14e zondag dhj, C jaar, 3-7-2022

[featured_image]
Downloaden
Download is available until [expire_date]
  • Versie
  • Downloaden 295
  • Bestandsgrootte 90.98 KB
  • Aantal bestanden 1
  • Datum plaatsing 14 juni 2022
  • Laatst geüpdatet 14 juni 2022

14e zondag dhj, C jaar, 3-7-2022

3 juli 2022
Veertiende zondag door het jaar

Lezingen: Jes. 66,10-14c; Ps. 66; Gal. 6,14-18; Luc. 10,1-12.17-20 (C-jaar)

 

Inleiding

Lucas 10,1-12.17-20
Het evangelie van Lucas kent een lang middendeel, waarin Jezus vanuit Galilea op weg gaat naar Jeruzalem. In 9,51 wordt verteld dat Jezus vastberaden op weg ging naar Jeruzalem, en pas in 19,28 arriveert hij. Ter vergelijking: bij Matteüs wordt diezelfde reis beschreven in twee hoofdstukken (Mat. 19,1–21,1) en bij Marcus slechts in één (Mar. 10,1–11,1). De drie evangelies hebben gemeen dat zij, na verteld te hebben over het aanvankelijk zeer succesvolle optreden van Jezus in Galilea, uitgebreid de tijd nemen om verslag te doen van hoe Jezus zijn leerlingen instrueert. Lucas situeert deze instructie nagenoeg helemaal in die lange reis naar Jeruzalem, waar Matteüs en Marcus het meeste daarvan in Galilea laten gebeuren. Het gaat geen van de drie evangelisten natuurlijk om een precieze feitelijke weergave van de gebeurtenissen. Zij spelen met de overgeleverde verhalen om zo hun eigen nadruk te leggen bij het componeren van hun verhaal over Jezus de Messias.
Voor Lucas is het dus belangrijk om de instructie van de leerlingen tijdens de reis te laten plaatsvinden. De leerlingen zijn onderweg, zoals zij later, vooral in het tweede deel van zijn grote dubbelwerk Evangelie – Handelingen, voortdurend onderweg zijn. Het begint al met de leerlingen op weg naar Emmaüs, en daarna trekken de meesten van hen erop uit. Paulus komt geografisch gezien het verst: in Rome, aan het eind van het boek Handelingen. Het reizen heeft niet alleen het aspect van het evangelie verbreiden, maar is altijd tegelijk een leerweg voor de apostelen zelf. De leerlingen van Emmaüs, Filippus in Samaria, Petrus in Joppe en Caesarea en vooral Paulus op zijn lange reizen ontdekken onderweg wat de Heer precies van hen vraagt. Zo ook leren tijdens het leven van Jezus zijn leerlingen onderweg naar Jeruzalem.

Lucas laat als enige van de drie evangelisten de reis van Jezus met zijn leerlingen vanuit Galilea naar Jeruzalem beginnen in het gebied van de Samaritanen (9,52). Dat is niet zonder betekenis. Later, in Handelingen, vindt onder de Samaritanen de eerste succesvolle missie buiten Jeruzalem plaats (Hand. 8,4vv), en die zending is de opstap tot alle andere verkondiging buiten joodse kringen.
De eerste kennismaking van Jezus en zijn leerlingen met het Samaritaanse gebied, in 9,52, verloopt ronduit stroef. De relatie tussen Joden en Samaritanen was al eeuwenlang slecht. De twee leerlingen Jakobus en Johannes zoeken de confrontatie met de ongastvrije Samaritanen (9,54), maar Jezus wil daar niets van weten. Maar vlak daarna in het evangelie (10,25-37) treedt een Samaritaan op die buitengewoon goed begrepen heeft waar het Jezus in zijn prediking van het Koninkrijk om te doen is. Het Samaritaanse land is dus bepaald niet alleen ongastvrij, maar misschien juist wel verrassend vruchtbaar. Precies tussen deze twee teksten waarin Samaritanen optreden staat het verhaal over de uitzending van de tweeënzeventig leerlingen, waaruit de perikoop van deze veertiende zondag genomen is. Het is daarom niet vergezocht te veronderstellen dat Lucas wil suggereren dat deze grote groep leerlingen afkomstig is uit dat Samaritaanse gebied.
Het aantal van tweeënzeventig heeft een symbolische betekenis en duidt op alle volken op aarde die er zijn. In Genesis 10 worden namelijk zeventig (in de Septuagint tweeënzeventig) nakomelingen van Noach genoemd, stamvaders van alle volken die zich over de aarde hebben verspreid. Deze door de Heer uitgezonden leerlingen hebben dus absoluut betrekking op de brede missie onder alle volken. ‘De Heer’ staat er in 10,1, niet Jezus. Het gaat dus om de roeping die de eerste christengemeenten kregen van ‘hun Heer’ om het evangelie niet alleen te brengen naar de volken, maar ook uit de volken nieuwe missionarissen te werven. Zijn deze tweeënzeventig Samaritanen de eersten?

