- Versie
- Downloaden 96
- Bestandsgrootte 146.35 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 17 augustus 2021
- Laatst geüpdatet 17 augustus 2021
3 oktober 2021
Zevenentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Gen. 2,18-24; Ps. 128; Heb. 2,9-11; Mar. 10,2-12(16) (B-jaar)
Inleiding
De aangegeven evangelielezing zet in bij het tweede vers, waarin de Farizeeën de vraag stellen of het geoorloofd is voor een man om zijn vrouw heen te zenden. De evangelist karakteriseert dit direct als een verzoeking. Om te begrijpen waarom dit een verzoeking is, is echter de geografische bepaling van het eerste vers onontbeerlijk: ‘opgestaan, ging hij vandaar naar het gebied van Judea en’ – deze toevoeging kai lijkt een hypercorrectie te zijn van een betweter die wist dat Perea in die dagen niet onder het bestuur van Judea viel – ‘aan de overkant van de Jordaan’, waarop verderop, in vers 32 volgt: ‘zo waren ze op weg, opgaande naar Jeruzalem’. Reeds Robert Lightfoot suggereerde dat de vraag naar de wegzending van een vrouw op deze plaats in het evangelie is vermeld, omdat de Heer hier voor de keus staat of hij (naar het bekende beeld van profeten als Jeremia) Israël – hier beter nog: Sion (Hemelsoet) – als zijn bruid zal laten vallen bij wat zij hem dreigt aan te doen. Hij staat voor de verzoeking, dit te doen, maar deze verzoeking weerstaat hij. Want wie op weg gaat naar Sion, weet dat alleen van daaruit de zegen van de vrede valt te ontvangen, die ook het goede samenleven van mannen en vrouwen, van ouders en kinderen tot in de verre toekomst in het juiste perspectief plaatst (Psalm 128; zie De liederen van de opgang).
De verzoekers krijgen een tegenvraag: ‘wat heeft Mozes u geboden?’ (v. 3) Nu ja, ‘geboden’, ze geven het toe: Mozes heeft iets ‘toegestaan’, gedoogd, namelijk een scheidsbrief te schrijven (die een argument voor scheiding moet bevatten) en dan weg te zenden (v. 4). Dit staat inderdaad in Deuteronomium 24, en in Jeremia 3,8vv. vertelt de profeet dat JHWH aan het afvallige Noordrijk Israël zulk een scheidsbrief meegaf, zij het wel in het vooruitzicht dat het van die afval kon omkeren en dat dan Gods toorn niet blijvend zou zijn. Waarop Jezus toelicht: dit was dus vanwege de hardheid van jullie hart (v. 5). Het was een concessie van de kant van Mozes, maar ‘vanaf het begin van de schepping’ was het anders, naar het getuigenis van dezelfde Mozes. En dan voegt de evangelist kunstig, en met het oog op zijn doel ook heel selectief, een aantal versgedeelten uit de eerste Genesishoofdstukken bij elkaar. Uit het lied van de zeven dagen, de zesde dag, horen we Genesis 1,27: ‘mannelijk en vrouwelijk heeft hij hen gemaakt’ (v. 6). In Genesis is allereerst sprake van de mens (enkelvoud) als geschapen naar Gods beeld, maar de evangelist neemt alleen het meervoud over: dit beeld Gods bestaat in een meervoud, want tweevoudig is de mens. In Genesis 5,1, aan het begin van ‘het boek van wat voortkwam uit Adam, de mens’ klinkt dit opnieuw en dan wijst het vooruit naar de hele geschiedenis van aartsmoeders en aartsvaders in Israël waarin te midden van en ter wille van de volkeren op aarde de belofte van een bestaan in Gods beeld aan het licht komt. Meteen op de aanhaling van Genesis 1,27 volgt bij Jezus dan een selectie uit Genesis 2 vers 24 (vv. 7.8). De herinnering aan het verband waarin dat