- Versie
- Downloaden 52
- Bestandsgrootte 174.02 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 14 juni 2022
- Laatst geüpdatet 18 augustus 2022
17e zondag dhj, C jaar, 24-7-2022
24 juli 2022
Zeventiende zondag door het jaar
Lezingen: Gen. 18,20-32; Ps. 138; Kol. 2,12-14; Luc. 11,1-13 (C-jaar)
Inleiding
Abraham is de aartsvader van een menigte volken,
er kleeft geen smet aan zijn roem.
Hij hield zich aan de Tora van de Allerhoogste
en had met Hem een verbond.
Dat verbond heeft hij in zijn lichaam gesneden,
en toen hij werd beproefd, bleek zijn trouw.
Daarom heeft de Heer hem onder ede beloofd
dat in zijn nageslacht de volken gezegend zouden zijn.
Hij zou hem zo veel nakomelingen geven als er stof op aarde is,
zijn nageslacht als sterren verheffen,
het een gebied geven van zee tot zee,
van de rivier tot aan de einden der aarde.
[Sirach 44,19-21]
Toralezing: Genesis 18,16-33
Tussen het verhaal over de gastvrijheid van Abraham (18,1-15) én het verhaal over het ongastvrije Sodom (19,1-29), staat onze perikoop (18,16-33: Sodom en Gomorra). In een indringende dialoog tussen jhwh en Abraham draait het om deze vraag: Hij die rechter is over de hele aarde moet toch rechtvaardig handelen? (18,25).
Abraham, de profeet (20,7), strijdt voor de mensen met God, omdat hij met zijn hele persoon voor de menswaardigheid opkomt. In zijn strijd met God komt Gods gerechtigheid aan het licht. De strijd met God is daarom tegelijkertijd een strijd voor de eer van God:
Opdat de mensen niet kunnen zeggen: Zo is het handwerk van God: Hij vernietigt de mensen op een gruwelijke wijze.
(Joodse traditie)
De gastvrije Abraham (18,1-15; Hebr. 13,1v) doet de mannen uitgeleide. Zij gaan naar Sodom, waar Lot woont. Sodom is een vruchtbare tuin Gods, maar de Sodomieten waren slecht en zondigden zwaar tegen God (13,10-13). Zij hebben alles, maar zijn egoïstisch en delen niets met de armen.
Er zijn vier karakters bij mensen.
Hij die zegt: het mijne is het mijne en het jouwe is het jouwe; dat is een middelmatig karakter. Sommigen zeggen: dat is het karakter van Sodom (vgl. Ez. 16,49).
Het mijne is het jouwe en het jouwe is het mijne; dat is het volk.
Het mijne is het jouwe en het jouwe is het jouwe; dat is de vrome.
Het mijne is het mijne en het jouwe is het mijne; dat is de boze.
(Abot 5,10)
De Sodomieten zijn het tegendeel van de gastvrije Abraham (18,1-12) en de gastvrije Lot (19,1-6) die vreemdelingen hartelijk ontvangen. Lot was rechter te Sodom, zo althans worden Genesis 19,1 en 9 geïnterpreteerd. Lot zat in de stadspoort, dat is waar rechtgesproken wordt (v. 1) en Lot wordt verweten dat hij als vreemdeling de stad de wet voorschrijft (v. 9). Eenmaal op dat spoor gezet, vindt de interpretatie van dit hoofdstuk ook uit dat er in Sodom een wet van kracht was die op straffe des doods verbood vreemdelingen te huisvesten. Lot moet rechtspreken, maar een rechter met zelf een migratieachtergrond wordt niet gehoord. Deze interpretatie dicht Lot een subversieve kracht toe, hij weerstaat de wet van Sodom.
JHWH dacht, beter: JHWH zei, opdat Abraham Hem hoort: JHWH denkt hardop! (18,17). Want God. JHWH, doet niets zonder dat Hij zijn plan heeft onthuld aan zijn dienaren, de profeten. (Am. 3,7).
Voor zijn profeet Abraham wil God zijn plan met Sodom en Gomorra niet geheimhouden. Vanaf de roeping van aartsvader Abraham (12,1-3) onderhoudt de Getrouwe een bijzondere liefdesband met hem: want Ik heb hem lief/gekend, uitgekozen (18,19; Am. 3,2). Deze band is gebaseerd op de belofte dat uit Abraham een groot en machtig volk zal voortkomen en dat door hem alle volken op aarde gezegend zullen worden (18,18).
Deze belofte houdt ook een opdracht in: de weg te bewaren van JHWH, dit wil zeggen: het doen van gerechtigheid en recht: (18,19; Ps. 72,4): Hij komt op voor de armen van zijn volk; hij zal de misdeelden redden. In het tot hun recht laten komen (gerechtigheid) en recht doen zal het doel van Abrahams roeping in de wereld zichtbaar worden en zal Gods zegen in de wereld aan het licht komen.
