- Versie
- Downloaden 127
- Bestandsgrootte 196.32 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 14 oktober 2021
- Laatst geüpdatet 7 december 2021
28 november 2021
Eerste zondag van de Advent
Lezingen: Jer. 33,14-16; Ps. 25; 1 Tess. 3,12–4,2; Luc. 21,25-28.34-36 (C-jaar)
Inleiding
Profetenlezing: Jeremia 33,14-26
Deze man, die zijn volksgenoten liefheeft
en voortdurend bidt voor hen en voor de heilige stad.
is Jeremia, de profeet van God. [2 Makk. 15,14]
Jeremia was al in de moederschoot tot profeet gewijd,
om uit te rukken, af te breken en te verwoesten,
maar evenzeer om op te bouwen en te planten. [Sir. 49,7]
Jeremia behoort tot het verworpen priestergeslacht uit Anatot vlak bij Jeruzalem (1,1; 1 Kon. 2, 26-27). Kort voor de ballingschap roept JHWH deze jonge (en nog ongehuwde) man om als profeet op te treden in Jeruzalem. Jeremia krijgt een moeilijke opdracht. De samenleving is zo ontspoord en zo vol van ongerechtigheden, dat alles tot op de grond toe moet worden afgebroken. Alleen door de ballingschap heen kan er iets nieuws beginnen en kan er weer gebouwd en geplant worden (1,1-10; 18,7-9).
Onze perikoop (33,14-26) gaat over de belofte van herstel. Na alle afbraak kan/mag er weer gebouwd en geplant worden. De verwachtingen van heil zijn verbonden met David en met Jeruzalem. JHWH blijft trouw aan de belofte die Hij aan Israël en Juda gedaan heeft: ‘In die tijd zal ik aan Davids stam een rechtmatige telg laten ontspruiten, die recht en gerechtigheid in het land zal handhaven. Dan wordt Juda verlost en de inwoners van Jeruzalem zullen in vrede leven. De naam van Jeruzalem zal zijn: JHWH is onze gerechtigheid! Koning David en zijn opvolger(s) én Jeruzalem, stad van gerechtigheid en vrede horen bij elkaar (33,14-17; vgl. 23, 5-6). Zij dienen garant te staan voor gerechtigheid en vrede voor heel de wereld (Ps. 72).
JHWH breidt zijn toezegging uit: er zullen ook altijd Levitische priesters zijn die de Heilige dienen, loven en zegenen, door het brengen van verschillende offers en het voor de Israëlieten mogelijk maken om aan hun opdracht van offeren te kunnen voldoen. Een offer ( = toenaderen) bestaat uit drie onderdelen: de offeraar biedt zichzelf aan God aan door middel van een dier (lam, duif); hij/zij bidt (Psalmen); en doet werken van barmhartigheid. Geen enkel onderdeel mag ontbreken, wil het een offer zijn dat God behaagt.
God verantwoordt zich. Zoals het onmogelijk is om het verbond met de dag en de nacht te verbreken (zie het verbond met Noach: Gen. 8,22; 9,9.16; Jer. 33,25), zo wordt ook het verbond met David en met de Levitische priesters niet verbroken. God verwijst naar zijn belofte aan Abraham gedaan: de nakomelingen van David en van de Levitische priesters zullen ontelbaar zijn als de sterren aan de hemel en als de zandkorrels aan de zee (Gen. 22,17).
JHWH is niet onder de indruk over wat de heidenvolken zeggen die zijn volk verachten: dat JHWH zijn uitgekozen volk, Juda en Israël, heeft verworpen. Dit is echter helemaal niet het geval. JHWH , de Getrouwe, blijft trouw aan zijn verbond met de dag en de nacht en zo ook aan zijn verbond met Jakob en David. Zijn woord van trouw is onherroepelijk (vgl. 31,34: het vernieuwde verbond). De nakomelingen van Abraham, Isaak en Jakob zal het nooit aan leiders van Godswege ontbreken. Hij zal hun lot ten goede keren en zich van harte over hen ontfermen. (33,23-26).
Om Sions wil zwijg ik niet stil,
maar zal het heil des Heren,
Jeruzalem, met luide stem
lofzingend profeteren,
totdat uw leed gewroken is,
totdat uw licht ontstoken is,
todat gij straalt in ere.
(Jan Wit, LB 176,1)
Lezing uit de brieven: 1 Tessalonicenzen 3,12–4,2
Zie: Theo A.F.M. van Adrichem ofm, ‘1 Tessalonicenzen. Het eerste geschrift van Paulus’, in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 20-27
Evangelielezing: Lucas 21,25-38
Na de intocht van Jezus in Jeruzalem geeft Hij dagelijks onderricht in de tempel (19,47v). Overdag geeft Hij onderricht in de tempel (21,37v). Sommige hogepriesters, schriftgeleerden en leiders van het volk willen Jezus uit de weg ruimen, maar het volk hangt aan zijn lippen (19,48) en komt al vroeg naar de tempel om naar hem te luisteren (21,38).
