- Versie
- Downloaden 112
- Bestandsgrootte 153.17 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 17 augustus 2021
- Laatst geüpdatet 17 augustus 2021
17 oktober 2021
Negenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Jes. 53,10-11; Ps. 33; Heb. 4,14-16; Mar. 10,35(42)-45 (B-jaar)
Inleiding
Eerste lezing: Jesaja 53,10-11
De eerste lezing van deze zondag is een kort stuk uit het vierde lied van de lijdende dienaar van JHWH (Jes. 52,13–53,12). Dit lied wordt in het Nieuwe Testament toegepast op het levenslot en het lijden van Jezus (zie bijv. Mat. 8,17; Mar. 15,28; Luc. 22,37; Joh. 12,38; Hand. 8,32v; 1 Petr. 2,22-25). Het gekozen fragment sluit aan bij de evangelielezing van deze dag, die als volgt eindigt: ‘De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen’ (Mar. 10,45).
Zowel de tekst van Jesaja als die van Marcus brengen tot uitdrukking dat het lijden van de dienaar, respectievelijk van Jezus, een bevrijdende waarde heeft voor anderen. Marcus gebruikt daarbij een beeld uit de sociaal-economische sfeer: de losprijs, de prijs die men betaalt om een slaaf of een krijgsgevangene vrij te kopen. Jesaja daarentegen gebruikt het cultische beeld van het ‘zoenoffer’ of ‘schuldoffer’ (zie Lev. 4 en 5 over de verschillende soorten offers die dienen om zonden uit te boeten of om rituele tekortkomingen goed te maken). In vers 10 lezen we letterlijk dat de Eeuwige zijn dienaar doet lijden, en dat dit lijden ‘Hem behaagt’. Met die voor ons moeilijk verteerbare uitspraak wordt bedoeld dat het lot van de dienaar in het plan van God lag, en dus geen gevolg is van toeval. Zijn lijden is niet zinloos. Het brengt mensen tot inkeer.
De dienaar ‘zal een nageslacht zien’ (v. 10) en ‘zal het licht zien en verzadigd worden’ (v. 11). De bijbelverklaarders zijn het er niet over eens, of hier uitdrukkelijk het geloof in de verrijzenis van de dienaar wordt bevestigd. Het is immers niet duidelijk of in de voorgaande verzen 8-9 de reële dood van de dienaar ofwel slechts dreigend doodsgevaar wordt beschreven. Men kan vers 10b ook interpreteren in de zin dat de dienaar voortleeft in zijn nageslacht. In ieder geval is bedoeld, dat het lijden van de dienaar niet het laatste woord heeft. Het is vruchtbaar in Gods heilsplan. Het brengt leven en gerechtigheid voor velen.
Antwoordpsalm: Psalm 33,4-5.18-20.22
Psalm 33 is een loflied op God, Heer van de schepping, die Israël heeft uitverkoren en zijn vromen redt. De verzen 4-5 vatten de motieven voor de lofprijzing samen. Gods woorden zijn oprecht, zijn daden betrouwbaar. Hij heeft de gerechtigheid lief en de aarde is vol van zijn chesed, zijn barmhartige liefde. De verzen 18-19 maken dit concreet voor de Godvrezenden, die op Gods genadige liefde vertrouwen: de Ene zal hun honger stillen, Hij zal hen redden van de dood. De psalm eindigt met een vertrouwvol gebed van de vromen (vv. 20-22). In de liturgische context van deze woorddienst vertolken de gekozen verzen het vertrouwen van de dienaar uit de voorafgaande lezing.
Evangelielezing: Marcus 10,35-45
In het tweede deel van het Marcusevangelie gaat Jezus met zijn leerlingen op weg naar Jeruzalem. Onderweg spreekt hij drie keer met zijn leerlingen over het lijden dat hem daar te wachten staat (8,31; 9,31; 10,32-34). Telkens volgt daarop een reactie van onbegrip van de kant van de leerlingen (8,32; 9,32-34; 10,35-41), waarna Jezus hen oproept hem na te volgen op zijn weg (8,33v; 9,35; 10,42-45). De evangelielezing van deze zondag omvat de reactie van onbegrip en Jezus’ oproep tot navolging na de derde lijdensaankondiging.
Werd het onbegrip na de eerste lijdensaankondiging door Petrus vertolkt en na de tweede door de leerlingen in het algemeen, dan zijn nu Jakobus en Johannes aan de beurt. De drie leerlingen die het voorrecht hadden genoten samen met Jezus op de berg te zijn (9,2), munten ook uit in het niet-begrijpen. Maar het onbegrip breidt zich ten slotte uit over de tien andere apostelen.
De zonen van Zebedeüs zijn belust op de voornaamste plaatsen in het koninkrijk: zij willen graag zetelen aan de rechter- en de linkerhand van de Messias. Jezus vraagt hun of zij zijn beker kunnen drinken en zijn doop kunnen ondergaan. Met die beelden doelt hij op zijn marteling en zijn executie. Omdat de draagwijdte van de vraag niet tot hen doordringt, antwoorden zij bevestigend, waarop een beaming door Jezus volgt. (In die beaming mogen we wellicht een toespeling zien op het martyrion, zie wat Jakobus betreft Handelingen 12,2). Maar het zetelen aan zijn rechter- en linkerhand is slechts weggelegd voor degenen voor wie dit bereid is, vervolgt Jezus. Deze uitspraak is niet zonder ironie. Immers, enkele hoofdstukken verder lezen we: ‘Samen met hem kruisigden ze ook twee rovers, de een rechts, de ander links van hem’ (15,27). Deze twee hebben Jezus meer gevolgd dan de twaalf, die op het moment van zijn kruisdood in geen velden of wegen te bekennen zijn!
