- Versie
- Downloaden 57
- Bestandsgrootte 94.94 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 14 juni 2022
- Laatst geüpdatet 14 juni 2022
16e zondag dhj, C jaar, 17-7-2022
17 juli 2022
Zestiende zondag door het jaar
Lezingen: Gen. 18,1-10a; Ps. 15; Kol. 1,24-28; Luc. 10,38-42 (C-jaar)
Inleiding
Zowel in de eerste lezing als in het evangelie staat gastvrijheid centraal of meer precies, twee kanten van gastvrijheid: die van geven, doen én die van ontvangen.
Genesis 18,1-10a
Genesis 18,1 valt met de deur in huis: de Eeuwige verschijnt bij de eik van Mamre aan Abraham die bij de ingang van zijn tent zit. De lezer weet nu meer dan Abraham!
Onmiddellijk daarna en zonder enige overgang ziet Abraham plotseling drie mannen voor zich staan. Hij spreekt hen aan met Adonai; de vraag is of hier de Godsnaam, ‘Heer’ is bedoeld, want Adonai kan ook de meervoudsvorm zijn en ‘(mijne) heren’ betekenen.
Juist dit dubbele karakter van Adonai – volgens de joodse traditie is hier de Eeuwige bedoeld – maakt duidelijk dat de onverwachte bezoekers, een ‘verschijning’ van het goddelijke moeten zijn.
Abraham staat meteen op, buigt diep, nodigt de mannen uit om bij hem, hun dienaar, te blijven en biedt hun aan wat water en brood te brengen, een understatement zoals uit het verdere verloop van de rijkelijke maaltijd zal blijken. In het Hebreeuws staat brood vaak voor voedsel in het algemeen en dat is hier ook het geval.
Abraham regelt zelf de maaltijd voor de gasten, hij zoekt zelf een mals kalf uit en bedient de gasten zelf, terwijl Sara op zijn verzoek drie koeken bakt en de knecht het kalf bereidt. Alles moet snel gaan en hijzelf rent ook, hoewel het op het heetst van de dag is. Hij wil de gasten niet laten wachten. Ook blijft hij staan, als een dienaar, terwijl de gasten eten, anders gezegd, hij is volledig beschikbaar voor hen. Dit alles tekent het belang dat Abraham hecht aan gastvrijheid.
Zo bijzonder als het verhaal begint, eindigt het ook. Nu staat ontvangen centraal. Meer dan eens heeft de Eeuwige aan de kinderloze Abraham (zijn naam betekent ‘vader van een groot volk’) een talrijk nageslacht beloofd, maar de jaren vergaan en nu zijn hij en zijn vrouw Sara beiden oud. Maar die belofte klonk nog nooit zo specifiek als nu in de mond van een van de mannen en in het bijzijn van Sara: over een jaar kom ik terug en uw vrouw Sara zal een zoon hebben (18,10; vgl. 17,15-22, waar Abraham vanwege zijn hoge leeftijd moet lachen net als Sara later, als de Eeuwige hem een zoon belooft).
Nu zou Abraham kunnen vermoeden dat deze man God is, omdat deze belofte eender klinkt als in 17,21.
Kolossenzen 1,25-28
Zie: H.M.J. Janssen, ‘De brief aan de Kolossenzen. Cirkelen rond het mysterie’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), In naam van Paulus, Vught 2015, 38-46
Lucas 10,38-42
Lucas schildert hier een kort tafereel van Jezus in het bijzijn van nu eens niet twee mannen, maar twee vrouwen, Marta en Maria. Waarschijnlijk ‘wringt’ dit verhaal toch enigszins voor ons gevoel. Is het juist dat Marta alléén alle werk moet doen? Precies dat gevoel dat er iets niet klopt, maakt ons extra waakzaam om de betekenis van deze perikoop te achterhalen.
Met zijn leerlingen is Jezus op weg naar Jeruzalem en hij weet wat hem daar te wachten staat (9,22.44.51); alles wat volgt staat in het licht van die wetenschap.
Nu doet Jezus in onze perikoop een dorp aan. Daar wordt hij ontvangen (hupodechomai, dit werkwoord gebruikt Lucas alleen nog in 19,6 voor de vreugdevolle ontvangst van Jezus door Zacheüs) door een vrouw met de naam Marta. De leerlingen en overige gasten blijven buiten beschouwing, alle aandacht valt op Jezus en de vrouwen. Vervolgens vertelt Lucas dat deze Marta een zus heeft die Maria geroepen wordt, zij zit aan de voeten van Jezus en luistert naar zijn woord als een echte leerling, een ‘geroepene’.