vers staat laat Marcus aan de hoorder of lezer over: hoe de Heer God het niet goed acht dat de mens alleen blijft, aangezien hij immers zelf niet anders dan in verbondenheid met zijn volk wil bestaan – hoe er een ‘hulpe als van tegenover’ voor de mens nodig is – hoe een omgeving van dieren, hoe belangrijk ook, in die hulp toch niet kan voorzien – hoe de mens deze hulp dan in een slaap ontvangt – en deze vervolgens herkent als ‘been van mijn beenderen, vlees van mijn vlees’ (vgl. Gen. 29,13v.), om ten slotte de wording ervan te voltooien met het roepen van een naam (isja, vrouw, ‘want uit isj, de man genomen’). In Genesis is de mens de man, en de hulp van tegenover de vrouw. Jezus is daar in zijn aanhaling van het vers minder eenduidig over. ‘Daarom zal een mens’ (niet: een man) ‘vader en moeder verlaten’ – in Genesis volgt nu, zonder dat Jezus dit overneemt: ‘en zich aan zijn vrouw hechten’ – ‘en die twee worden tot één vlees’. In de verhalen verderop in Genesis is het steeds de vrouw die zich hecht aan de man en in een patriarchale familie wordt ingevoegd (D. Boer). In het verhaal van de tuin echter is het omgekeerd, en dus antipatriarchaal, omdat hier de man juist de vrouw volgt aan wie hij zich hecht als zijn hulp, en daarmee als vertegenwoordigster van God (want ‘onze hulp is de Naam van de Heer’, Ps. 124). In de mond van Jezus is de mens tweezaam en ontbreekt een genderspecificatie. Het is voor hem ook lastig, want als de bruid Sion afvallig is, is hij dan niet zelf in feite degene die haar als een ‘hulp van tegenover’ tegemoetkomt, een bruidegom quasi in de rol van de vrouw uit Genesis? Hoe dan ook, wanneer de(ze) mens die zich voegt in wat bij Mozes zowel, in de zin van een ‘beginsel’, een werkelijkheid, als een gebod is, staat voor Jezus zijn besluit vast: ‘wat dan God tot een span heeft gemaakt, moet een mens niet scheiden’ (v. 9). Hij, de Messias, is en blijft onafscheidelijk van Jeruzalem, zijn ontrouwe bruid.
Ondertussen zijn in het verhaal de Farizeeën blijkbaar afgedropen, nu Jezus de verzoeking heeft weerstaan. Tegelijk zoemt de vraag die deze aan Jezus voorlegden, in de hoofden van de leerlingen nog door (v. 10). In het huis – het leerhuis, het huis van de ecclesia (zie Mar. 7,17; 9,28; de figuur komt ook voor in verhalen over de Tannaïeten) – vragen zij ‘hierover’ door: dat is over de mens en toch ook heel concreet over hetgeen geoorloofd is in het alledaagse samenleven van mannen en vrouwen. Van de farizese stroming (zie voor het nu volgende P. Tomson) is uit de Misjna bekend dat ze inderdaad de praktijk van de scheidsbrief erkende, zij het minder patriarchaal geïnterpreteerd dan in Deuteronomium. Vrouwen die werden weggezonden waren namelijk dikwijls aan hun lot overgelaten en sociaal onbeschermd. De school van Sjammai was daarom strikter in de formulering van de scheidingsgronden (het moest wel echt om onkuisheid van de kant van de vrouw gaan), die van Hillel was permissiever en daarmee ook harder voor vrouwen. Meer strikte vromen, zoals de sekte van Qumran, hadden echter grote moeite met deze praktijk, stonden strikte monogamie voor en beriepen zich daarvoor op Genesis 1,27. Het is duidelijk dat Jezus zich bij deze laatstgenoemden aansluit. Dat blijkt wel uit de twee halachische aanwijzingen waarmee hij eindigt (vv. 11.12) en die aan hem ook uit andere bron worden