Deze grote groep leerlingen die in onze perikoop door Jezus uitvoerig geïnstrueerd wordt, heeft in de ogen van rechtgeaarde Joden – en dat waren alle eerste christenen – geen enkel prestige. De Samaritanen behoorden tot een veracht volksdeel. Maar door Jezus worden ze ten volle serieus genomen. Ze krijgen eenzelfde instructie als de twaalf even tevoren (9,1-6). Het resultaat van hun zending wordt door Jezus uitvoerig met hen besproken, en is er zelfs aanleiding toe dat Jezus, vervuld van heilige Geest, begint te juichen, omdat God ‘deze dingen voor wijzen en verstandigen heeft verborgen, maar ze aan eenvoudige mensen heeft onthuld’ (10,21). Die eenvoudige groep leerlingen heeft er misschien wel meer van begrepen dan menig ander met een vooraanstaander positie.

Het verhaal van de missie van de tweeënzeventig is dus het relaas van de verkondiging en verbreiding van het Koninkrijk door de inzet van een groep van wie ogenschijnlijk niets te verwachten viel. Het is niet voor het eerst in de geschiedenis van God met zijn volk dat iets dergelijks gebeurt.

Jesaja 66,10-14c
Het enorme boek Jesaja behoort tot de meest bewerkte van de Bijbel. Uitspraken van de profeet Jesaja, die optrad tussen 750 en 700 vChr. zijn waarschijnlijk door hemzelf en/of door zijn directe leerlingen verzameld en opgetekend. Aan het eind van de Babylonische ballingschap rond 530 zijn die hernomen en aanzienlijk uitgebreid (Deutero-Jesaja), en nog weer honderd jaar later nogmaals hernomen, bewerkt en opnieuw fors uitgebreid (Trito-Jesaja). Uit die laatste redactie komt de tekst van Jesaja 66. Het is het laatste hoofdstuk van het boek, een laatste formidabele klapper, waarin het grote thema van de profeet en zijn navolgers nog eens breeduit tot uitdrukking gebracht wordt.

Het grote thema van Jesaja is recht en gerechtigheid. JHWH, die met het volk Israël zijn project van bevrijding begonnen is, zoekt bij monde van zijn profeet en diens navolgers wegen om zijn visioen van recht en gerechtigheid opnieuw ingang te doen vinden. God eist, verleidt, nodigt uit, scheldt, bemoedigt, koestert, stelt straf in het vooruitzicht en wekt hoop. Hij bespeelt alle registers. Keer op keer wijst hij erop dat de uitbuiters gestraft worden en de onderdrukten bevrijd en ‘zijn volk’ zullen zijn. Met de laatsten zal zijn grote project opnieuw gestalte krijgen. God stelt zijn hoop in degenen die het minste maatschappelijke prestige hebben.