Onze perikoop speelt zich af in de tempel van Jeruzalem. Jezus spreekt over de komst van de Mensenzoon en de tekenen die aan die komst vooraf gaan. Gevoed door Tora en Profeten spreekt Jezus in apocalyptische termen die doen denken aan de komst van de dag van de Heer, de dag waarop Hij afrekening houdt. Er gebeuren dingen aan de hemel en op aarde. De mensen besterven het (letterlijk: houden op met ademen) van angst voor wat er met de wereld (= oikoumené) gaat gebeuren, nu de hemelse machten wankelen. Het geheel is een universeel gebeuren. De Mensenzoon is ontleend aan het boek Daniël (7): iemand als een Mensenzoon komt uit de hemel bij van God vandaan. Het is een collectief: de heiligen en martelaren die omwille van de Naam van God, lijden en gedood worden. Met deze naam duidt Jezus zichzelf aan; Hij zal op dezelfde wijze terugkomen als Hij is weggegaan (21,27). Hij zal terugkomen met macht en heerlijkheid (9,31v). Voor zijn volgelingen betekent dit verlossing: zij kunnen zich weer fier oprichten.
De vijgenboom is al vol vruchten, de wijnstok rankt en geurt, sta op, vriendin, mooi meisje kom! (Hoogl. 2,13). Met een gelijkenis over de vijgenboom, nodigt Jezus zijn leerlingen uit om de tekenen van de komst van de heerschappij van God, goed te onderkennen en te verstaan. Ook al zullen hemel en aarde vergaan, de woorden van Jezus blijven van kracht en zullen nooit verdwijnen. Jezus waarschuwt hen voor de roes van verslavingen en van te grote zorgen voor het leven van alledag: zodat zij overvallen worden door de komst van de dag.
Jezus nodigt hen indringend uit om zich goed voor te bereiden op de komst van de Mensenzoon: door alert en waakzaam te zijn, met aandacht te bidden en te luisteren naar Tora en Profeten (21,37v).
Een uitnodiging voor ons in deze Advent!
Zoals bomen mensen tonen
dat er kracht tot groeien is
zal de zoon der mensen komen
die de boom des levens is,
(Henk Jongerius, LB 462,5)
Literatuur
A.J. Heschel, De Profeten, Vught 2013
H. Oosterhuis/A. van Heusden, Het evangelie van Lukas, Vught 2007
J. Smit, Het verhaal van Lucas, Zoetermeer 2009
H. Welzen, Lucas, ’s Hertogenbosch/Leuven 2011
Preekvoorbeeld
Als de novembermaand ten einde loopt, komen we langzaam meer in de sfeer van de winter. Het kerstfeest, zoals dat in de samenleving om ons heen beleefd wordt, bepaalt al een tijdje de sfeer in de straten en de winkels. In onze kerken komt er eerst nog iets anders: een tijd van voorbereiding. We hebben de adventskrans weer opgehangen en de eerste kaars ontstoken, en de stemmige paarse tint vertelt ons dat een nieuwe periode is begonnen, een tijd van verwachting en hoopvol uitzien. De advent is een bijzondere tijd, een heel mooie tijd, een tijd waarin ernst en inkeer, zich mengen met feestelijkheid en gezelligheid en waarin het toeleven naar het kerstfeest verdiept wordt tot het toeleven naar de komst van Gods Koninkrijk.
Wij mensen hebben altijd iets te verwachten. Kinderen tellen af hoeveel nachtjes slapen het nog is totdat ze jarig zijn of totdat het Sinterklaasavond is. Volwassenen verheugen zich erop als ze kunnen toeleven naar de vakantie of naar een jubileumfeest. Zieken verlangen naar een teken van genezing of herstel. Ons hele leven bestaat uit het toeleven naar het volgende, naar dat wat gaat komen, naar wat wij mogen hopen. Heel bijzonder leeft die verwachting bij een stel dat samen de geboorte van een kind verwacht en daarvoor de babykamer in gereedheid brengt: letterlijk ruimte maken voor degene die gaat komen.
Al die emoties horen eigenlijk thuis in de adventstijd. Want mensen hebben altijd uitgezien naar een wereld van vrede en gerechtigheid, een wereld waarin je veilig en onbezorgd kunt wonen, zonder opgeschrikt te worden door oorlog of terreur of ziekte. We hoorden dat al bij de profeet Jeremia die zegt: Echt, de belofte wordt vervuld, er zal een tijd komen dat een nieuwe koning gaat heersen die het land rechtvaardig en eerlijk bestuurt. Advent is hopen op en dromen van de nieuwe wereld zoals die bedoeld is en zoals God die zal geven.
