- Versie
- Downloaden 63
- Bestandsgrootte 167.67 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 13 augustus 2022
- Laatst geüpdatet 18 augustus 2022
29e zondag dhj, C jaar, 16-10-2022
16 oktober 2022
Negenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Ex. 17,8-13; Ps. 121; 2 Tim. 3,14–4,2; Luc. 18,1-8 (C-jaar)
Inleiding
De aanhouder wint, zegt het spreekwoord. Wie doorzet en niet opgeeft, haalt het, want volharding leidt tot het gewenste resultaat. Volhouden in de strijd tegen Amalek (Ex. 17) en blijven opkomen voor gerechtigheid (Luc. 18) is ook theologisch geladen. God waakt immers over het volk, opdat het geen kwaad overkomt (Ps. 121).
Exodus 17,8-13 – Strijden tegen Amalek
Het verhaal van de strijd van Israël tegen Amalek is sterk symbolisch geladen. Het speelt zich af in Refidiem, een plaats die door Mozes omgedoopt wordt tot Massa en Meriba (Beproeving en bekvechterij, Ex. 17,7). Het volk vraagt zich immers af wat het doel was van de uittocht: zijn zij opgegaan uit Egypte om nu te sterven van dorst? Zij keren zich tegen Mozes, die God ter hulp roept. Op die plaats waar God in vraag gesteld wordt maar God ook antwoordt op de nood, vallen nu de Amalekieten het volk aan (Ex. 17,8). Zal het vertrouwen in God voldoende hersteld zijn om de overwinning te behalen?
Mozes geeft Jozua opdracht om zijn mannen uit te kiezen voor de oorlog tegen Amalek. Jozua voert dit bevel stipt uit. Zelf zal Mozes op de heuvel staan, met zijn staf, waarmee hij in Refidim op Gods bevel water uit de rotsen sloeg, in de hand.
De volgende dag vindt de strijd plaats. Van de staf is dan geen sprake meer. Mozes strekt zijn hand uit. De opgeheven arm is eerder in Exodus, in het plagenverhaal, beeld van Gods verlossend (en straffend) handelen tegen Egypte (bijvoorbeeld Ex. 6,6; 8,2; 9,22; Ex. 10,12). Door dit armgebaar riep Mozes eerder drie dagen lang duisternis over Egypte af. De uitwerking van het handgebaar is echter in Refidim minder duurzaam. Zolang Mozes zijn handen hoog tot God geheven houdt, heeft Israël het voordeel. Als Mozes zijn hand laat rusten, wint echter Amalek, en Mozes’ handen worden zwaar. Zijn metgezellen Aäron en Chur doen hem zitten op een steen, en ondersteunen zijn handen tot aan zonsondergang. Hierop wint Jozua de strijd.
Iedere generatie opnieuw strijden en gedenken
In Exodus 17 is er een drievoudig volharden. Enerzijds is er de fysieke strijd tegen het leger van Amalek, met wisselende kansen, totdat Jozua het uiteindelijk verslaat. Anderzijds is er op de heuvel het symbolisch handgebaar van Mozes, dat op- en af gaat naargelang zijn vermoeidheid, totdat Mozes’ handen ondersteund worden door zijn metgezellen. Er blijkt echter ook nog een volgehouden strijd door de tijd heen te zijn: God zal door de generaties heen Amalek blijven bevechten (Ex. 17,16). Ook hier is blijkbaar wisselend succes: de herinnering aan Amalek moet telkens opnieuw uitgeroeid worden, en tegelijk moet ook heel de huidige strijd genoteerd worden ter herdenking (Ex. 17,14).
De idee om de herinnering aan Amalek weg te vegen, komt ook elders in de Bijbel voor: Deuteronomium 25 spoort aan om nooit te vergeten wat Amalek het volk heeft aangedaan, en ervoor te zorgen dat niets nog aan het volk van Amalek herinnert. Amalek staat in deze context symbool voor het kwaad tegen de zwaksten, dat telkens opnieuw uitgeroeid moet worden. Amalek heeft volgens Deuteronomium immers het volk niet zomaar aangevallen, maar zich expliciet gericht op de zwaksten in de achterhoede (Deut. 25,17-19). Die vijandige houding tegenover de meest kwetsbaren staat haaks op een samenleving waartoe de Tora telkens opnieuw oproept: waar recht gedaan wordt aan de zwaksten, de vreemdeling, de wees, de weduwe. Al wat maar enigszins doet denken aan onrecht tegen de zwakken, moet telkens opnieuw uitgeroeid worden. Een herinnering aan een strijd waar het met vallen en opstaan toch gelukt is, kan hierbij ondersteunend werken.
