- Versie
- Downloaden 1
- Bestandsgrootte 130.18 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 2 december 2022
- Laatst geüpdatet 2 december 2022
Openbaring des Heren
8 januari 2023
Openbaring des Heren
Lezingen: Jes. 60,1-6; Ps. 72; Ef. 3,2-3a.5-6; Mat. 2,1-12 (A-jaar)
Inleiding
Vrijwel alle oosterse en westerse kerken kennen het feest van de Openbaring van de Heer. Overal wordt het gevierd op de zesde dag van de eerste maand van het nieuwe jaar (in de westerse kerken dus op 6 januari). Tegelijkertijd is opmerkelijk dat er op het eerste gezicht weinig eenstemmigheid bestaat over de inhoud van het feest. De meeste oosterse kerken vieren de doop van Jezus in de Jordaan (die in het nieuwe Romeinse Missaal op de eerstvolgende zondag na 6 januari wordt gevierd). De Armeense kerk die geen apart Kerstfeest kent, viert zowel de geboorte als de doop van Jezus. De westerse kerk volgt de traditie van de stad Rome, waar het bezoek van de drie ‘magiërs’ – later geïnterpreteerd als de ‘drie koningen’ – van meet af aan het centrale thema van het feest is geweest. Maar een tijdlang werden in sommige westerse regio’s (Gallië, Noord-Italië) drie ‘mysteriën’ herdacht: de doop van Jezus; het bezoek van de drie ‘wijzen’ en als derde ook nog het Kana-wonder.
Gelet op de vele betekenissen die met het feest worden geassocieerd, is het niet verwonderlijk dat er door historici veel is gespeculeerd over de oorsprong van het feest. Sommige menen dat er een samenhang met ‘vóórchristelijke’ midwinterfeesten zou zijn die zouden zijn verchristelijkt. Anderen benadrukken het specifiek christelijke karakter van de dagen en meenden dat de christenen uit de Vroege Kerk ofwel de geboorte ofwel de doop van Jezus wilden herdenken en dachten dat één van beide gebeurtenissen op 6 januari plaats zou hebben gevonden. In beide verklaringen lijkt een kern van waarheid te vinden. Het meest aannemelijk is dat het feest in de vierde eeuw is ontstaan in Jeruzalem waar men op de vooravond van 6 januari naar Bethlehem trok om de geboorte van Christus te vieren in de Geboortekerk die rond 330 werd gebouwd. Pelgrims namen het feest van 6 januari zogezegd mee naar de regio’s waar ze vandaan kwamen, en voerden het daar in. Het punt was echter dat daar op de meeste plaatsen vrij snel een ander feest was ingevoerd: het feest van de geboorte van Jezus op 25 december. De dag van 6 januari moest dus een andere bestemming krijgen. In de meeste oosterse kerken ging men de doop van Jezus in de Jordaan vieren. Rome en ook Noord-Afrika waar Augustinus bisschop was, kozen voor een andere oplossing. Hier werd een centrale plaats toebedeeld aan de drie magiërs (of: wijzen). Dat was geen willekeurige keuze. In Rome waren aan het einde van de vierde eeuw veel mensen – en dat gold met name ook voor de bovenlaag – nog geen christen geworden. De drie magiërs nu stonden voor de niet-joden, voor de volkeren, die Christus kwamen vereren met hun bezoek. ‘Heidenen’ die nog niet in Christus geloofden, werden aangespoord om hun voorbeeld te volgen. Een echt christelijk feest dus. Maar dat betekent niet dat degenen die veeleer aan invloeden van vóórchristelijke feesten dachten, er helemaal naast zaten. Het kan niet toevallig zijn dat het feest van de Openbaring – net als Kerstmis – midden in de winter viel, in de periode waarin de zon weer voorzichtig aan kracht begon te winnen. Kerkvaders waren zich daar heel duidelijk van bewust en verwijzen vaak naar het thema van het licht en de zon. Ze betrekken het alleen op de ‘Openbaring’ van het Licht dat Christus is, die zich openbaarde, hetzij tijdens de geboorte (de magiërs gingen het licht van de ster achterna), hetzij tijdens de doop (volgens sommige tekstvarianten van Mat. 3,17 zou er op het moment dat de Geest afdaalde op Jezus een licht zijn verschenen).