Marta (be-)dient (diakonein), dit wordt tot tweemaal toe gezegd. Dat kan Jezus alleen maar toejuichen want hij noemt zichzelf immers ‘de dienaar’ (diakonoon 22,27; vgl. Abraham in de eerste lezing Gen. 18,3). Volgens Handelingen 6,2 zijn de apostelen van mening dat het onverantwoord is dat zij het woord van God verwaarlozen om te kunnen zorgen voor de ondersteuning (diakonein). Het woord van God staat op de eerste plaats. Dat dit ook voor Jezus het geval is, blijkt uit het vervolg van de evangelielezing.
Want tot ergernis van Marta blijft Maria zitten aan de voeten van Jezus; Marta echter staat – vergelijk Abraham in de eerste lezing: hij zit eerst bij de ingang van zijn tent en staat vervolgens na de komst van de drie mannen om hen te voorzien van spijs en drank. Marta richt zich niet direct tot Maria maar ze maakt haar ergernis kenbaar aan Jezus. Ze zegt zelfs dat hij Maria tot de orde moet roepen, ze moet haar komen helpen.
Als een echte leerling van Jezus luistert Maria naar hem (akouein). Dit werkwoord akouein, (be-)luisteren, komt op belangrijke plaatsen terug. Het wordt zelfs van Godswege opgedragen wanneer Jezus met Petrus, Johannes en Jakobus op de berg aan het bidden is; terwijl Mozes en Elia met hem in gesprek zijn, overdekt een wolk hen en een stem klinkt: 'Dit is mijn uitverkoren Zoon; luister naar hem (9,28-36).
Of in Lucas 10,16 wanneer Jezus tegen de leerlingen zegt: ‘Wie naar jullie luistert, luistert naar mij, en wie jullie afwijst, wijst mij af; maar wie mij afwijst, wijst Hem af die mij gezonden heeft.’
In Lucas 10,24 zegt Jezus opnieuw tegen de leerlingen: ‘... vele profeten en koningen hadden … willen beluisteren wat jullie beluisteren, maar zij hebben het niet beluisterd.
En nu, enkele verzen later, vertelt Lucas ons dat Maria aan de voeten van Jezus zit te luisteren naar zijn woord. Dan is het toch eigenlijk geen wonder dat Jezus zegt dat Maria het beste deel heeft gekozen? Het zal haar niet ontnomen worden. Dat is immers precies wat Jezus zelf doet nu hij op weg naar Jeruzalem is....
Nu is het de vraag of het andere deel, dat Marta gekozen heeft, in tegenstelling staat tot het luisteren naar het woord van Jezus of er eerder een aanvulling op is.
Marta wordt helemaal in beslag genomen door de zorg voor haar gasten. Gastvrijheid is een groot goed zoals ook uit de eerste lezing blijkt. Gastvrijheid vloeit voort uit het luisteren naar het woord, het is het ‘doen’ van het woord. Maar het probleem is, zo blijkt uit de tekst, dat er bij haar geen ruimte meer is voor het luisteren naar het woord en de basis, het fundament, dus ontbreekt.
Beide delen, aspecten, zijn noodzakelijk, zoals uit de directe context van deze perikoop blijkt.
In de voorafgaande verzen is de parabel van de barmhartige Samaritaan verteld, waarbij de nadruk ligt op het ‘doen’ van het woord. De parabel en de lezing over Marta en Maria vormen tezamen uitleg en illustratie van het antwoord dat Jezus (op weg naar Jeruzalem!) de schriftgeleerde op diens vraag naar het eeuwige leven zelf liet geven: ‘U zult de Heer, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf’ (10,27).
Beide teksten vergroten een bepaald aspect van dit gebod uit. In de parabel van de barmhartige Samaritaan ligt alle nadruk op het liefhebben van de naaste, op ‘doen’.
Dan is het ook duidelijk waarom in onze tekst nu juist alle nadruk ligt op het liefhebben van God, op ‘luisteren’ naar het woord, zoals Maria dat doet, zelfs als dit hier enigszins ten koste van Marta gaat (de evangelist Johannes schrijft overigens in 11,5 dat Jezus veel hield van Marta, van haar zuster en van Lazarus). Bovendien klinken op de achtergrond de woorden uit Deuteronomium 8,3 mee: ‘de mens leeft niet van brood alleen, maar van alles wat uit de mond van de Heer uitgaat.’
Beide aspecten zijn dus noodzakelijk, het luisteren naar het woord en het doen ervan.