In de eeuwen die liggen tussen de eerste uitspraken van de profeet Jesaja, in 750, en het leggen van de laatste redactionele hand, ergens in de vijfde eeuw voor Christus, liggen minstens driehonderd jaar. In die tijd is er zeer veel veranderd met Israël. Het volk, ten tijde van de jonge Jesaja nog levend in twee onafhankelijke koninkrijken, verloor zijn zelfstandigheid, beleefde een ballingschap, zag zijn eigen identiteit ernstig bedreigd en kon daarna aarzelend en met vallen en opstaan weer bouwen aan Tempel, stad en samenleving. Jesaja en zijn navolgers hebben dit hele proces intens meegemaakt en de stem van God daarbij vertolkt.
De hartstocht van Jesaja en zijn navolgers kende vele facetten. Ik noem die welke in het laatste hoofdstuk 66, een visioen dat als afsluiting van het hele boek bedoeld is, duidelijk naar voren komen.
Allereerst (vv. 1-4) klinkt de scherpe kritiek op hen die het instituut van de Tempel optuigen en er het allerbelangrijkste van maken, maar tegelijkertijd de armen onderdrukken en valse ideologieën aanhangen. ‘Wat heb ik een tempel nodig?’ zegt JHWH, ‘ik sla acht op wie verdrukt wordt’.
Vervolgens (vv. 5-6) spreekt de profeet die door God geachten toe, zij die door hun volksgenoten (de rijken en machtigen) gehaat en verstoten worden. Het gaat God om hen, ‘die huiveren voor de woorden van JHWH’.
Dan volgt er een lang en prachtig visioen (vv. 7-14), gericht tot die rechtvaardigen, waarin Sion het volk baart en overvloedig voedt. Een deel van dit visioen, de verzen 10 tot 14, vormt de eerste lezing van deze zondag. Het is natuurlijk God zelf die zit achter die radicale ommekeer van het lot van Israël. Prachtig zijn de beelden in vers 12, waar God als een vader, en meer nog als een moeder het volk draagt en troost. Alles in dit visioen ademt gulheid, tederheid, nabijheid en ook gemak. Het nieuwe volk wordt vandaag nog geboren staat er in vers 8. Het heil van God is niet iets van de verre toekomst, het resultaat van een lange worsteling; nee, het breekt nu al door. Het is net zoals met het koninkrijk dat Jezus aankondigt en dat ook al onder ons is.
Het visioen gaat verder met de aankondiging van de gerechte straf voor de uitbuiters en onderdrukkers (vv. 15-18a). De zaken zullen werkelijk rechtgezet worden.
Het laatste gedeelte van hoofdstuk 66 (vv. 18b-24) is enigszins apocalyptisch van aard. De ballingen en iedereen die in de diaspora leeft zullen terugkeren naar het eigen land. God zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde maken.

Dit is Jesaja ten voeten uit. Op deze toon en met deze hartstocht begon de jonge profeet toen hij stuitte op de onrechtvaardigheden van de samenleving van Juda, met alle rijken en machtigen samen in Jeruzalem en het land vol armen en uitgebuiten. En met dezelfde inzet en met hetzelfde talent van het woord eindigen zijn navolgers meer dan drie eeuwen later in een samenleving die weliswaar ingrijpend veranderd is, maar nog net zo onrechtvaardig. God houdt niet op te zeggen dat het anders moet en ook anders kan. Met gemak en met gulheid. Wat een verwonderlijk en aanstekelijk visioen voor wie erin wil geloven!