2 Timoteüs 3,14–4,2
Zie A.B. Merz, ‘Een testament op naam van Paulus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 84-91.
Lucas 18,1-8 – De rechter en de weduwe
In de Oud-Oosterse samenleving is de vrouw zonder echtgenoot (en zonen) sociaal erg kwetsbaar: geen man komt voor haar op en daarvan kan gemakkelijk misbruik gemaakt worden. Het is dan ook niet toevallig dat het in de beeldspraak van Lucas 18 een weduwe is, die bij de rechter komt aankloppen om recht.
Dat een rechter zonder ontzag voor God en mensen haar negeert, gaat in tegen de Tora, maar stemt overeen met het gedrag van de goddeloze zoals de Bijbel dit voorstelt. God zelf komt op voor het recht van de weduwe en de wees (Deut. 10,18). Telkens opnieuw spoort de Tora aan om rekening te houden met de positie van de weduwe. Wie haar haar recht ontzegt, wordt vervloekt (Deut. 27,19). Wie weduwen verdrukt, vreest God niet en heeft daarom geen plaats bij God (Mal. 3,5).
Bij Lucas 18 ligt de nadruk echter niet op het lot van de goddeloze rechter, maar op het gedrag van de weduwe, die door hem te blijven lastigvallen bekomt dat hij haar recht verschaft. Ze moest hem anders eens ‘onder zijn oog slaan’ (het Griekse werkwoord is een samentrekking van de Griekse termen voor ‘onder’ en ‘oog’). Wellicht is hiermee niet bedoeld dat de rechter bang is dat ze hem letterlijk een blauw oog zou kunnen slaan. Het staat vermoedelijk eerder symbool voor een vernederende handeling die hem tot het mikpunt van spot maakt (vergelijk met het openlijk in het gezicht spuwen door een weduwe als zij haar rechten niet krijgt in Deut. 25,9).
Het gedrag van de weduwe en de schrik voor wat nog mag komen, leidt ertoe dat de rechter haar recht verschaft, niet of zij in haar recht staat of dat hij als rechter voor haar rechten moet opkomen. Voor de weduwe is het effect uiteraard hetzelfde.
God, de rechter en de weduwe
De parabel uit Lucas 18 vergelijkt het gedrag van de weduwe met de biddende leerlingen en contrasteert hierbij de persoon van de rechter met God. Zoals de weduwe blijft aandringen, moeten ook de leerlingen altijd blijven bidden. Zoals de weduwe haar recht kan verkrijgen bij de rechter, is het bij God dat de biddende mens terecht kan. En als een onrechtvaardige rechter een volhardende weduwe al recht verschaft, hoeveel te meer dan God?
Waar de rechter helemaal niets geeft om God of mens, laat staan om de weduwe, is de positie van de leerlingen tegenover God immers heel anders. Zij zijn zijn uitverkorenen, zoals ook de weduwe in de Tora een bijzondere plaats inneemt.
Terwijl de rechter voor God noch mensen ontzag heeft, is het ‘er zijn voor de zwakken’ juist de kern van Gods identiteit. De godsnaam JHWH wordt aan Mozes verbonden met de toezegging ‘Ik zal met u zijn’ in een context waarin Mozes opgeroepen wordt om het volk te bevrijden (Ex. 3). God is degene die luistert als zij hun nood klagen (Ps. 106,44). God is degene die waakt over Israël en hen beschermt tegen alle kwaad (Ps. 121). Van de Rechtvaardige bij uitstek, die opkomt voor de zijnen, kan men toch zeker verwachten dat men verhoord wordt!
