Franciscus van Assisi, 4-10-2022

By 13 augustus 2022 No Comments
[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 6
  • Bestandsgrootte 129.65 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 13 augustus 2022
  • Laatst geüpdatet 18 augustus 2022

Franciscus van Assisi, 4-10-2022

4 oktober 2022
H. Franciscus van Assisi

Toen de heer zich in Egypte tot Mozes richtte, zei Hij: ‘Ik ben de heer. Alles wat Ik tegen je zeg, moet je overbrengen aan de farao, de koning van Egypte’ (Ex. 6,28v).
De heer richtte zich tot mij: ‘Voordat Ik je vormde in de moederschoot, had ik je al uitgekozen, voordat je de moederschoot verliet, had Ik je al aan mij gewijd, je een profeet voor alle volken gemaakt’ (Jer. 1,5).
Dit zijn de woorden die de heer richtte tot Hosea, de zoon van Beëri… (Hos. 1,1).
Zelf heb ik van de heer de overlevering ontvangen die ik u op mijn beurt heb doorgegeven… (1 Kor. 11,23).

Bij een oppervlakkige lezing van dergelijke teksten lijkt het of Mozes, de profeten uit het Eerste Testament, of apostelen zoals Paulus een soort rechtstreekse verbinding met God of de hemel hadden waardoor voor hen allerlei zaken overduidelijk werden en die zij dan ook met een zekere autoriteit aan anderen konden doorgeven.
Een eerste lezing van het Testament van Franciscus kan misschien ook een dergelijke indruk wekken waar hij schrijft:

De heer heeft mij, broeder Franciscus, op de volgende manier het begin gegeven van een boetvaardig leven: toen ik in zonde leefde, leek het mij te bitter om melaatsen te zien en de Heer heeft mij tussen hen gebracht en ik heb hun barmhartigheid bewezen. En toen ik bij hen wegging, was wat me bitter leek voor mij veranderd in zoetheid naar ziel en lichaam; en ik was er daarna nog een tijd vol van en heb de wereld verlaten. En de Heer heeft mij zo’n geloof in kerken gegeven dat ik eenvoudig bad en zei:‘ Wij aanbidden U, Heer Jezus Christus, vooral bij al uw kerken die er op de hele wereld zijn en wij zegenen U omdat Gij door uw Heilig kruis de wereld verlost hebt.’
Daarna gaf en geeft de Heer mij omwille van hun wijding zo’n groot geloof in priesters die zich gedragen volgens de gebruiken van de heilige kerk van Rome, dat ik tot hen mijn toevlucht wil nemen, zelfs als zij mij zouden vervolgen. Ook al had ik zo’n grote wijsheid als Salomo en zou ik arme priesters met hun aardse beslommeringen aantreffen, toch wil ik in de parochies waar zij verblijven, niet preken buiten hun wil om. En hen en alle andere priesters wil ik respecteren, beminnen en eerbiedigen als mijn heren.
En nadat de Heer mij enkele broeders had gegeven, toonde niemand wat ik moest doen, maar de Allerhoogste zelf heeft mij geopenbaard dat ik moest leven volgens het model van het Heilig Evangelie. En ik heb het met weinig woorden en eenvoudig laten opschrijven en de heer paus heeft het voor mij bevestigd.
De Heer heeft mij een groet geopenbaard; wij moeten zeggen: ‘De Heer geve je vrede.’
(Test. 1-8; 14-15; 23)