In het vervolg op onze perikoop is Jezus aan het bidden en zijn leerlingen vragen hem om hen te leren bidden (11,1-13). Je zou daarom vanwege de grote nadruk op ‘luisteren naar het woord’ en op ‘bidden’ mogen zeggen dat het luisteren naar het woord de basis en het fundament is voor het doen van het woord.
Preekvoorbeeld
De dominicaan Jacobus de Voragine (1228-1298), aartsbisschop van Genua, bracht omstreeks 1260 een eeuwenlange traditie van heiligenlevens samen in zijn Legenda Aurea (=gulden legende). Daarin komt het verhaal voor dat Maria en Marta samen met Lazarus en vergezeld van een Romeinse jongeling Maximinus door de apostel Petrus op een bootje zijn gezet. Ze voeren op wonderbaarlijke wijze – zonder zeil en roer – de Middellandse Zee over en strandden in Zuid Frankrijk. In Les-Saintes-Maries-de-la-Mer zette het illustere gezelschap voet aan wal. Het doel van de reis was de verkondiging van het evangelie. Maria richtte haar apostolaat vooral op de inwoners van Marseille. Zij overwon de tegenstand van het vorstenpaar, waarna heel de stad zich bekeerde en Lazarus tot haar eerste bisschop verkoos (St. Lazaire). Maximinus werd bisschop van Aix-en-Provence (St. Maximin) en Marta bekeerde Tarascon.
Van Marta, de oudste en meest ondernemende, wordt bovendien verteld dat zij het opnam tegen het monster Trasque, dat de mensen die de Rhône overstaken placht te verslinden. Met een kruisteken en wijwater wist zij het dier te temmen, waarna het door onthoofding werd ter dood gebracht.
Maria (gedenkdag 22 juli) is de patrones geworden van boetelingen, scholieren, studenten, tuinders, kappers en cosmeticabereiders. Marta (gedenkdag 29 juli) daarentegen beschermt de huisvrouwen, huiselijkheid, kokkinnen, dienstmaagden, wasvrouwen, herbergiers, waarden, huispersoneel en arbeidsters.
Uit deze ‘gegevens’ blijkt wel dat de kerk van het westen (Augustinus en Gregorius) drie Maria’s, drie personages in het evangelie, vereenzelvigd heeft, als een en dezelfde geïdentificeerd. De zondares die, bij het gastmaal dat Simon de farizeeër aanrichtte, Jezus de voeten waste; Maria van Betanië, de zus van Marta en Lazarus; en de apostola apostolorum Maria Magdalena. De kerk van het oosten weet die vrouwen beter uit elkaar te houden en doet daar zonder twijfel de verhalen meer recht mee.
De lezing van vandaag is – sinds Origenes – bovendien belast met een typologie die zo dominant is, dat dit evangelie haast niet anders meer gelezen kan worden. Maria die aan Jezus’ voeten luistert naar haar Heer, staat symbool voor de vita contemplativa (Origenes spreekt van theoria, ‘aanschouwen’), Marta in de keuken belichaamt de vita activa (praxis, ‘handelen’, volgens Origenes).
Franciscus echter, in zijn Regel voor de kluizenarijen, staat een vita mixta voor, waarin de kluizenaars die gedrieën of gevieren samenleven, om beurten een week Marta zijn en dan weer een week Maria. ‘Op die manier gaat het werkende leven na een week in het contemplatieve leven over, en wordt de rust van contemplatie afgewisseld met nuttige arbeid’ (2 Cel. 178).
Dat is een heel andere zienswijze en een veel rijkere waardering van Maria en Marta dan ons doorgaans wordt voorgehouden. In de traditionele uitleg immers worden die twee zussen tegen elkaar uitgespeeld. Daarin tekent zich een scheiding af tussen clerus en volk, een wereldlijk en een geestelijk bestaan, de magisters en de leken, het contemplatieve en het actieve leven. Maria heeft het betere deel verkoren. Zij zit aan Jezus’ voeten, zij is de dienaresse des Woords. En ondertussen loopt Marta maar te zwoegen. Vruchteloos? Draagt haar doen niets bij tot het verstaan van het evangelie?
Nu Franciscus ons uit onze schema’s haalt en zijn kluizenaars beide rollen toebedeelt – om beurten Maria en Marta zijn! –, kunnen we vrijuit het evangelie opnieuw lezen. Wat staat er nu eigenlijk?
