- Versie
- Downloaden 81
- Bestandsgrootte 96.39 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 4 april 2022
- Laatst geüpdatet 4 april 2022
19 juni 2022
Sacramentsdag
Lezingen: Gen. 14,18-20; Ps. 110; 1 Kor. 11,23-26; Luc. 9,11b-17 (C-jaar)
Inleiding
Hoewel de instelling van de eucharistie in beginsel beter met Witte Donderdag verbonden kan worden, overheerst op die dag toch de herinnering aan het lijden van Jezus, zodat een ander moment meer geschikt lijkt. Die gelegenheid deed zich voor toen aan de augustines Juliana van Montcornillon bij Luik (1193-1258) in visioenen duidelijk werd gemaakt dat er een apart feest aan gewijd moest worden. Corpus Christi of Sacramentsdag werd in 1246 als feestdag voor het bisdom Luik ingevoerd. Aanvankelijk niet erg enthousiast ontvangen, veranderde dat toen paus Urbanus iv aan de theoloog Thomas van Aquino opdracht gaf om nieuwe teksten voor het feest samen te stellen. Tot de meest bekende ervan behoren Lauda Sion, Pange Lingua en Adoro Te. En hoewel paus Urbanus het feest voor de universele kerk voorschreef, duurde het niettemin tot 1317 voordat Sacramentsdag algemeen verbreiding vond.
Genesis 14,18-20
Melchisedek, koning van Salem
Veel exegeten beschouwen Genesis 14,18-20 als een passage die niet bij de rest van het hoofdstuk past. Enerzijds verschijnt Melchisedek immers opeens uit het niets ten tonele en anderzijds verstoort zijn optreden de logische gang van het verhaal, dat nu in twee delen wordt gehakt (14,12-17; 14,21-24). Ook de vermelding van het optreden van de koning van Sodom in vers 17 en 21 zou duidelijk laten zien dat de passage met Melchisedek daartussenin helemaal geen pas geeft.
Een dergelijke benadering focust volledig op de ontstaansgeschiedenis van Genesis 14, terwijl men zich volgens mij beter kan bezighouden met de kwestie wat deze tekst in zijn huidige vorm te zeggen heeft. Wanneer we mijn favoriete leesmethode – ‘van achter naar voren lezen’ – hier toepassen, komen we terecht in een veel meer ontspannen en zinvoller omgeving.
Ten eerste vraagt de geografie onze aandacht. Abram heeft de achtervolging ingezet, eerst tot Dan – het meest noordelijke punt van Israël – en vervolgens tot ten noorden van Damascus, in het Oude Testament vaak een vijandige hoofdstad. Op de terugweg treffen we Abram aan in de Koningsvallei, dus in de nabijheid van Jeruzalem. Absoluut niet toevallig vindt daar de ontmoeting plaats met Melchisedek, koning van Salem, een overduidelijke verwijzing naar Jeruzalem, hoewel Hebreeën 7,2 het woord ‘Salem’ associeert met ‘vrede’.
Ten tweede wil het verhaal onomstotelijk vastleggen dat deze oer-aartsvader reeds heel vroeg in de nabijheid van Jeruzalem is geweest, daar fundamenteel contact heeft gehad met de priester van God, de Allerhoogste die hem uitdrukkelijk zijn zegen heeft gegeven.
Ten derde vermeldt de tekst bovendien, niet toevallig, dat uitgerekend Abram een essentieel religieus gebruik in het leven heeft geroepen: het geven van ‘een tiende’ aan de priester, een instelling die natuurlijk pas later in zwang is gekomen.
Ten vierde valt op hoe meerdere woorden die een wezenlijk bestanddeel van deze zeer korte passage vormen (‘Salem’, ‘priester’, ‘God, de Allerhoogste’, ‘tiende’) allemaal voor het eerst in het Oude Testament worden gebruikt. De passage is dus een etiologie, een tekst die namen, voorwerpen en gebruiken uit het heden zo ver mogelijk in het verleden van een oorsprong voorziet.
Ten slotte is het aspect ‘zegenen’ in de ontmoeting met Melchisedek van eminent belang. De ‘priester van God, de Allerhoogste’ spreekt de zegen van deze ‘God, de Allerhoogste, schepper van hemel en aarde’ over Abram uit. En vervolgens dankt Melchisedek zijn eigen God die Abram heeft bijgestaan in zijn gevecht met de vijanden. Hoewel het nergens in deze passage letterlijk zo wordt gezegd, suggereert de formulering van de zegen en de dankzegging dat de God van de priester Melchisedek en de God van Abram tot een en dezelfde wordt geproclameerd.