toegeschreven (van de tweede aanwijzing zegt Paulus: ‘dit is geen boodschap van mij, maar van de Heer’, 1 Kor. 7,10). De eerste aanwijzing: ‘wie zijn vrouw wegzendt en een andere huwt, pleegt echtbreuk (en overtreedt daarmee het gebod)’. Jezus zelf heeft dat dus niet gedaan, door Sion niet te laten vallen. Hoe het ook met de ‘historische Jezus’ mag staan, in dit evangelieverhaal kan van geen andere vrouw van hem verteld worden, want zijn band met Sion is onverbrekelijk (daarin vergelijkbaar met Paulus in zijn keuze voor het celibaat als beschikbaarheid voor de komende dag, 1 Kor. 7,7v). Tweede aanwijzing: ‘en wanneer zij, nadat ze haar man heeft weggezonden, een ander huwt, pleegt zij echtbreuk’. Dit initiatief van vrouwelijke kant komt in Joodse wetten uit deze periode nauwelijks voor, zodat men wel concludeert dat het hier om een halacha gaat voor gemeenten in de sfeer van het hellenisme en/of van de Romeinse wet. Dat zegt misschien iets over de gemeenten waarvoor Marcus in eerste instantie schreef. Maar ook afgezien daarvan past het goed in het betoog dat Jezus al onderweg gehouden heeft: het is de Messias niet geoorloofd zijn bruid Jeruzalem te laten gaan, maar het is de bruid evenmin geoorloofd haar bruidegom weg te zenden. Het leven van de messiaanse gemeente is, in allerlei gestalten van tweezaamheid en verbondenheid, een voortdurende oefening in wederzijds vertrouwen en in een gezamenlijk doorstaan van alle beproevingen, van de ‘velerlei tegenspoed en kruis die de gehuwden gewoonlijk vanwege de zonde overkomt’ (zoals het oude gereformeerde huwelijksformulier stelt), aan elkaar wijsheid leren en ermee rekenen dat de ontrouw die tot de kruisiging leidde niet het laatste woord heeft.
Gebruikte literatuur
E. Bethge, Erstes Gebot und Zeitgeschichte. 1. Zur Trauung am 6. September 1986, München 1991, 219-224.
B. Hemelsoet, Marcus. Verklaring van een Bijbelgedeelte, Kampen: Kok 1977, 66-75
Voor de kinderen van Korach II: Liederen van de opgang. De Psalmen 120-134, Amsterdam: Prof. Dr. G. van der Leeuw-stichting 1989, 65vv
Peter J. Tomson, Paul and the Jewish Law: Halakha in the Letters of the Apostle to the Gentiles, Assen/Maastricht: Van Gorcum 1990, 103-124
R.H. Lightfoot, The Gospel Message of St. Mark, Eugene OR: Wipf & Stock 2004
Dick Boer, Verlossing uit de slavernij. Bijbelse theologie in dienst van bevrijding, Vught: Skandalon 2009, 182-189
Preekvoorbeeld
De lezingen waar we zojuist naar luisterden – over de schepping van de mens en over de onverbreekbaarheid van het huwelijk – kunnen heel wat vragen oproepen. Het zijn teksten uit de Bijbel. Oude verhalen uit een andere wereld dan waar wij nu in leven. Wat betekenen deze woorden voor ons die nu in deze tijd leven?
Het is nog niet zo lang geleden dat kleine kinderen vanzelfsprekend werden gedoopt spoedig na hun geboorte. Door dit heilig teken of sacrament werden ze aan het begin van hun leven opgenomen in de geloofsgemeenschap. En na iemands sterven werd (met bijna dezelfde vanzelfsprekendheid) de overledene aan het eind van zijn leven begraven, na de uitvaart vanuit de kerk. Het ‘ja-woord’ van man en vrouw, bruid en bruidegom, naar elkaar ten overstaan van de geloofsgemeenschap betekende een verbinding aangaan voor hun huwelijksleven. In goede en kwade dagen. De huwelijksband werd beschouwd als onverbreekbaar ‘tot de dood ons scheidt.’