Met het refrein ‘De heer heeft mij geopenbaard’ of ‘De heer gaf mij’, drukt Franciscus iets uit van heel persoonlijke ervaringen. Dat wil echter nog niet zeggen dat het dan voor de lezers meteen duidelijk is. Sommigen zullen daar misschien wat sceptisch tegenover staan omdat volgens hen ‘openbaring’ voer voor theologen is. Franciscus was echter geen theoloog en pretendeerde ook niet een theologie van de openbaring door te geven. Voor hem vindt openbaring van de Allerhoogste plaats in concrete gebeurtenissen of situaties in zijn leven. In die zin lijkt hij dan ook sterk op de bijbelse profeten. De titel van het boek van Van Doornik Franciscus van Assisi, een profeet voor onze tijd is daarom zo vreemd nog niet.
Een van de oudste franciscaanse overleveringen vertelt van een discussie onder de broeders over de regel. In dat verhaal lezen we van een openbaring waar Christus verklaart dat niets van wat in de regel staat van Franciscus is, maar exclusief van hem, de heer, en dat daarom de regel in acht gehouden moet worden, ‘letterlijk, letterlijk, letterlijk en zonder glossen, zonder glossen, zonder glossen’ (Compilatio Assisiensis 17,12). Deze wonderlijke openbaring lijkt door Franciscus zelf tegen gesproken te worden in zijn brief aan een minister waarin hij schrijft dat de regel tot stand is gekomen door overleg tussen de broeders tijdens het Pinksterkapittel.
Een andere manier die laat zien hoe Franciscus de goddelijke openbaring verstaat is zijn manier van Schriftlezing. Hij zegt niet: ‘de heer heeft gezegd in het Evangelie’, maar: ‘de heer zegt in het Evangelie’. Het woord Gods is dus niet alleen iets uit een ver verleden, maar een openbaring die doorzet tot in de actuele tijd. En dat geldt niet alleen voor het Evangeliewoord, maar evenzeer voor allerlei andere ervaringen en gebeurtenissen in zijn leven.
Wanneer Franciscus in zijn Testament schrijft dat de heer hem geopenbaard heeft dat hij moest leven volgens het Evangelie, kijkt hij terug naar zijn zoektocht van hoe te leven. De opmerking ‘Niemand toonde mij wat ik moest doen, maar de Allerhoogste zelf heeft mij geopenbaard dat ik moest leven volgens het model van het Evangelie’ verraadt iets van hoe Franciscus dat roepingsproces interpreteert als een sturen van zijn leven door de heer, misschien zelfs ondanks het feit dat hij van de kant van de kerk, bisschop of priesters in Assisi, niet de oriëntatie of begeleiding ontving die hij wenste of nodig had in die moeizame bekeringsfase. Franciscus toont zich hier iemand die de tekenen des tijds wist te verstaan en die hij interpreteert als Gods werkzaamheid in hem.
Het is misschien tekenend voor Franciscus dat hij over heel markante ervaringen een absoluut zwijgen in acht neemt. Nergens schrijft hij over de oproep van Christus aan het kruis van San Damiano om de kerk te herstellen of over de bijzondere ervaring op La Verna toen hij de stigmata van Jezus ontving. In zijn Testament refereert hij aan zaken die hem bijzonder ter harte gingen: de zorg om de katholiciteit in een kerk die verscheurd werd door ketterijen en afsplitsingen, de komst van broeders en het werk dat zij verrichtten, hun zorg voor vrede.
Maar ook op andere wijzen had hij oog voor openbaringen van Godswege. Zijn Zonnelied is daar misschien het meest duidelijke voorbeeld van. Zon, maan en sterren, wind, water en vuur, de aarde die ons voedt, mensen die elkaar vergeven, die allen zijn broeders en zusters noemen is meer dan louter poëzie. Hier steekt een ervaring achter van de heer als Schepper en Vader van alles en allen.
En als hij ten slotte de dood zijn zuster noemt, als hij ‘niet zelf meer leeft, maar Christus leeft in hem’ (vgl. Gal. 2,20), als hij met de woorden van Job (Job 1,21) weer even naakt voor God staat als bij zijn geboorte, of bij het begin van zijn nieuwe leven, als hij eigenlijk niets of niemand meer is, dan bereikt de Godservaring van Franciscus zijn hoogtepunt. Daarom:

Allerhoogste, almachtige, goede Heer,
U zij lof en roem en eer en alle zegening.
Aan U alleen, Allerhoogste, komen die toe,
en geen mens is waardig U te noemen.
Wees geloofd mijn Heer met al uw schepselen,
in het bijzonder meneer broeder Zon,
die de dag brengt en ons door zichzelf verlicht.
En hij is mooi en stralend met grote glans.
Van U, Allerhoogste, toont hij het zinnebeeld.
Wees geloofd, mijn Heer, door zuster Maan en de Sterren,
in de hemel hebt U ze gevormd, helder en kostbaar en fraai.
Wees geloofd, mijn Heer, door broeder Wind,
en door lucht en wolk en helder weer en ieder weer,
waardoor U Uw schepselen in stand houdt.
Wees geloofd, mijn Heer, door zuster Water,
die zeer nuttig is en nederig en kostbaar en kuis.
Wees geloofd, mijn Heer, door broeder Vuur,
door wie U de nacht verlicht,
en hij is mooi en vrolijk en krachtig en sterk.
Wees geloofd, mijn Heer, door onze zuster moeder Aarde,
die ons onderhoudt en voor ons zorgt,
en allerlei vruchten voortbrengt met bonte bloemen en kruiden.
Looft en zegent mijn Heer,
en dankt en dient Hem met grote deemoed.
(Zonnelied)

Literatuur
Helene Nolthenius, Een man uit het dal van Spoleto. Franciscus tussen zijn tijdgenoten, Amsterdam 1988, 183

 Gerard van Buul OFM