Matteüs 2,1-12
Dit alles vormt de achtergrond voor de keuze van de lezingen in het liturgische leesrooster van deze dag. We vinden er de algemene thema’s van ‘licht’ en ‘openbaring’ die alle tradities met elkaar gemeen hebben, maar ze sluiten ook naadloos aan bij de specifieke, westerse invulling van het feest: het motief van de drie magiërs en, daarmee samenhangend,de nadruk op het universele karakter van de openbaring die gericht is tot alle volkeren waarvan de wijzen uit het oosten de representanten zijn.
Uitgangspunt van de lezingen die nauw op elkaar zijn afgestemd, is de evangelielezing uit Matteüs. Het verhaal van de drie magiërs zit vol symbolische zinspelingen en verwijzingen naar oudtestamentische passages. Dat de mysterieuze magiërs uit het oosten komen, kan niet toevallig zijn. Waar ze precies vandaan komen, is moeilijk te zeggen. Men denkt meestal aan het Perzische Rijk. Daar worden ze ook door de vroegchristelijke traditie gesitueerd. Hoe dan ook, ze komen uit een oostelijke regio die vér weg lag. Ze waren ook geen Joden, maar afkomstig uit de volkeren. Dat ze een ster volgden zou er op kunnen duiden dat ze astrologische kennis hadden. Het is vrijwel zeker dat hier ook wordt verwezen naar de waarzegger Bileam die volgens Numeri 22,5 in Mesopotamië, aan de Eufraat woonde en van de koning van Moab de opdracht kreeg om het Joodse volk te vervloeken, maar daar door de engel van de God van Israël van werd weerhouden en het volk juist zegende (Num. 22–24). Het is in dit verband opmerkelijk dat volgens de Septuagintversie van Numeri 23,7, Bileam ‘uit het oosten’ kwam en dat hij volgens joodse tradities een magiër was. Zoals Bileam het Joodse volk niet vervloekte, maar zegende, zo voerden de drie magiërs het verzoek van koning Herodes om de verblijfplaats van het kind te melden niet uit en vereerden het juist.
Opmerkelijk is ook de rol van de ster die met de magiërs meereist en hen naar de plek gidst waar Jezus is geboren. Ook hier wordt waarschijnlijk gezinspeeld op het verhaal van Bileam die in Numeri 24,17 profeteert dat er een ‘ster zal opkomen uit Jakob’, een passage die in de joodse traditie vaak gelezen is als een verwijzing naar de Messias.
Behalve magiërs spelen ook koningen een sleutelrol in de verhalen. Het zijn niet de ‘drie koningen’. Het gaat enerzijds om koning Herodes die hier wordt afgeschilderd als de wrede tiran bij uitstek, en de pasgeboren ‘koning van de Joden’ die door de magiërs wordt gezocht en als een koning met geschenken wordt vereerd (Ps. 72,10). Wat voor koning hij is, dat hij een soort antikoning is, zal in de loop van het Matteüsevangelie duidelijk worden, met name in het lijdensverhaal (zie Mat. 27,11 en 29,37).
Jesaja 60,1-6
De eerste lezing is ontleend aan het laatste deel van het boek Jesaja dat misschien kort na de terugkeer uit de ballingschap is ontstaan. De passage schetst een visionair beeld van het nieuwe Jeruzalem en de tempel die in alle luister zullen worden hersteld. Opmerkelijk in deze passage – en in het hele derde deel van Jesaja – is dat de luister van de tempel niet alleen voor het volk Israël, maar voor alle volkeren zal stralen. Deze komen van heinde en verre – onder andere van het Arabisch schiereiland (Midjan; Kedar) en misschien uit het huidige Ethiopië (Sjeba?) – naar Jeruzalem en brengen wierook en goud als geschenken met zich. De meest directe aanleiding voor de keuze van deze perikoop zal vermoedelijk de vermelding van de laatstgenoemde geschenken zijn geweest, maar niet minder opmerkelijk is het brede, universele perspectief dat hier wordt opgeroepen. Mensen afkomstig uit alle volkeren krijgen deel aan het licht van Gods heerlijkheid.