Toen Jezus op aarde kwam hebben de mensen heel sterk geweten dat Hij de vervulling van Gods belofte was, dat in hem die nieuwe wereld er was, dat Hij alle dromen van geluk en liefde en vrede zou vervullen. Vanuit God is Jezus het laatste woord. Als wij advent vieren, en advent betekent: hij komt, dan moeten we altijd beseffen dat Hij al gekomen is. Dat gaan we ook weer vieren met Kerst dit jaar: Jezus is gekomen, Gods mensenliefde is op aarde verschenen.
Maar waarom vieren wij dan toch nog advent, waarom vieren wij die vier paarse zondagen van blijde verwachting? Waarom zien wij uit naar de komst van degene die al gekomen is? Waarom beperken wij ons niet tot herinneren, terugkijken naar al het goede dat in Jezus in de wereld kwam? Hoe kun je nu tegelijkertijd iemands komst vieren en verwachten?
We stuiten hier op een belangrijk aspect van ons christelijk geloof. Jezus is al gekomen, maar Hij zal nog eens komen. Hij is al de koning van de wereld, van gerechtigheid en vrede, maar Hij zal zijn koningschap definitief maken. Hij heeft de verlossing gebracht, maar Hij zal die verlossing tot voltooiing brengen. In onze liturgie komen we steeds opnieuw die twee houdingen tegen: enerzijds dankbaarheid om wat God in Jezus voor ons gedaan heeft. Hij heeft ons gemaakt tot zijn kinderen, ons tot nieuwe schepselen gemaakt. Maar anderzijds bidden wij om de komst van zijn Rijk en zien wij uit naar het einde van alle zonde en kwaad, van alle geweld en verdriet, hopen wij op een wereld waar vrede en liefde heersen.
De verlossing die Jezus gebracht heeft, moet nog tot voltooiing komen. Wij zitten met zijn allen in dat proces van groei van het koninkrijk van God. Die groei gebeurt onzichtbaar door Gods kracht, zoals een kleine boom heel geleidelijk uitgroeit tot een woudreus. Dat proces gaat vanzelf, maar tegelijk kunnen wij er ook aan bijdragen. God schakelt ons in bij de voltooiing van zijn Rijk. Hij vraagt onze inzet en toewijding. Hij wil zijn Rijk niet vestigen zonder ons. Hij kan het ook niet zonder ons. Hij heeft ons tot zijn partners gemaakt, zijn medewerkers. Hij kiest ervoor zijn schepping in samenwerking met ons tot voltooiing te brengen. Hij kunnen wij dat doen?
Zorg ervoor dat jullie heilig en zuiver zijn als Jezus terugkomt, schrijft Paulus in zijn brief aan de Tessalonicenzen. Zorg ervoor dat jullie toenemen in liefde voor elkaar en voor alle mensen. Zorg ervoor dat je trouw bent aan een christelijke levenswandel. Jezus zal wederkomen om zijn Rijk definitief te vestigen en ondertussen krijgen wij de gelegenheid om het kwaad uit ons midden weg te doen. Zowel in ons persoonlijke leven als in onze hele samenleving, in bedrijf en school en ziekenhuis, in de politiek en de kerk mogen wij ons steentje bijdragen tot de opbouw van Gods Rijk. De advent is een tijd van voorbereiding op het kerstfeest maar ook en vooral een tijd van voorbereiding op de uiteindelijke wederkomst van Christus, van bouwen aan zijn Koninkrijk.
Wanneer dat is weten wij niet. Er zijn nog altijd groepen en sekten die menen dat ze die datum kunnen voorspellen. Het enige wat Jezus zegt is dat de Mensenzoon op een wolk zal komen met macht en heerlijkheid. Ik denk dat hij daarmee bedoelt dat het moment van zijn wederkomst niemand zal ontgaan. En Hij roept ons op waakzaam en nuchter en attent te zijn. Het is waar, Hij komt om zijn Rijk te brengen en ons rekenschap te vragen. Als wij het einde van de geschiedenis niet zullen meemaken, dan toch in ieder geval het einde van ons leven. En ook daarvoor geldt: laat die dag je niet onverhoeds grijpen als in een strik. Zorg dat je voorbereid bent.
Een mooie, warme en gezellige, maar ook ernstige tijd is de advent. Wij mogen leven in blijde verwachting. De Heer zal komen zoals Hij gekomen is: vol liefde wil Hij ons ontvangen. Laten wij daarom met evenveel liefde Hem ontvangen.
inleiding Henk Janssen OFM
preekvoorbeeld dr. Johan te Velde OSB