Dat Jesaja 66 gekozen is als eerste lezing bij Lucas 10 geeft een eschatologische kleur aan het verhaal over de tweeënzeventig leerlingen. Het was niet zomaar een intermezzo met een groepje extra leerlingen, maar het begin van iets dat werkelijk nieuw was: uitgeslotenen gingen meedoen, een beweging kwam op gang. Er openen zich inderdaad een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

Galaten 6,14-18
Zie: J. Lammers, ‘Appel aan een weifelende gemeenschap’ en V. Bulthuis, ‘Preekvoorbeeld’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20152, 31-40

 

Preekvoorbeeld

Ga op weg, maar neem geen geld mee, geen tas en geen schoenen.
Op reis gaan zonder plan, zonder boeking en zonder geld. Eten wat je wordt aangeboden en slapen bij vreemden. Afhankelijk van de goedheid van anderen. Wie durft?
De leerlingen krijgen een lastige opdracht. Zij worden arbeidsmigranten. Want de oogst is groot en er zijn te weinig arbeiders. Maar zij moeten ook zelf voor onderdak zorgen; het zijn gastarbeiders die voor hun basale noden afhankelijk zijn van anderen.
Kunnen wij ons identificeren met de leerlingen? Werken in een vreemd land, zonder geld, zonder tas en zonder schoenen.
Of nodigt het verhaal ons uit om ons te bezinnen op onze rol als gastvrouw of gastheer, herkennen we ons in de eigenaar van de oogst? De vraag die het Evangelie ons vandaag prangend voorlegt is: hoe gastvrij… zijn wij?
Het doet mij denken aan het programma ‘Nu we er toch zijn’. Daarin onderzocht Eddy Zoë hoe gastvrij een bepaalde gemeente is. Zo belde hij onaangekondigd bij mensen aan met de vraag of ze er konden logeren en meer… Een leuk programma om te kijken omdat blijkt dat de meeste mensen hun deur open zetten voor ongenode gasten. En laten we eerlijk zijn. In welk huis is géén plek voor een extra bedje en een extra bordje. Of wordt de gastvrijheid opgewekt door de meereizende cameraploeg. Want ongastvrij zijn naar een vreemde is één ding. Maar jezelf als ongastvrij presenteren op de Nederlandse televisie gaat wel een stap verder.
Handelen alsof jouw gedrag door iedereen gezien wordt. Een goed perspectief om in te nemen als ethische toets voor jouw handelen. Door alle (sociale) media is dit geen gedachte-experiment maar realiteit. Maar we moeten dit niet omdraaien; door alleen goed te handelen om jezelf zo naar anderen goed te kunnen presteren.
Het Evangelie leert ons hoe geloof en ethiek met elkaar verbonden zijn. Naastenliefde als manier om God te eren. Het gaat er dan niet om dat je er zelf beter van wordt. Want wie echt iets aan een ander wil geven, geeft een stukje van zichzelf. Die zet zijn huis en zijn hart open en laat de ander echt binnen komen. Die deelt van de rijkdom van zijn oogst. De vruchten van rechtvaardigheid en broederschap.
Door met niks anders te komen dan lege handen en een lege maag, leren de leerlingen of er ruimte is in de harten van de mensen. Of de boodschap van Jezus bij hen mag wonen. Want de leerlingen nemen wel degelijk iets mee: de blijde boodschap van het koninkrijk van God. Zij kunnen met hun lege handen genezen. Van de angst dat er niet genoeg zou zijn. De oogst is groot, er zijn alleen te weinig arbeiders om het te verdelen.
Gastvrijheid als kernboodschap van het christendom, kunnen we vertalen naar rechtvaardigheid. Want we kunnen eigenlijk niet spreken van eigenaren en gasten. We zijn állemaal gasten op deze wereld. Arbeiders die mogen oogsten van wat de aarde ons heeft gegeven. Broeders en zusters in een gemeenschappelijk huis.
Dit is niet alleen een mooie boodschap maar ook een dringende opdracht. Wij worden hier in ons leven op verschillende manieren op beproefd. De vraag van het Evangelie is: Kunnen wij ons openen voor elkaar, durven wij onze oogst te delen? Dit is niet vrijblijvend.
Want ook vandaag zijn mensen op weg zonder geld, zonder tas en zonder schoenen.
Niet omdat zij ergens naartoe willen, zoals de leerlingen van Lucas. Maar omdat zij ergens vandaan moeten! Mensen op drift door oorlog, klimaatverandering of armoede. Met slechts de hoop dat het ergens anders minder slecht is dan waar ze vandaan komen. Vluchtelingen vragen van ons, roepen ons op om gastheer of gastvrouw te worden. Zetten wij de deur naar elkaar open, of trekken we een muur op?
Vaak worden nieuwkomers hartelijk ontvangen: staan vrijwilligers klaar met voedsel, kleding en taalles. Stellen mensen hun huizen open. Soms worden vluchtelingen opgewacht door inwoners met weerstand of angst.
Vreemdelingen die elkaar met argusogen bekijken is niks nieuws. In de tijd van Jezus waren er ook grote afstanden tussen verschillende bevolkingsgroepen. Bijvoorbeeld tussen de joden en de Samaritanen. Maar op verschillende plekken in het Evangelie roept Jezus op deze afstand te overbruggen. Dan blijkt de boodschap van Jezus juist in vruchtbare aarde te vallen wanneer mensen worden geconfronteerd met onderlinge verschillen. Het getal van de 72 leerlingen die worden uitgezonden, verwijst naar alle volken op de aarde. De boodschap van Jezus is voor iedereen bedoeld. Het overkoepelt alle onderlinge verschillen als: Geloof, afkomst, gender, leeftijd, gezondheid, stad/ platteland of opleidingsniveau.
We hebben in Nederland veel kansen om onze gastvrijheid te tonen aan vluchtelingen, expats en gastarbeiders. De volgende vraag die wij kunnen stellen is of zij allemaal op dezelfde ontvangst kunnen rekenen. Of zijn er verschillen. Maakt het uit of mensen hetzelfde geloof hebben, dezelfde kleren dragen of ook naar McDonald’s en Ikea gaan? Kijken wij naar hun lege magen, lege handen en lege tassen? Of zien wij wat zij echt meebrengen? Kan de boodschap van Jezus bij ons huizen? Kunnen we onderlinge verschillen overbruggen? Durven we iets van onszelf weg te geven? Want dan kunnen we de oogst eerlijk verdelen. Dan komt het koninkrijk van God.