De leerlingen en de weduwe
Een laatste punt waarop God van de rechter verschilt is het tijdsperspectief. De rechter helpt de weduwe niet meteen aan haar recht, hij stelt het steeds uit. Jezus verzekert zijn leerlingen dat God dat met haast zal doen, recht verschaffen. Hiermee sluit Lucas terug aan bij de grotere thematiek van deze hoofdstukken, de komst van Gods rijk, dat binnenkort zal aanbreken en in het handelen van Jezus al aanwezig komt.
De parabel van de volhardende weduwe houdt de leerlingen het belang voor om altijd en volhardend te blijven bidden (Luc. 18,1). Jezus vraagt zich echter af, of de Mensenzoon dit geloof wel zal aantreffen (v. 8). Kan hij wel rekenen op het vaste vertrouwen op God bij zijn leerlingen en andere toehoorders?
Hiermee knoopt Lucas terug aan bij de vraag naar meer geloof in Lucas 17,5 en de gelijkenis van het mosterdzaadje. Tegelijkertijd bereidt hij ook de volgende parabel voor. Waar enerzijds Jezus’ volgelingen worden voorgesteld als mensen die bang zijn dat hun geloof niet volstaat, zijn er anderzijds immers ook leerlingen die ervan overtuigd zijn rechtvaardig te zijn, en die daarom op anderen neerkijken. Voor die leerlingen laat Lucas de parabel van de weduwe die volhardt in haar vraag om gerechtigheid volgen door het gebed van de tollenaar en de Farizeeër (Luc. 18,9-14).
Preekvoorbeeld
In het Onze Vader bidden we met Jezus woorden mee: ‘Verlos ons van het kwade’. Maar wat noem je kwaad, wat noem je goed? Het kwaad kent een veelheid van verschijningsvormen. Het kwade als ‘het afwijken van de oorspronkelijke geloofs- en leef opvattingen’ zoals die in heilige geschriften staan. Dit kwaad bestrijden, desnoods met geweld zoals door isis? Het kwaad present in Poetins oorlog tegen Oekraïne ondersteund door de patriarch Kyrill van de Orthodoxe kerk in Rusland?
De oorlogshandelingen zelf als het kwade, als we denken aan de onschuldige slachtoffers, al die vluchtelingen? Het kwaad dat zich volgens de filosofe Hannah Arendt als banaal manifesteert wanneer mensen niet kiezen tussen goed en kwaad en geen eigen verantwoordelijkheid durven nemen? Raakt dat niet ons eigen leven, bijvoorbeeld als we denken aan de wijze waarop vrijheid en vrijheid van meningsuiting wordt ingevuld? Wat is dan een manifestatie van het kwade, en hoe gaan we daar mee om? En wat heeft God daarmee van doen?
Bij onze vragen bieden twee bijbelverhalen een wegwijzer. Beide benadrukken om kost wat kost te blijven volhouden met bidden, zonder ophouden. Bidden in de zin van dat we ons bewust zijn van Gods nabijheid. Daarin gaat Mozes ons voor en biedt Jezus een wegwijzer.
Mozes bidt voor een goede afloop van de strijd van het volk van Israël tegen het volk van Amalek. Is dit enkel een invulling van Gott mit uns of het zegenen van wapens in de strijd tegen het kwade? Waar gaat het echt om?
Het kwade wordt hier getekend in de persoon van Amalek, die Israël op zijn tocht in de woestijn in de rug had aangevallen. De plek van de zwakken, mensen die moe zijn en uitgeput, ouderen, vrouwen met kinderen.
Amalek staat dan symbool voor: overal waar de zwakste in de samenleving wordt getroffen en het slachtoffer wordt, daar steekt Amalek weer de kop op. In de oorlogsbeelden van de Oekraïne pijnlijk actueel.
Die mentaliteit, dát kwaad mag geen kans krijgen, mag geen kans van leven hebben. De strijd tegen dat kwaad vraagt nog steeds om onze aandacht wereldwijd.
Nog steeds zien, horen en lezen we hoe de zwakken het slachtoffer worden van economische en militaire machten of natuurgeweld.