Psalm 72
Psalm 71 (72) sluit nauw op de lezing uit Jesaja aan. Ook hier komen volkeren van heinde en verre naar Jeruzalem, maar hier staat juist het thema van het koningschap centraal. De centrale figuur is hier de rechtvaardige koning – door het opschrift geïdentificeerd met Salomo – die recht doet aan armen en zwakken (v. 4). En de koningen van de landen die in de eerste lezing worden genoemd, onderwerpen zich aan hem en betalen belasting aan hem. Het is met name de parallel met deze passage die verklaart waarom de magiërs in de christelijke traditie vrij snel koningen zijn geworden. Afgezien daarvan, opent deze psalm weer een ander nieuw perspectief op het koningschap van het pasgeboren kind: hij is een rechtvaardige koning die opkomt voor armen en zwakken!
Efeziërs 3,2-3a.5-6
Het universele karakter van het feest van de Openbaring wordt nog eens onderstreept door de tweede lezing die afkomstig is uit de brief aan de Efeziërs. De ‘heidenen’ hebben deel gekregen aan de erfenis waar de joden al deel aan hadden. Het is wel belangrijk de passage aandachtig te lezen en zorgvuldig te interpreteren. Er staat niet dat de hele erfenis van de joden nu naar de heidenen is gegaan, zoals eeuwenlang steeds weer is betoogd: de heidenen zijn mede-erfgenamen geworden! En ze maken deel uit van hetzelfde lichaam en hebben deel aan dezelfde belofte (v. 6).
Zie: R. Hoet, ‘De brief aan de Efeziërs. Opbouwwerk’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 47-53
Preekvoorbeeld
De Wijzen waarover het evangelie spreekt, heten in het Grieks Magoi, Magiërs dus. Het zijn mensen die de sterren lezen, horoscopen trekken. Een beetje vreemd volk dus. Het jodendom had er niet zoveel mee op. Daar hadden ze op zich wel een goede reden voor. Mensen lezen zo graag horoscopen vanuit een zekere angst of een grote nieuwsgierigheid. Men heeft angst en wil graag allerlei voorzorgsmaatregelen nemen: een gewaarschuwd mens telt voor twee. Of men wil weten hoe het met anderen gaat en met zichzelf, gewoon uit nieuwsgierigheid. Maar in dat laatste geval maakt men zichzelf tot toeschouwer: hoe zal het allemaal gaan? Wanneer je gelovig met God wilt leven, in het vertrouwen dat Hij zorg voor je draagt en in een liefde die lijkt op de zijne, dan laat je je niet zo beheersen door angst en ben je er eerder in geïnteresseerd hoe je heilig kunt leven voor Gods aangezicht en wat je voor je naaste kunt doen, dan alleen maar nieuwsgierig. Dus Joden moesten niet zoveel van dat horoscopenvolk hebben.
En toch zijn ze daar vandaag ineens: drie Magiërs, drie sterrenwichelaars. Ze hebben een hele bijzondere ster gezien. En dus zijn ze op zoek gegaan naar de betekenis van die ster. Schijnbaar zit er in hun sterrenwichelarij toch meer dan alleen maar bezwering van angst en loze nieuwsgierigheid. Ze lijken toch ook zoiets te zoeken als waarheid: als er een teken komt, ga je op zoek naar de oorzaak. En dus zijn ze op tocht gegaan.
Ze komen bij de Joden, die op God vertrouwen en dus niet zoveel van die sterrenwichelarij moesten hebben. En wat blijkt: de koning van de Joden is al evenzeer van angst bezeten. ‘Ga een nauwkeurig onderzoek instellen naar het Kind en wanneer gij het gevonden hebt, bericht het mij dan, opdat ook ik het hulde kan gaan brengen.’ Later in het evangelie horen we wat die hulde inhoudt: alle mogelijke kandidaten voor dat wonderlijke kind worden vermoord. Het is de beroemde kindermoord van Betlehem, die we op 28 december herdacht hebben.