Onze God openbaarde zich in het Oude Testament als een God-met-mensen-op-weg. Het volk van God weet hoe het is om op weg te zijn. Het weet wat heimwee is en ontheemd zijn. Het weet wat het is om slaaf te zijn in een vreemd land. Hoe het is om uitgebuit te worden en onrechtvaardig behandeld.
Lucas laat ons ook zien hoe belangrijk dit onderweg zijn is. Dat juist onderweg, in de ontmoeting tussen vreemden die samen brood delen, God zich laat zien. Zoals bij de Emmaüsgangers.
Ook Jozef en Maria moeten met een baby op komst een grote reis maken en vinden onderweg geen plaats in de herberg. Jezus sliep als baby in een kribbe. Een koning wordt geboren in een stal. Aan titels zijn geen echte rechten te ontlenen. Jezus sliep in een voederbak omdat hij ons allemaal tot voedsel werd.
In het visioen van Jesaja wordt verwoord dat we in situaties van onzekerheid en onveiligheid terugverlangen naar de tijd dat we als baby werden gekoesterd en verzorgd. Jesaja beschrijft de geboorte van een volk. Daarin openbaart God zich als een beschermende moeder en troostrijke vader.
Het visioen van Jesaja laat de bestemming zien waarnaar we onderweg zijn. Een rechtvaardige wereld waarin voor iedereen gezorgd wordt. Deze wereld is bereikbaar wanneer wij bereid zijn gast te worden. In beweging te komen, in plaats van ons aan bezit vast te klampen. Wanneer we de deur naar elkaar open zetten. Overtollige ballast en vooroordelen achter ons laten. Wanneer we de oogst eerlijke verdelen. Maar ook onszelf durven geven, zoals Jezus ons heeft voorgedaan.

 

inleiding drs. Marc van der Post
preekvoorbeeld drs. Sanneke Brouwers