Binnen de context van Sacramentsdag ligt het uiteraard voor de hand om het aanbieden van brood en wijn door een priester onmiddellijk uit te leggen als het brood en wijn van de eucharistieviering. Daar is niets op tegen, mits we de oorspronkelijke betekenis van Melchisedeks actie goed in het oog houden: hij biedt de teruggekeerde manschappen proviand aan.
Psalm 110
Aangezien de naam Melchisedek in het Oude Testament naast Genesis 14,18-20 alleen nog in Psalm 110,4 voorkomt, ligt het nogal voor de hand om ook deze passage erbij te betrekken. En dat temeer, omdat uitgerekend Psalm 110 in het Nieuwe Testament de meest geciteerde Psalm is, bijna dertig keer. Maar gaandeweg kom je al heel snel tot de ontdekking dat deze psalm in de exegetische literatuur ontzettend veel hypothesen en discussies heeft voortgebracht. Ik noem alleen twee uitersten.
Sommigen veronderstellen dat Psalm 110 te maken moet hebben met Simon de Makkabeeër die in 142 vChr. de Syriërs uit de burcht van Jeruzalem heeft verdreven (1 Makk. 13,51). Het volk heeft hem daarop ‘tot leider en hogepriester benoemd’ (1 Makk. 14,35.41). Andere exegeten vinden deze datering veel te laat en positioneren de psalm veel eerder, namelijk in de tijd vóór de Babylonische ballingschap, en in dat geval spreekt een profeet de koning toe bij gelegenheid van diens intronisatie. De naam Melchisedek is namelijk ook te vertalen als ‘rechtmatig koning’.
In Qumran, bij de Dode Zee, zijn in grot 11 veertien fragmenten gevonden van een tekst uit de tweede helft van de eerste eeuw v. Chr. waarin Melchisedek de hoofdrol speelt (11Q13 of 11QMelch). De gevonden fragmenten leggen echter nergens verband met Psalm 110,4 of Genesis 14,18-20, maar handelen over de uiteindelijke verlossing die in de eindtijd zal plaatsvinden op Grote Verzoendag, nadat Melchisedek de strijd met Belial heeft gewonnen.
1 Korintiërs 11,23-26
Zie: H.M.J. Janssen, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014 20152, 41-56
Lucas 9,11b-17
Wie is die Jezus?
Het is erg verleidelijk om de evangelielezing van vandaag strikt op zichzelf te benaderen. Maar het is echt noodzakelijk om ook de omringende context te laten meespreken, omdat er te veel aanwijzingen zijn dat er in de evangelielezing het nodige mee resoneert.
In 9,1-6 vertelt Lucas dat de leerlingen door Jezus worden uitgezonden ‘om het koninkrijk van God te verkondigen en zieken te genezen’ (9,2). Ze trokken inderdaad van de ene plaats naar de andere, ‘terwijl ze het goede nieuws verkondigden en overal zieken genazen’ (9,6). Ditzelfde motief wordt even verderop met Jezus zelf verbonden: hij sprak tot de mensen die met hem waren meegetrokken ‘over het koninkrijk van God; en degenen die genezing nodig hadden maakte hij weer gezond’ (9,11). Bij geen van de andere evangelisten is dit motief bestanddeel van hun vertellingen over de broodvermenigvuldiging, terwijl al die passages toch in hoge mate overeenkomen. Bij Lucas is dit extra element een echo van het zogeheten Nazaret-manifest (Luc. 4,16-30).
Het lijkt mij niet toevallig dat Lucas 9,1-6 en 9,10-17 een heel opmerkelijke episode omsluiten: de vraag van een zenuwachtige Herodes wie toch die persoon is over wie hij van alles hoort. Is het Johannes, is het Elia, is het een van de oude profeten? (9,7-9). De vraag van Herodes krijgt een toespitsing in het gedeelte na het wonder van de broden en de vissen; alle drie genoemde mogelijkheden (Johannes, Elia, de oude profeten) komen namelijk letterlijk weer terug (9,18-22).
Messiaans perspectief
Wanneer eenmaal de naam Elia is gevallen en er even later bij Lucas sprake is van een situatie met gebrek aan voedsel, dan komt al snel de herinnering aan een ‘klassiek’ broodwonder naar boven: de episode over de weduwe in Sarefat (1 Kon. 17,7-16). Vervolgens mag ook de vermelding van het broodwonder van een andere oude profeet, Elisa, natuurlijk niet onvermeld blijven (2 Kon. 4,42vv). Maar vergeleken met deze twee oudtestamentische broodwonderen vallen die bij de evangelisten onmiddellijk op wegens de enorme menigte mensen die van voedsel wordt voorzien. En uiteraard is ook de slotopmerking bij Lucas dat er twaalf volle manden overbleven van een hoog symbolisch gehalte. Verwijzen ze naar de twaalf apostelen, of naar de twaalf stammen van Israël, of naar beide?
De dag liep ten einde
Je kunt teksten niet nauwgezet genoeg lezen. Dat blijkt weer eens, wanneer we in Lucas 9,12 horen dat ‘de dag ten einde liep’. Dezelfde uitdrukking wordt door de evangelist nog één keer gebruikt, wanneer twee leerlingen op weg naar Emmaüs er bij Jezus op aandringen om niet verder te reizen: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt te einde’ (24,29). En dan voltrekt zich precies hetzelfde scenario als in de evangelielezing van vandaag. Jezus nam het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. Beide passages zijn nagenoeg woord voor woord identiek.
Literatuur
P.C. Beentjes, Van achter naar voren lezen. Uitdagingen voor Bijbelexegese, Tilburg 2009
F. García Martinez en A.S. van der Woude, De Rollen van de Dode Zee, deel 2, Kampen 1995, 165-169
R. de Vaux, Hoe het oude Israël leefde, deel I, Roermond-Maaseik 1961, 195-205
Preekvoorbeeld
Op Sacramentsdag vieren wij nogmaals Witte Donderdag, maar ditmaal zonder dat de zwarte slagschaduw van Goede Vrijdag eroverheen valt. Wij vieren het sacrament, maar niet in context. In de monstrans een en al glorie, maar los van de sedermaaltijd die Jezus met zijn leerlingen deelde. Heeft hier de vroomheid de grondslagen van het heil scheefgetrokken?
Wij loven God om de eucharistie, maar losgemaakt van het lijden, sterven en de verrijzenis van Christus, die ons op de avond van het verraad met deze gaven zegende. Zijn lichaam werd voor ons het brood uit de hemel, zijn bloed de wijn van Gods koninkrijk.
Thomas van Aquino, de doctor eucharisticus, heeft ooit de lezingen en liederen van deze dag samengesteld. Aan hem danken wij de hymnen Pange lingua en Adoro te devote en de sequentie Lauda Sion. Na het Tweede Vaticaans Concilie zijn er echter andere lezingen voor in de plaats gekomen, de oudtestamentische verankering is veel sterker geworden. Daaraan danken wij nu de figuur van Melchisedek.
Ja, hij bracht brood en wijn, vertelt het verhaal, een eucharistische verkwikking, maar daar doet het verhaal niets mee, ook niet als het in het Nieuwe Testament wordt aangehaald. Andere motieven spelen een hoofdrol. Wie was Melchisedek?
Het verhaal gaat zo: vier koningen strijden tegen vijf andere. Neef Lot behoort tot de verliezers en wordt door Abram op het nippertje bevrijd, samen met de rest. Als de kruitdampen nog in de lucht hangen, verschijnt plompverloren opeens een tiende koning: Melchisedek. Er is niets in het verhaal dat zijn aantreden verwacht, integendeel, zijn komst doorbreekt het hele relaas met die koningen, het verstoort de samenhang. Hij daalt daar onaangekondigd de berg af. Hij komt vanuit het hooggelegen Salem – u hoort er het woord sjalom in, ‘vrede’, en de suggestie van Jeruzalem – en hij daalt af, het Koningsdal in.
De brief aan de Hebreeën in het Nieuwe Testament legt uit: ‘Zijn naam betekent “koning van de gerechtigheid”, en verder is hij ook koning van Salem, dat is “koning van de vrede”.’ En over zijn onverwachte komst, plompverloren: ‘Hij heeft geen vader of moeder, geen stamboom, geen oorsprong of levenseinde; hij is priester voor altijd, en daarin lijkt hij op de Zoon van God.’
Daar gaat het om. Dit is rabbijnse exegese. Deze tiende koning komt zomaar uit de lucht vallen. Zijn komst is niet voorbereid, hij wordt niet geïntroduceerd. Van wie is hij er een? Wiens afstammeling, in welke dynastie? De Hebreeënbrief zet het op een rijtje. Melchisedek is onherleidbaar: ‘Hij heeft geen vader of moeder, geen stamboom.’
Zijn afkomst wordt in het Genesisverhaal niet verteld, dus was die er kennelijk niet, geen komaf, je kunt hem niet thuisbrengen. Dat ‘dus’ is de rabbijnse exegese: wat niet vermeld wordt, wordt bewust niet vermeld, het is kenmerkend voor deze geheimzinnige tiende koning: ‘geen vader of moeder, geen stamboom’.
De Hebreeënbrief doet er nog een schepje bovenop: zoals we niet weten van zijn geboorte, zo weten we ook niets van zijn verscheiden, zijn dood, geen graf, geen monument, geen mausoleum. Niets. De Hebreeënbrief concludeert: ‘geen oorsprong of levenseinde; hij is priester voor altijd.’
Van Abraham weten we van zijn sterfdag en zijn bijzetting in de grot van Machpela. Melchisedek daarentegen is onsterfelijk, ‘priester voor altijd’. En dan de clou van deze exegese: waar wil deze redenering naar toe? ‘Daarin lijkt hij op de Zoon van God.’ Er is een psalm die dezelfde conclusie trekt, een koningspsalm zegt tot de nieuwe geïntroniseerde vorst, de koning van Jeruzalem: ‘Je bent priester voor eeuwig, zoals Melchisedek.’ Dat is meteen de meest geciteerde psalm van het Nieuwe Testament. Zo wordt van Christus gezongen, dat Hij van het slag van Melchisedek is. Onherleidbaar.
Vandaag vieren wij Christus’ koningschap en priesterschap. Er waren ooit redenen – ons onbekend – om in het boek Genesis een priesterkoning voor het voetlicht te brengen, iemand die onlosmakelijk met Jeruzalem verbonden zou zijn en in alle opzichten Abrams meerdere. Het Nieuwe Testament getuigt op nagenoeg gelijke wijze van Christus als ‘priester voor eeuwig’ en als ‘rechtmatig koning’ (zo kun je Melchisedek ook vertalen), wiens koningschap en priesterschap worden geproclameerd om te beginnen in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde. Wij leven onder zijn priesterlijke zegen, wij verwachten zijn koninklijk bewind.
In het Genesisverhaal draagt Melchisedek brood en wijn aan om die uitgeputte manschappen te versterken, hen een hart onder de riem te steken, ze weer op krachten te laten komen. Geen gedekte tafels, smetteloos linnen, zilveren pateen en kelk, dit is veeleer van de categorie rats, kuch en bonen – het Hebreeuwse woord lechem dat wij meestal met ‘brood’ vertalen, heeft de brede betekenis van ‘vast voedsel’.
Dat zijn noties die we juist op Sacramentsdag nodig hebben. Het sacrament is leeftocht, proviand om ons geloof te voeden. Met de wijn drinken we ons moed in, het is de levenskracht van de Messias die wij indrinken. Er is een priester die van alzo hoog van alzo veer is afgedaald omdat hij ons welzijn op het oog heeft. Hij weet wat wij nodig hebben, hier in deze rustpauze, morgen weer in de strijd van het leven, want dat is het voor menigeen, een struggle om ook de dag van morgen weer heelhuids door te komen.
Willem Barnard schreef een lied voor Sacramentsdag, een lied dat ook ons aangevochten bestaan benoemt:
De koning Melchisedek,
die deelde brood en wijn
en daalde naar beneden
tot waar de mensen zijn,
de mensen en hun moeite,
de mensen en hun strijd,
om hen van God te groeten,
een teken in de tijd,
om hen van God te groeten
wier dagen zijn verkort,
wier bloed wordt uitgegoten,
wier vlees gegeten wordt.
Zo als de priester-koning
tot vader Abraham,
zo is tot ons gekomen
het goddelijke lam.
Hij kwam uit het verborgen,
het ontoegankelijk licht,
het Kanaän van morgen
dat in de hemel ligt.
Hij kwam om ons te vragen
met hem te gaan op reis
tot waar in ’t eind der dagen
Jeruzalem verrijst.
Tot tweemaal toe ‘om hen van God te groeten’, dat is wat Melchisedek heeft gedaan, dat is wat Christus met ons doet in brood en wijn. Hij brengt ons een groet van God, in brood en wijn ontvangen wij zijn zegen. Vrede en alle goeds!
Literatuur
Voor het hele lied en een uitgebreide bespreking ervan zie: Willem Barnard, In wind en vuur, alle liederen toegelicht, Skandalon 2022, lied 133.
inleiding prof. dr. Panc Beentjes
preekvoorbeeld drs. Klaas Touwen