Het evangelie zet de dingen dus weer eens op zijn kop. De mensen van wie je het niet verwacht, die blijken meer goeds te hebben dan we dachten en mensen uit de kring van ‘ons soort mensen’ blijken aan de verkeerde kant te zitten. Ik betrek het maar even op mezelf. Over het algemeen ben ik niet zo enthousiast over wat er uit de hoek van de esoterie komt. Ik heb er te weinig geloof voor, terwijl zij dan zeggen dat je het niet hoeft te geloven, omdat ze aan wetenschap doen. Ik trap daar niet in, omdat ik die richting ook in de theologie heb meegemaakt en ik dat slechte theologie vond. Ik heb daar op zich geen schuldgevoel bij. Maar het evangelie van vandaag zegt me wel: sluit je ogen niet voor wat er wél waar aan is en ook niet voor waar er een echt spiritueel verlangen schuil gaat onder wat jij denkt als gezweef te moeten zien.
Dat er onder de mensen uit de eigen kring, ‘ons soort mensen’ dus, ook slechteriken zijn, dat weten we ondertussen wel. Als katholieken zijn we de afgelopen jaren overstelpt met berichten over geloofsgenoten, waar je je ronduit voor schaamt. Het bekendste zijn natuurlijk de berichten over het seksuele misbruik van pubers en kinderen door mensen van de kerk. Maar voor we de zaak helemaal omkeren en alle buitenkerkelijken voor goed gaan houden en de kerkelijken voor slecht, moeten we verder lezen: bij de kribbe treffen de Magiërs het Kind, maar ook zijn moeder Maria. Matteüs, die normaal veel plaats heeft voor Jozef, vermeldt hem in dit geval niet. Maar natuurlijk hoort Jozef bij het vaste bestand van de kerststal. Maria en Jozef vertegenwoordigen het ware Israël: dat waartoe het geroepen is. Zij zijn de medegelovigen, op wie je trots mag zijn. Zij zijn rechtvaardigen. Van Jozef wordt dat expliciet gezegd: hij is de rechtvaardige, die erover dacht in stilte van Maria te scheiden, terwijl dat hem het verwijt zou kunnen opleveren, dat hij haar zwanger had gemaakt en haar nu liet zitten. Hij doet dat, omdat hij weet, dat hij niet de vader is van haar kind, maar haar niet in opspraak wil brengen als een slet.
Daarom heet hij een rechtvaardige: hij doet naar Maria toe het goede, overdadig goeds zelfs, meer dan verwacht zou mogen worden. In een droom hoort hij dan, dat hij niet weg hoeft te gaan, als God aan het werk is. Integendeel, God heeft nog een taak voor hem in petto. En Maria, met haar ‘mij geschiede naar uw wil’ is het beeld geworden van waar het in de kerk om gaat.
En zo zijn er velen gevolgd. We kennen er een boel bij naam: de heiligen. Niet dat ze allemaal en altijd volmaakt waren, maar wel dat ze op een of andere manier iets van Jezus in hun leven gerealiseerd hebben. Maar we hoeven hier niet alleen aan de officiële heiligen te denken. Er zijn er zoveel meer, op wie we trots zouden zijn, als we meer van hen zouden weten. Ik zeg dit niet, om van ons weer triomferende katholieken te maken. Zo van: uiteindelijk zijn wij toch de besten. Ik zeg het wel, omdat we ondankbaar zouden zijn als we de echte gelovigen zouden vergeten en wanneer we hun voorbeeld zouden vergeten. Wat er aan goeds, waars en moois is, moet door ons bewonderd worden. Of het nu om magiërs gaat of om openbare of verborgen heiligen. Ze horen allemaal tot die gemeenschap, waar God ons in geplaatst heeft, rondom de kerststal.
Amen.
inleiding prof. dr. Gerard Rouwhorst
preekvoorbeeld prof. dr. Jozef Wissink