In de laatste verzen van de lezing maakt Jezus duidelijk, hoe absurd de vraag naar de voornaamste plaatsen is tegen de achtergrond van zijn eigen opstelling: ‘De mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen’. Zoals de vorige keren gebruikt hij opnieuw de titel ‘mensenzoon’, ter correctie van de machtsaspiraties die de titel ‘messias’ kon oproepen (vergelijk Mar. 8,29-31 en 9,31). ‘Messias’ betekent ‘gezalfde’ en verwijst naar David en de davidische koningen. In de meest populaire messiasverwachting ten tijde van Jezus keek men uit naar een ‘zoon van David’, een nieuwe koning die de Romeinse overheerser zou verdrijven. Jezus verkiest echter de titel ‘Mensenzoon’. Die verwijst naar het apocalyptische visioen van Daniël 7 over de ‘Mensenzoon’ die komt met de wolken van de hemel, maar betekent ook gewoon ‘mensenkind’ in zijn kwetsbare gestalte. Jezus is gekomen om te dienen, niet om te heersen, en daartoe nodigt hij ook met aandrang zijn leerlingen uit.
Preekvoorbeeld
In de evangelielezing vandaag komen de apostelen Jakobus en Johannes bij Jezus met een onverwachte vraag. Datzelfde verhaal komt voor bij Matteüs (20,20vv) maar daar is het moeder van de twee apostelen die Jezus aanspreekt. Zowel bij Marcus als Matteüs draait het om hetzelfde punt. Bij Marcus hoorden we: ‘Geef dat in uw glorie...’ ‘In uw glorie’ wil zeggen: als u eens koning geworden bent (of president, of…) als u eens de macht in handen hebt, denk dan aan ons, bezorg ons een goede plaats.
Veel mensen ten tijde van Jezus geloofden dat er een Messias zou komen. Iemand die het volk Israël zou verlossen. Hoe dat zou gebeuren, wat voor iemand de Messias zou zijn, dat wist men niet. Maar de populaire opvatting was wel, dat het als een nieuwe koning David zou zijn. De man die ooit alle stammen van Israël onder één gezag verenigde, die Jeruzalem veroverde. De nieuwe David zou ongetwijfeld de Romeinse bezetter verjagen.
Niet toevallig geeft de eerste lezing een totaal ander beeld. Jesaja schrijft: ‘De Heer heeft besloten zijn dienaar te vernederen en hem te doen lijden’. De ‘dienaar van God’ is een ander woord voor de Messias. Een Messias die geen koning wordt, maar wordt ‘vernederd’ en moet lijden. In het evangelie zien we dat Jezus veel tegenstand ondervindt. Op zeker ogenblik begint hij in te zien dat het met hem slecht zou kunnen aflopen. Hij spreekt met zijn apostelen over zijn mogelijk lijden en dood. Er is bij hen alleen maar onbegrip. Want zij verwachten nog altijd die machtige koning David. Dat onbegrip duurt tot na de verrijzenis, zoals blijkt uit het verhaal van de leerlingen van Emmaüs.
Ongetwijfeld spreken de lezingen vandaag over de Messiaanse opvattingen. Maar tegelijk – of op de eerste plaats – gaat het over een probleem van alle tijden: wat is het beste voor ons, voor individueel leven, voor de samenleving? Zijn wij het best geholpen door macht, of door iets dat eventueel vernederingen lijden meebrengt? Het tweede deel van de evangelielezing heeft het daarover. En wel op een beslist duidelijke manier: ‘Gij weet dat degenen die als heersers over de volkeren gelden, hen met ijzeren vuist regeren, en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen’. Daar plaatst Jezus tegenover: ‘Wie onder u groot wil worden moet dienaar van u zijn’. Dat zijn de twee levenshoudingen waarover het gaat: domineren of dienen. Een leven dat gericht is op de eigen plaats en positie of een leven dat aandacht heeft voor anderen. Ook wanneer dat lijden meebrengt.
Het zou de indruk kunnen wekken dat hier alle ‘machthebbers’ veroordeeld worden. Met andere woorden, dat ministers, burgemeesters, industriebazen... kortom alle mensen die een machtspositie hebben, hier veroordeeld worden. Dat is niet de betekenis. Want het is evident dat in een samenleving gezag en gezagdragers nodig zijn. Mensen die deze taken kunnen en willen opnemen. Waar het om gaat is dat men niet de macht om haarzelf mag nastreven. Macht moet een vorm zijn van verantwoordelijkheid, van dienstbaarheid.
De lezing van vandaag mag ons evenmin de idee geven dat Jezus lijden en dood gezocht heeft. Hij heeft enkel maar gezegd en gedaan wat hij zijn roeping vond. Dat dit risico meebracht wist hij wel, maar dat heeft hij niet zelf gecreëerd. Hij is het slachtoffer geworden van datgene wat hij aanklaagde: de macht nastreven omwille van de macht. Zijn lijden en dood zijn voor allen die horen willen een oproep: richt je leven in als een dienst. Het leven is ons gegeven, laat ons proberen om ook te geven en te delen.
We kennen de uitspraak van Jezus: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’. Vandaag horen we weer wat die weg inhoudt: de keuze voor dienstbaarheid. Ook wij staan telkens weer voor die keuze: eigen macht of aandacht voor de anderen.
inleiding dr. Paul Kevers
preekvoorbeeld Walter Verhelst OFM