Nog steeds is er strijd tegen dat kwade nodig en blijft het bidden van Mozes bittere noodzaak. Maar ook in eigen land en omgeving is het kwade niet afwezig; denken we bijvoorbeeld aan de kloof tussen rijk en arm, de toename van het aantal daklozen en het aantal kinderen in Nederland die niet thuis wonen. Kinderen mishandeld, verwaarloosd of verlaten.
Want die situatie is juist het tegenovergestelde van wat God met zijn mensen voor heeft. Want in het verhaal van Gods omgaan met de mens valt juist op hoe God telkens weer partij kiest, juist voor de zwakken. Telkens wanneer mensen het risico lopen onderdrukt te worden door regelgeving of uitgebuit door de machtigen, dan mogen mensen weten dat God daartegen met mensen blijft meevechten.
En daar is volharding voor nodig. Volharding in het dragen van eigen verantwoordelijkheid, maar niet minder in vertrouwen op de aanwezigheid van de Aanwezige zelf.
Want wanneer dit uit het perspectief verdwijnt, wanneer de relatie met de Aanwezige wordt losgelaten, wanneer de mens losraakt van zijn oorsprong, dan komen misschien oerkrachten los. Niet meer te kanaliseren zoals de oorlog in Oekraïne pijnlijk duidelijk maakt.
Wanneer de handen van Mozes niet meer omhoog geheven zijn en moe worden krijgt het kwade zijn kansen. Maar wanneer het fundamentele Godsvertrouwen, in het voortdurend bidden gesymboliseerd, aanwezig blijft, dan zal het kwade geen toekomst hebben.
Die bemoediging vinden we ook in het evangelie. Daar is sprake van een vast Godsvertrouwen als we luisteren naar Jezus’ woorden in de ogen van de evangelist. In zijn tijd waren er ook veel vragen hoe het verder moest met de gemeenschap van Jezus’ volgelingen. Ook zij liepen aan tegen vele vormen van het kwade.
Naar het woord van Lucas wijst Jezus zijn leerlingen een weg met de gelijkenis van een rechter en een weduwe.
In de strijd tegen het kwade blijft ‘het biddend volhouden’ van belang. Dan leg je de band met de bron van je bestaan, want wanneer je los van God leeft, los van je diepste oorsprong, ga je vergeten wie je bent. En dat leidt dan vaak tot een onterecht handelen. Dan komen mensen niet meer tot hun recht, worden mensen als de weduwe slachtoffer van onrecht, en ontstaan er onmenselijke verhoudingen. Tegen dat onrecht blijft de weduwe drammend klagen tot de rechter toegeeft.
En dan horen we de woorden: ‘Als de rechter dan bereid is toe te geven, zou God dan geen recht doen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht om hulp roepen?’ Hier gaat het dan niet alleen om het onrecht dat de weduwe die voor haar recht opkomt wordt aangedaan, aan te klagen. Het gaat hier vooral om erop te wijzen wat God voor ogen staat, hoe hij met mensen omgaat.
Hoe Hij telkens weer zijn Naam waar wil maken dat hij partij kiest voor de ontrechten, daarover gaat het in zijn Rijk, Gods nieuwe wereld. Voor Jezus’ volgelingen is dit niet zonder consequenties. Het gaat om het welzijn van mensen in Gods Naam. Een wereld waar je er inderdaad mag zijn zoals je bent, iedere mens in zijn waarde. Als dat in gevaar komt dan is het terecht dat dit als het kwade wordt afgewezen.
Met zijn allen constateren we dat je inzetten voor de strijd tegen dit kwaad, tegen de Amalek in onze wereld niet met vandaag of morgen is opgelost.
Maar we mogen elkaar steeds opnieuw wijzen op de persoon van Jezus die met zijn leven heeft getuigd wat het zeggen wil partij te kiezen voor het goede. Jezus een van ons mensen die wij belijden als Gods lieve Zoon. Hij nodigt ons in het evangelie uit om ons te blijven verzetten tegen het onrecht en om daar zonder ophouden voor te bidden. Tegelijkertijd blijft er de uitdaging om niet weg te vluchten voor eigen verantwoordelijkheid als het kwade zich opdringt.
inleiding dr. Ine Van Den Eynde
preekvoorbeeld drs. John Rademakers