Meteen valt op dat Marta de hoofdrol heeft: ‘Toen ze verder trokken ging Hij een dorp in, waar Hij gastvrij werd ontvangen door een vrouw die Marta heette’ (v. 38). In dit evangelie verhaal is zij de enig aangesprokene, in de tweede persoon (v. 41). In de Bijbel geldt de dubbel-aanspraak: ‘Marta, Marta’ als een bijzondere roeping. Zo werd Abraham geroepen: ‘Abraham, Abraham!’ (Gen. 22,11), Jakob (Gen. 46,2), Mozes bij de brandende braamstruik: ‘Mozes, Mozes!’ (Ex. 3,4), het jongetje Samuel: ‘Samuël, Samuël!’ (1 Sam. 3,10).
Lucas is de enige evangelist die deze dubbelaanspraak van het Oude Testament overneemt. Dat doet hij bij Petrus: ‘Simon, Simon’ (Luc. 22,31) en bij Paulus: ‘Saul, Saul, waarom vervolg je mij’ (Hand. 9,4). En nu dus bij Marta. In de Schrift is Marta de enige vrouw van wie deze bijzondere roeping is overgeleverd.
In het Johannesevangelie gebeurt iets vergelijkbaars. Daar wordt de grote belijdenis, dat Jezus de Christus is, de zoon van God, niet door Petrus uitgesproken (die daarop prompt tot rots der kerk wordt verklaard: Mar. 8,29 // Mat. 16,16 // Luc. 9,20), maar inderdaad door Marta (Joh. 11,27), de aartsdiaken (Joh. 12,2 vgl. Luc. 10,40 – diakonein).
Kortom: verkijk je niet op het belang van Marta, haar rol is vergelijkbaar met die van Petrus!
En nu Maria. Hoe zit zij erbij? In de lezing van vandaag wordt in de directe rede geen woord met haar gewisseld. Zij komt slechts in de derde persoon ter sprake. Er wordt óver haar gesproken – door de evangelist (v. 39), door Marta (v. 40), door Jezus (v. 42). De enige handeling die aan haar wordt toegeschreven is: ‘Maria ging aan de voeten van de Heer zitten en luisterde naar zijn woorden’ (v. 39).
Dat wordt vaak veralgemeniseerd, alsof Maria inmiddels wel de hele Bijbel uit haar hoofd kent, maar dat klopt niet, zij is niet de hoorder in het algemeen, maar de hoorder van het evangelie tot nog toe! Maria is – net als de gemeente van vandaag – nog niet verder gekomen dan hoofdstuk 10. Zij heeft zojuist de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan gehoord! Daar draait het om. Zij kan niet meer terug achter het ‘doen’ van vers 25: ‘Meester, wat moet ik doen…’ en vers 37: ‘Doe gij evenzo’.
Haar contemplatieve leven is, dat zij dat ‘doen’ overpeinst. Als Jezus zegt: ‘Er is maar één ding noodzakelijk’, kan dat alleen maar terugslaan op het voorgaande: ‘Heb uw naaste lief als uzelf’’. Dat is de kern, daarop is Maria gericht, die concentratie brengt zij op.
Daar wordt ook Marta toe geroepen: ‘Marta, Marta, je bent zo bezorgd en je maakt je veel te druk.’ Dat is een confronterende uitspraak, die velen van ons zich zullen aantrekken. Druk, druk, druk. En daarmee dus bezet geraakt, het overzicht kwijt, je doet niet wat je zou willen doen, je komt niet toe aan wat je eigenlijk als je taak ziet. In de kerk is het niet veel anders: we zijn bezorgd en druk.
Jezus houdt Marta een spiegel voor. Het verhaal stelt vragen bij diaconaat dat door het vele, de drukte en de zorgen, zijn eigenlijke roeping: een naaste te zijn, uit het oog dreigt te verliezen. Het kerkelijk gedoe en gedaas zou ons bijna doen vergeten dat diaconaat voor alles een zijnswijze is: aanwezigheid, presentie, je bent betrouwbaar, er mag op je gerekend worden, je houdt het uit.
De wijsheid van Franciscus is dat hij die twee zussen zo nu en dan van rol laat wisselen. Daarmee maakt hij zich niet geliefd, want het komt nooit uit! Marta wil eerst dit nog even afmaken, voordat zij in de rol van Maria stapt. Maria op haar beurt kan de gedachte waarin zij is blijven steken niet afmaken, er wachten borstels en bezems.
En nu niet in beeldspraak: wij zijn op broederschap en zusterschap aangewezen. Het is soms hard nodig dat iemand doortastend een spaak in jouw wiel steekt.
inleiding dr. Yvonne van den Akker-Savelsbergh
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen