen als wij de wereld betreden, is God zelf, want het is zijn missie. Hij heeft ons gezonden zoals hij zijn Zoon heeft uitgezonden. Wij zijn geen eenzame padvinders of van God en mensen verlaten ontdekkingsreizigers die een terra incognita betreden, een onbekend gebied. Nee, deze wereld is door en door door hem gekend. Het is zijn geliefde wereld en soms ook een verschrikkelijk oord, het is de plaats waar, voor ons uit, hij zijn Zoon heeft uitgezonden. Het is de plaats van zijn aanwezigheid.

De grootste vergissing de wij kunnen begaan, is menen dat wij God bij de mensen zouden moeten brengen, dat dat onze missie zou zijn. Het is van een onbeschrijflijke hoogmoed te menen dat wij God bij de mensen moeten brengen. Het is een lompe miskenning van Gods liefde te menen dat wij God bij de mensen moeten brengen. God bij de mensen brengen, is water naar de zee dragen. Hij ís er al, de zee is bedekt met water. De wereld is vervuld van God.
Wij zijn niet uitgezonden om hem naar een of ander Godvergeten oord te brengen, want er is geen Godvergeten oord. Wij zijn gezonden om deel te hebben aan de Missio Dei, deze beweging die van Hem uitgaat, de Vader die de Zoon heeft gezonden, de Geest die de Zoon voortdreef, de Zoon die de Geest over ons uit heeft geademd, de Zoon die voor ons pleit bij de Vader. Welke beweging? De beweging van geloof, hoop en liefde, waaraan ook wij deelhebben

Deze dansende werveling van de Vader, de Zoon en de Geest, deze gemeenschapstichtende toewending en liefdevolle genegenheid van de heilige Drievuldigheid, die ook ons in zich opneemt totdat God zal zijn alles in allen, deze dans waartoe ook wij zijn genodigd om bij in te haken, noemen wij Missio Dei, de zending Gods.
Hij heeft ons uitgezonden om ons deel te geven aan zijn zending, opdat wij – al doende – midden in de wereld hem gewaar worden, opdat wij – gaandeweg – zijn wegen natrekken, en hem misschien een beetje bijhouden in zijn ongekende gang.

Hij heeft ons gezonden, niet dat wij ons in geloofsijver aan Hem zouden vertillen, maar opdat wij bij Hem zouden zijn. Dat wij gevonden worden in zijn wegen, opdat wij aangetroffen worden in zijn werk, deel uitmaken van zijn missie, opgenomen worden, niet in ons eigen clubverbandje, maar in de gemeenschap die hij sticht. Hij heeft ons gezonden.

Het is dus niet zo dat de kerk een missie heeft. Nee, omgekeerd: deze Missio Dei is er eerst en vóór alles uit. Slechts voor zover wij daarvan deel uitmaken, zijn wij kerk. En alles wat geen deel uitmaakt van de Missio Dei is overtollig en overbodig, misschien folkloristisch en nostalgisch, maar geen kerk. En alles wat zich in zelfgenoegzaamheid verzet tegen de Missio Dei, is het tegendeel van waar de kerk toe geroepen is.
Jezus bidt: ‘Ik zend hen naar de wereld, zoals u mij naar de wereld hebt gezonden.’

Op deze zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren zou je zomaar kunnen denken dat Jezus nu weg is, hoog en droog weer in de hemel troont, en dat de Geest er nog niet is, nog een weekje wachten, dus dat wij in het luchtledige zouden leven, in de tussentijd, verstoken van de Zoon, verstoken van de Geest, verweesd.
Die gedachte ligt dichtbij. Deze zondag heet er zelfs naar: ‘zondag Weeskind’, alsof wij moederziel alleen op de wereld zouden zijn. Jezus echter beurt ons gevoel van verweesdheid op en belooft: ‘Ik zal jullie niet als wezen achterlaten.’
Maar psychologisch schijnt het zo te zijn dat ons brein het woordje ‘niet’ maar moeilijk oppakt. Een kind voor het eerst op het fietsje. Je roept: ‘Niet tegen dat paaltje!’ Maar dat kinderbrein hoort het woordje ‘niet’ niet, ‘dat paaltje’ wel en ziet alleen dat paaltje…
Zo heeft Jezus ons toegezegd dat hij ons níet als wezen achterlaat, maar dat woord ‘weeskind’ heeft zoveel impact dat wij heel deze zondag ernaar hebben vernoemd.
Daarom nogmaals het evangelie van vandaag. Jezus bidt: ‘Ik zend hen naar de wereld, zoals u mij naar de wereld hebt gezonden.’ Hemelvaart wil niet zeggen dat Jezus’ zending nu voltooid is, over en uit, dat hem de medailles zijn opgespeld en hij verder op zijn lauweren kan rusten. Hemelvaart betekent zijn troonsbestijging, zijn koningschap, zijn verhoogde staat ter rechterhand van de Vader.
Hij regeert, daar heeft hij de handen vol aan. Die verheven troon is nog steeds zijn kruis, vanwaar hij ons met uitgestrekte armen zegent. Het evangelie weet van zijn verhoging, dat de Levende God hem heeft opgeraapt, dat bloedende vod ten hemel heeft gedragen. Zijn verrijzenis wordt verteld met behulp van een leeg graf waaruit hij is opgewekt.
Zijn opstanding wordt verkondigd als overwinning op de dood. Zijn verhoging wordt verbeeld als een tenhemelopneming. Dat zijn geen afzonderlijke episodes, achter elkaar. Het is het mysterie van Pasen op verschillende manieren tot uitdrukking gebracht: opstanding, verrijzenis, verhoging, verheerlijking.
De hemel waarin hij is opgenomen is niet een bovenwereldlijke werkelijkheid, een ivoren toren, een hersenschim, fata morgana. De hemel is nog steeds deze zelfde wereld, maar nu bezien vanuit het oogpunt van het koninkrijk van God. ‘Hemel’ in de bijbel is geen verblijf ergens enkele lichtjaren buiten de Melkweg (sky) maar waar God woont (heaven) en dat is krachtens zijn soevereine keuze: te midden van zijn schepping, de hemel buigt diep door over de aarde, hij woont onder de mensen, niet in een metafysisch luchtkasteel.

In het Hemelvaartverhaal zijn er twee engelen die de naar boven gerichte blik van Jezus’ leerlingen: ‘Wat staan jullie daar naar boven te staren…’, weer moeten ombuigen naar de aarde toe.
De hemel waar Jezus is opgenomen, bevindt zich waar God regeert. Jezus zegt: ‘Ik zend hen naar de wereld, zoals u mij naar de wereld hebt gezonden.’

inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen