- Versie
- Downloaden 108
- Bestandsgrootte 192.72 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 7 december 2021
- Laatst geüpdatet 7 december 2021
30 januari 2022
Vierde zondag door het jaar
Lezingen: Jer. 1,4-5.17-19; Ps. 71; 1 Kor. 12,31(13,4)–13,13; Luc. 4,21-30 (C-jaar)
Inleiding
Jeremia 1,4-4.17-19
In deze lezing wordt de roeping van de profeet Jeremia verteld. Heel beknopt. Zijn aanvankelijk tegenstribbelen werd weggelaten. Zijn opdracht is allesbehalve gemakkelijk. Vanuit het noorden zal men het land binnenvallen en bovendien reikt zijn zending verder dan Jeruzalem of Israël: Tot profeet van de volken heb ik u bestemd. Jeremia voelt zich niet opgewassen voor die zware taak. De Heer vraagt hem zich gereed te maken, op te staan en te zeggen wat hij hem zal opdragen te zeggen. Maar Jeremia durft niet. Hij voelt zich te jong om het woord te voeren. Hij is gewoon bang. Hij zal eerst ‘ja’ durven zeggen wanneer de Heer hem verzekert dat hij hem niet in de steek zal laten en ter zijde zal staan: Ik maak je tot een vestingstad en een ijzeren zuil, tot een bronzen muur. Ik ben bij je om je te redden.
In dit roepingsverhaal wordt duidelijk wat een profeet moet zijn: iemand die zich durft toevertrouwen aan de kracht van de Heer, hoe leeg en hoe arm hij uit zichzelf ook is. Hij zal op verzet en tegenstand botsen, maar dank zij de nabijheid van de Heer zal hij kunnen standhouden. In de evangelielezing wordt ook van Jezus gezegd dat hij in zijn vaderstad Nazaret op felle tegenstand botst, men wil hem zelfs lynchen, maar hij loopt zomaar midden tussen hen door en vertrekt.
1 Korintiërs 12,31(13,4)–13,13
Zie: H.M.J. Janssen ofm, ‘1 Korintiërs. De apostel Paulus, een bewogen apostel’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 41-56
Lucas 4,21-30
Deze verzen zijn het vervolg van het evangelie van vorige zondag. In de synagoge van Nazaret, waar Jezus opgroeide, leest hij op sabbat voor uit de Schriften, meer bepaald uit Jesaja 61: De Geest van de Heer rust op mij, want hij heeft mij gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun zicht, om een genadejaar van de Heer uit te roepen.
Daarna houdt hij een heel korte homilie: Heden hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan. Alle aanwezigen zijn onder de indruk en staan verbaasd over de genadevolle woorden die uit zijn mond vloeien, maar zij weigeren zich gewonnen te geven. Ze zeggen: Is hij niet de zoon van Jozef? Zij houden Jezus gewoon voor de zoon van Jozef zoals algemeen was aangenomen (Luc. 3,23). Zij zien niet of willen niet zien dat Jezus veel meer is dan de zoon van Jozef, want zijn moeder werd door de heilige Geest overschaduwd, zoals in de proloog van het evangelie uitvoerig wordt verteld.
Lucas baseert zich in deze verzen op Marcus 6,1-6a, maar hij wijkt er sterk vanaf en voegt er volgende nieuwe elementen aan toe: de bijbellezing uit Jesaja (61,1; 58,6; 61,2), de korte uitleg die Jezus daarna geeft, de verwijzing naar Elia en Elisa en het feit dat zijn stadsgenoten hem willen doden. Bij Marcus vragen de Nazareners zich af of Jezus niet de timmerman is en de zoon van Maria; ook zijn broers en zussen worden daar vermeld, terwijl de vraag bij Lucas luidt of hij niet de zoon van Jozef is. Bij Marcus zijn het de wijsheid en de wonderen van Jezus die de vraag doen stellen waar hij dat allemaal vandaan haalt, terwijl het bij Lucas zijn boodschap is die deze vraag uitlokt. Marcus zegt dat de toehoorders in Nazaret aanstoot aan hem namen, dat hij er geen enkel wonder kon doen, dat hij wel enkele zieken de handen oplegde en genas en dat hij verbaasd stond over hun ongeloof, maar hij zegt niet dat zij hem de stad uit joegen en met de dood bedreigden.
Lucas plaatst dit voorval aan het begin van zijn evangelie en maakt er zo een soort programmaverhaal van, waarin hij wil zeggen dat de prediking van Jezus een vervulling is van de Schriften en ook dat hij zal afgewezen worden door de Joden, maar later wel succes zal hebben bij de heidenen, die wel ontvankelijk zijn voor zijn boodschap en die hem wel als redder zullen erkennen.
Jezus, die weet wat de Nazareners van hem denken, reageert eerst met een spreekwoord dat bekend is in de Griekse literatuur en in de latere rabbijnse teksten: Geneesheer, genees uzelf. Met andere woorden: bewijs eerst dat ge echt een geneesheer zijt. Jezus weet dat zijn toehoorders daarmee bedoelen dat hij zijn genezende kracht moet bewijzen door ook in zijn vaderstad de wonderdaden te stellen die hij in Kafarnaüm verrichtte. Waarvan wij gehoord hebben voegt Lucas er terecht aan toe, want de wonderdaden die hij in Kafarnaüm verricht heeft worden eerst daarna, in Lucas 4,31-41, verteld.
Jezus vervolgt met te zeggen dat geen enkele profeet in zijn vaderstad welkom is (v. 23). Anders dan in Marcus 6,4 wordt deze uitspraak hier met Amen ingeleid, waarop in vers 24 volgt: in waarheid zeg ik u. Daarna verwijst Jezus naar de profeten Elia en Elisa. Elia werd niet naar de vele weduwen in Israël gezonden, maar wel naar een weduwe in Sarepta bij Sidon, in vreemd en heidens gebied dus (1 Kon. 17,8-24). Hetzelfde gebeurde in de tijd van de profeet Elisa. Toen waren er vele melaatsen in Israël, maar niemand van hen werd gereinigd behalve de Syriër Naäman, opnieuw een heiden (2 Kon. 5,1-18). Op die manier maakt Lucas duidelijk dat de zending van Jezus, juist zoals het geval was bij Elia en Elisa, verder reikt dan Israël. Ook de heidenen zijn uitverkoren. Gods redding is ook voor hen bestemd.
In Marcus 6,5 wordt gezegd dat Jezus Nazaret verlaat wegens hun ongeloof. Lucas zegt dat hij zijn vaderstad verlaat omdat men hem wil ombrengen. De Nazareners zijn woedend omdat Jezus hen laat verstaan dat hij naar de heidenen zal gaan. Zij jagen hem de stad uit en willen hem van de berg in de afgrond storten. (De geografische kennis van Palestina bij de evangelist Lucas is blijkbaar erg beperkt, want Nazaret ligt niet op een berg.) Maar Jezus loopt gewoon midden tussen hen door en vertrekt. Zijn stervensuur is nog lang niet aangebroken.
De vervolging van Jezus in Nazaret door zijn joodse stadsgenoten zal niet verhinderen dat de blijde boodschap die hij verkondigt toch haar weg zal vinden, zij het niet bij zijn eigen volk, maar later wel bij de heidenen, zoals Lucas later uitvoerig zal vertellen in zijn tweede boek, de Handelingen van de Apostelen (13,46; 18,6; 19,9, 28,24-28).
Preekvoorbeeld
Het woord profeet wordt vaak gebruikt voor iemand die zich heel wat verbeeldt. ‘Dat is me een profeet!’ Dat klinkt niet erg positief. Dan denk je aan iemand die het altijd beter weet dan een ander, die vol is van zichzelf. Er zijn blijkbaar zo weinig echte profeten onder ons, dat wij het woord bijna helemaal reserveren voor valse profeten.
Een echte profeet, zoals Jeremia, staat in de Bijbel vaak met de mond vol tanden. Hij weet niet goed, wat hij moet zeggen. Hij vindt zichzelf niet geschikt of te jong. Hij krabbelt terug of stottert wat. Hij heeft geen enkele reden om te roemen op zichzelf of om zichzelf te verkondigen, en misschien wordt hij daarom wel door God uitgekozen. Als hij eenmaal, zoals Jeremia, verleid is door God, moet hij namens Hem tot de mensen spreken. ‘Tot profeet van de volken heb ik je bestemd.’ Van God moet hij het hebben. Anders is hij nergens. Hij zal pas ‘ja’ durven zeggen wanneer de Heer hem verzekert dat Hij hem niet in de steek zal laten. Zo hoeft Jeremia niet bang te zijn. ‘Ik ben bij je om je te redden’, zegt God.
Het vraagt wel geloof en heel veel vertrouwen, want het is niet altijd even zichtbaar dat God in de buurt is. In de meest onmogelijke situaties moet de profeet spreken namens God. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Omgord je lenden en stroop je mouwen maar op. Wees niet bang. Kom maar op voor de mensen die klein gehouden worden. Je hoeft de machthebbers, hoe die er ook uitzien, niet naar de mond te praten.
Bij alle tegenstand mag de profeet op één medestander rekenen: op God zelf. Daarom kan hij het volhouden, ook al schelden ze hem nog zo vaak uit, als hij hun quasi-geloof aan de kaak stelt. Jeremia heeft geweten wat de gevolgen waren, maar hij heeft het uitgehouden met de hulp van God.
Wat Jeremia is overkomen, is ook Jezus overkomen. Wat Jezus allemaal heeft meegemaakt in zijn leven, vertelt Lucas vandaag in een kort verhaal uit het begin van zijn evangelie. Alles van zijn latere leven kun je er al in terugvinden. Naast enthousiasme is er ook ergernis. In Jezus zijn de schriften vervuld.
Er is bewondering voor hem en zij verbazen zich over zijn woorden. Maar tegelijk begint de twijfel al. Hoe is dat toch mogelijk? Is dat niet de zoon van Jozef? De bewondering slaat om in ergernis en woede, als zij merken dat Jezus geen kunstenmaker is voor eigen publiek, maar een profeet die het eigen volk niet naar de mond praat.
De mensen in zijn vaderstad zijn blind. Zij zien hem niet als dé profeet van God. Jezus daagt de mensen in de synagoge uit verder te kijken dan hun eigen kring. Zij zijn doof voor zijn woorden. Daarin stond Jezus niet alleen. Hij kon zich troosten aan Elia en Elisa, die ook bij vreemden en heidenen meer gehoor vonden dan bij hun eigen volk. De weduwe van Sarepta en de Syriër Naäman hadden meer vertrouwen in God dan de eigen volksgenoten. God kijkt over grenzen heen. Met die spiegel voor ogen worden zij woedend en proberen hem in de afgrond te werpen. ‘Maar hij ging midden tussen hen door en vertrok.’ Dat was zijn levensloop.
Jezus was een echte profeet. Hij werd eerst geaccepteerd. Ze liepen hard achter hem aan. Ze genoten van zijn woorden en tekenen, maar toen het er op aankwam, schreeuwden ze: ‘Weg met hem. Aan het kruis met hem.’ Maar uiteindelijk was God met hem. Hij is niet dood gebleven. God heeft hem doen verrijzen en sinds die tijd is hij de mensen ongenaakbaar nabij, zoals God zelf. Ook dat is een manier om tussen de mensen door te lopen. Ze zullen u bestrijden maar niks tegen u vermogen.
De aanwezigheid van de Heer kan ons innerlijk vrij maken. Je hebt gevangenen die zich vrij voelen. Je hebt zieken die niet ten einde raad zijn. Je hebt mensen die onrechtvaardig behandeld worden en toch blijven dromen. Je hebt mensen die beledigd worden en toch kunnen vergeven, mensen die zich schuldig weten, maar zich toch geaccepteerd voelen. Die vrijheid geeft vleugels en geeft ruimte om te leven.
Jezus was een profeet die namens God zei dat er ruimte is voor iedereen. Als het er op aankomt, draait alles om de liefde. Je hebt geloof, je hebt vertrouwen, maar boven dat alles staat de liefde. Als geen ander heeft Jezus laten zien wat echte liefde is. Het woord liefde in de tweede lezing, zei iemand, kun je zo vervangen door het woord Jezus! Allerlei mensen voor wie geen plaats was in het godsdienstige systeem van zijn dagen trad hij met een open houding en met de grootste liefde tegemoet. Als geen ander hield Jezus van mensen. Daar kan niets tegenop. De liefde van God was zijn grootste Geestkracht, maar tegelijk voor anderen de grootste steen des aanstoots.
Jezus ging bij alle tegenstand midden tussen hen door. Hij bleef zichzelf, een en al liefde, een gezondene van God, die zich door geen enkele stroming of macht liet gebruiken. Hij ging vrijuit, omdat hij het opnam voor alle mensen en niet alleen voor een bepaalde groep. Daar ligt ook onze profetische opdracht. Wij hebben iets goeds door te geven. Liefde, eenvoud en barmhartigheid.
In elke groep van gelovige mensen wordt er vaak gevochten om wie het bij het rechte eind heeft. Dat blijft ons maar achtervolgen. De een wil niet meer met de ander praten of blijft verbitterd achter.
We leven nu in een tijd dat heel veel mensen de kerk links laten liggen of afwijzen. Je kunt ook zeggen dat de kerk heel veel mensen links heeft laten liggen en niet met een profetische houding is opgekomen voor de armen in welke hoedanigheid dan ook, zoals Jeremia en Jezus dat hebben gedaan. Ook in een geseculariseerde wereld moeten we de kerk en de wereld niet te veel tegenover elkaar zetten. Waar je ook bent, je kunt gelukkig overal en nog altijd veel sporen van het Rijk Gods zien. Midden onder u!
Ook in de spanning tussen de kerk als instituut en de kerk als volk van God zullen we vooral Jezus zelf in ons midden moeten houden en contact met elkaar moeten houden, vooral ook met mensen, die zich niet meer aangesproken voelen door de kerk.
Misschien hebben zij het heel vaak wel bij het rechte eind, maar luisteren we niet genoeg naar hen. We moeten over de grens met onze profetische opdracht.
Net als de weduwe van Sarepta en de Syriër Naäman kunnen zij ons veel leren, als we synodaal of hoe dan ook bij elkaar komen, en als wij durven te luisteren naar de mensen aan de andere kant van de grens. Gelukkig is er een God die het opneemt voor iedereen. Moge Hij ons bijstaan en laten we Hem niet voor de voeten lopen. Laten we Hem de ruimte geven om tussen ons door te lopen. De wereld is groter dan Nazaret. De wereld is groter dan de kerk. God, die Liefde is, zal ons redden.
inleiding dr. Sylvester Lamberigts
preekvoorbeeld Jan Kortstee