De ernstige beschuldigingen van onrecht tegen Sodom en Gomorra zijn tot de Barmhartige doorgedrongen. Daarom gaat Hij naar hen toe om dit te onderzoeken (18,20v). Zal Hij hen met de maat van barmhartigheid of met de maat van gerechtigheid beoordelen? In de dagen van Noach stond Zijn beslissing al vast (6,5-8), maar voor de mensen van Sodom en Gomorra is er nog hoop, omdat Abraham opkomt voor recht en gerechtigheid.
Als een rechter blijft JHWH voor Abraham staan en Abraham gaat dicht bij de Getrouwe staan. Als advocaat springt hij in de bres voor de inwoners van Sodom en Gomorra. In tegenstelling met Noach, een rechtvaardige (6,9), die geen vinger uitsteekt om de mensen van de ‘sontvloed’ (massa’s chaotisch water, vgl. de Sont) te redden, houdt Abraham een pleidooi om de schuldigen te redden omwille van de rechtvaardigen. Hij doet een indringend appel op de Rechter van de hele aarde om recht te doen (18,22-33): De discussie met de hemel, omwille van de hemel, de verbondsdialoog tussen God en mens in naam van de rechtvaardigheid wordt hier geboren! (J. Sacks)
Zevenmaal komt het woord tsaddiq (gerechte/rechtvaardige) voor. Een rechtvaardige is iemand die metterdaad volgens de Tora leeft tot zegen van mensen, een mens naar Gods hart. Met lef en vrijmoedigheid onderhandelt Abraham met JHWH over het aantal rechtvaardigen dat nodig is om de hele stad te redden. JHWH en Abraham komen samen tot de conclusie dat tien rechtvaardigen een minimum is. Tien is een volkomenheid en een minimum om nog van een gemeenschap (minjan) te kunnen spreken (Ex. 18,21).
Met deze overeenstemming over tien rechtvaardigen is het gesprek tussen JHWH en Abraham tot voltooiing gekomen (18,33). Het doel is bereikt, want alle mogelijkheden om het onheil over Sodom en Gomorra af te wenden zijn tot op de bodem onderzocht. JHWH gaat weg, Abraham gaat naar huis en de mannen (18,16; 19,1) gaan naar Sodom. Uit het vervolg blijkt dat er geen tien rechtvaardigen te vinden zijn. Sodom wordt verwoest en alleen de rechtvaardige en gastvrije Lot wordt gered (19,1-29).
Abraham heeft gedaan wat hij kon. De brandende vraag ‘zullen er inderdaad tien rechtvaardigen zijn’ waarmee hij naar Sara terugkeert, blijft tot op de dag van vandaag actueel. In elke tijd en op iedere plaats heeft de afwezigheid van tien rechtvaardigen catastrofale gevolgen. Aan God (s) trouw zal het niet liggen:
Wij loven uw Naam om uw liefde en trouw.
Barmhartige, uw trouw duurt eeuwig,
laat het werk van uw handen niet los!
(Ps. 138, 2.8).
Lezing uit de brieven: Kolossenzen 2,12-14
Zie: H.M.J. Janssen, ‘De brief aan de Kolossenzen. Cirkelen rond het mysterie’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 38-46
Evangelielezing: Lucas 11,1-13
Sji’on de rechtvaardige was een van de overgeblevenen van de Grote Synagoge,
Hij was gewoon te zeggen: Door drie dingen wordt de wereld in stand gehouden:
door de Tora, door de eredienst en door werken van barmhartigheid (Abot 1,2i).
Deze drie in stand houders van de wereld staan bij Lucas bij elkaar (10,25-11,13) het lernen van de Tora door de Tora-geleerde en door Maria, de zus van Marta (10,25-28.39.42); het voorbidden van Jezus (11,1-13); het doen van barmhartigheid door de Samaritaan en door Marta (10, 29-37.38.40.42). In onze perikoop (11,1-13: Het gebed) staat het bidden centraal.
Het Onzevader is in drie versies overgeleverd: Matteüs 6,9b-13; Lucas 11,2b-4; Didaché VIII, 2-3.
Het Onzevader vertoont grote overeenkomst met het Joodse Kaddisjgebed:
Verheven en geheiligd worde zijn grote Naam in de wereld,
die Hij naar zijn wil geschapen heeft.
Hij late zijn koninkrijk komen,
in uw leven en in uw dagen
en in het leven van het ganse huis van Israël,
spoedig en over korte tijd.
Zeg daarop: Amen!
Als reisgebed voor onderweg – Jezus is op weg naar Jeruzalem, 9,51 – is het mogelijk Jezus’ samenvatting van het Sjema (Deut, 6,4vv), het Kaddisj en Het Achttiengebed, de drie gebeden die de Joden dagelijks bidden. Verschillende rabbijnen maken hiervan een samenvatting voor onderweg.
Op verzoek van een van zijn leerlingen, bidt Jezus dit gebed voor (11,1-2). In zijn bidden spreekt Jezus God aan met Vader (vgl. Jes. 63,15-16; 64,7): Vader, als U het wilt, neem dan deze beker van Mij weg. Maar laat niet wat Ik wil, maar wat U wilt gebeuren. (22,42). Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen (23,34). Vader, in uw handen leg Ik mijn geest (23,46).
Bij Lucas ontbreekt het uw wil geschiede (Mat. 6,10b) in het ‘Onzevader’, maar bidt Jezus het op de olijfberg (22,42).
Het heiligen van Gods Naam (= zijn programma) en het komen van zijn koninkrijk komen aan het licht in het delen van het dagelijkse brood en in het elkaar vergeven van de zonden. Alleen dankzij het met elkaar delen van het geschonken brood en het elkaar zonden vergeven, valt er voor de leerlingen te leven in de voetstappen van Jezus.
Het gebed eindigt met En breng ons niet in beproeving (11,2-4). In de woestijn heeft Jezus zich niet van zijn roeping van geliefde zoon van de Vader laten afbrengen (4,1-13). Zo bidt Hij nu dat Hij en zijn leerlingen de verleiding van de duivel zullen weerstaan opdat Gods koninkrijk van gerechtigheid en vrede aan het licht kan komen.
Met een verhaal uit het leven gegrepen wijst Jezus zijn leerlingen erop dat zij dag en nacht een beroep kunnen doen op de hemelse Vader (11,5-13). Wie vraagt, ontvangt! Bij de Vader in de hemel kan de leerling – zo weet Jezus, de bidder (11,1) – dag en nacht terecht. Jezus nodigt zijn leerlingen uit om net als Abraham de nabijheid van God te zoeken en een appel op Hem te doen (voor anderen). Wie om de heilige Geest vraagt zal van de Vader in de hemel de heilige Geest ontvangen.
Met deze Geest toegerust kan de leerling de weg van Jezus gaan, van Jezus die een rechtvaardige was (23,47). Dan kan hij met de psalmist de Getrouwe danken voor zijn liefde en trouw: Barmhartige, die voor mij opkomt, uw liefde kent geen grenzen: Getrouwe, laat wat uw hand gemaakt heeft niet in de steek (Ps. 138,8).
Vader, die woont in hemels licht,
uw rijk geeft liefde een gezicht
uw naam is waard de hoogste eer
Wij bidden om een ommekeer:
wek doden op, maak armen rijk,
laat komen, Heer, uw koninkrijk.
(André Troost, LB 370,1)
Literatuur
Bijbel, NBV-21, inclusief deuterocanonieke boeken, Haarlem/Antwerpen 2021 [Van deze bijbelvertaling maak ik bij mijn exegetische inleidingen gebruik.]
Y. van den Akker-Savelsbergh, Het onzevader: een meerstemmig gebed? Boekencentrum 2004. [Over Matteüs 6,9b-13]
R. Gradwohl, Bibelauslegungen aus Jüdischen Quellen-4, Stuttgart 1989, 54-69
J. Sacks, Genesis. Boek van het begin, Middelburg 2020
A. Schwartz-Bart, De laatste der rechtvaardigen, Utrecht 1972
J. Smit, Het verhaal van Lucas, Zoetermeer 2009
J. te Velde (red.), Wees gezegend, Baarn 1998 2e, 28-34
H. Welzen, Lucas, ’s-Hertogenbosch/Leuven 2011
Preekvoorbeeld
Lucas opent ‘zijn’ Onze Vader met de bede: ‘Vader laat uw naam geheiligd worden’. Een bede waar sommigen het moeilijk mee hebben. We hebben namelijk afscheid genomen van een god-vader. De patriarchale sfeer maakt het bidden voor sommigen problematisch. De voorstelling van god als persoon is sowieso een hachelijke zaak. Vroeger werd dit geacht van doorslaggevende betekenis te zijn voor ons christelijk geloof. Je richt je niet tot ‘iets’ of tot ‘een vage idee’, maar tot een persoonlijke god. Díe relatie werd als wezenlijk beschouwd voor ons geloven. Anders dan vandaag is het voor de bijbelse vertellers een vanzelfsprekendheid. Dat verhindert niet om bij de kern van het verhaal te komen. Een verhaal over geloven en vertrouwen.
Geloven wordt bij Lucas op plastische wijze geïllustreerd door het verhaal over de vasthoudendheid van de persoon die bij een vriend om hulp vraagt. Uiteindelijk, na veel aandringen, wordt zijn niet aflatend aandringen verhoord. Het verhaal spreekt van vertrouwen dat niet beschaamd wordt. Alsof we gedragen worden door een grote hand die ons niet laat vallen. Zo’n vertrouwen horen we ook in het verhaal over Abraham. Ook zo’n verhaal van reikhalzend uitzien naar gerechtigheid en barmhartigheid.
Het verhaal van de ontmoeting van Abraham met God gaat over gastvrijheid en de belofte van een toekomst, van nieuw leven. Het staat in schril contrast met de onwil van de inwoners van Sodom om zorg te dragen voor de armen. Hen wordt geen toekomst gegund. Het eigenbelang van de Sodomieten is hemeltergend. Jhwh staat er radeloos bij en vraagt zich af wat hij met die mensen moet aanvangen. Het lijkt er zelfs op alsof hij van Abraham een oplossing verwacht, een uitweg uit de impasse. En inderdaad, Abraham zet alles in wat in zijn vermogen ligt. Hij dringt aan om de stad te sparen omwille van de enkele goede mensen die er toch nog zijn. Zijn vertrouwen gaat tot het uiterste. Maar toch is er een grens.
JHWH mag zich gelukkig achten met een man als Abraham. Hier staat immers een mens met een geweten, de vader van een volk dat de naam van God eer zal aandoen. Aan zo iemand kan JHWH de zorg voor de aarde en wie er wonen toevertrouwen. Abraham lijkt meer zin te hebben voor gerechtigheid dan JHWH. Meer barmhartigheid ook. Een onvergetelijk verhaal van medeleven vanwege Abraham die blijft hopen op een kentering ten goede. Wie weet valt er toch nog iets te beginnen met die mensen die geen geweten lijken te hebben. En dan stokt het gesprek. Niemand ziet een uitweg.
Het gesprek lijkt op een onderhoud tussen gelijken. Abraham is niet de geslagen hond die nederig het verdict van zijn meerdere aanvaardt. Hij stáát er en legt zich niet zomaar bij de feiten neer. Hij neemt het op voor al die mensen die allicht nog niet begrepen hebben wat het betekent als gelijkwaardige wezens samen te leven. En ook JHWH heeft zijn grenzen. Er bestaat geen geheim goddelijk plan dat uiteindelijk alles ten goede regelt. Hij hoort niet thuis in een andere wereld dan de onze. JHWH en Abraham staan schouder aan schouder. Het kan een beeld voor geloven en vertrouwen zijn in de kracht van het goede. Wij hoeven niet te aanvaarden wat ons vanuit een andere wereld wordt opgelegd, alsof we niets hebben in te brengen. Geloven verdraagt geen fatalisme. Niet zomaar je leven ondergaan alsof het de wil van een bovenaardse God is.
Het is betekenisvol dat niemand weet wat het vierletterwoord JHWH betekent. Dát wordt maar duidelijk in de geschiedenis die hij maakt. Die naam krijgt gestalte in de geschiedenis van gerechtigheid voor allen. Dat is zijn naam. Zonder de geschiedenis van mensen die zich inzetten voor gerechtigheid blijft de naam zonder betekenis. Abraham doet recht aan de naam van God door zijn zorg te delen.
Gewoonlijk proberen we de naam van God te omschrijven met de woorden waarin hij zich te kennen geeft in de ontmoeting met Mozes in het verhaal van Exodus. Mozes vraagt God naar zijn naam. En het antwoord luidt: ‘Ik zal er zijn’, of ‘Ik zal er zijn voor u’. Misschien wordt die naam te gemakkelijk begrepen als de verzekering dat God er zal zijn om ons bij te staan en over moeilijkheden heen te helpen. Maar die naam kan ook als waarschuwing begrepen worden. Die presentie is namelijk niet grenzeloos. Het grote plan dat alles ten goede keert is er niet. ‘Je zult wel zien of en hoe ik er zal zijn’ klinkt dan als een uitdaging dat mensen zelf betekenis geven aan de geschiedenis. Hierdoor wordt de naam concreet ingevuld. Abraham is hier een prachtig voorbeeld van.
Wanneer Jezus zijn leerlingen leert bidden dan gebruikt hij de bekende woorden uit de joodse traditie. De naam heiligen mag begrepen worden als het afdwingen van respect door die naam de glans te geven die hij verdient. Jezus vertelt over de mens die blijft aandringen tot er wordt open gedaan. Hij spreekt over een geest van vasthoudend aandringen. Moge die geest ook in ons leven het vertrouwen wekken dat we gedragen worden door een grote hand die begaan is met ieder mens.
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld Ignace D’Hert OP