Intussen hebben velen te maken gekregen met een breuk in de huwelijksband. Misschien in hun eigen leven, bij hun kinderen, in de familie of kennissenkring. Deze ervaringen maken ons bescheiden en voorzichtiger om te spreken over onverbreekbaarheid van het huwelijk. Een ander belangrijk gegeven is de minder vanzelfsprekende keuze voor deze vorm van partnerschap. De huwelijksband tussen man en vrouw is één vorm van partnerschap om samen door het leven te gaan. Er ontstaat een groeiende acceptatie van relatie tussen twee mensen van hetzelfde geslacht. Essentieel in deze veranderingen is de vrijheid om in openheid en tolerantie te kunnen praten over vormen van partnerschap. Onze hele samenleving is in beweging gekomen. Symbolisch is het ‘mobieltje’, dat bijna iedereen bij zich draagt, of je nu in Nederland woont of in Spanje, in Afrika of Amerika. De moderne samenleving biedt ons op allerlei terrein meer vrijheid. Gelijktijdig zijn de grote voorgegeven kaders aan het wankelen gebracht.
Het is een open deur te zeggen dat het leven er niet eenvoudiger op is geworden. Er wordt een sterk appel gedaan op onze creativiteit om persoonlijk vorm te geven aan ons leven. Hoe mooi zou het zijn om sámen, met elkaar te kunnen praten over al deze ontwikkelingen. Om zodoende dichter bij de diepte van de vragen te komen en ruimte te scheppen in onszelf; om oor en oog te krijgen voor mensen die worstelen met deze vragen. Op deze manier kan de kerk een ‘leerhuis’ zijn. Een veilige plek om samen te zoeken en gaandeweg wijzer te worden aan de grote levensvragen.
Voor de geloofsgemeenschap kan de Bijbel, het geloofsboek bij uitstek, een oriëntatiepunt zijn. Laten we eens preciezer focussen op de twee lezingen van vandaag. Wat vertellen deze verhalen ons?
De eerste lezing gaat over het begin, de schepping. Over onze oer-sprong, onze komaf. Wij komen van bij God vandaan. Hij maakte ons en liet ons niet aan ons lot over. Vanaf het eerste begin zijn wij met hem verbonden. Hij creëerde ons: gaf lucht en adem. Zo kwam de mens tot leven. Wanneer de Schepper ziet dat de mens alleen loopt in het mooie paradijs, zo gezegd verloren loopt, dan raakt hem dat en hij zegt: het is niet goed dat de mens alleen blijft. People need people. Als de mens in een diepe slaap is gevallen vormt de Schepper uit zijn zijde nóg een mens, een vrouw, en brengt haar naar de mens. Zijn reactie is dan een lofzang op haar, een soort juichkreet. Voor het eerst horen we zijn stem: dit is ze! ‘Been van mijn gebeente, vlees van mijn vlees.’ Niet meer alleen. Hoe verschillend ook, we horen bij elkaar. Als man en vrouw trekken ze samen verder. Niet langer apart en gescheiden, maar één geworden. Dit is de ervaring van mensen die elkaar gevonden hebben. Ze houden van elkaar. Eindelijk: ja, jíj bent het. En omdat jij het bent is er nu een nieuw begin. Wij vormen voortaan een stel, een koppel. Nu begint het leven pas goed.
Vele jaren later, eeuwen daarna speelt het evangelieverhaal van deze zondag. Jezus ontmoet de Farizeeën. Er ontstaat een twistgesprek tussen de Farizeeën en Jezus.
Thuisgekomen wordt dit gesprek nog voortgezet door de leerlingen en Jezus. Duidelijk is dat er ook destijds verschillende opvattingen bestonden binnen de joodse geloofsgemeenschap over huwelijkstrouw en scheiding. In zijn stellingname is Jezus duidelijk: wat God heeft verbonden mag een mens niet scheiden. Of het nu de man is die zijn vrouw verstoot, of de vrouw die haar man verstoot, beiden plegen overspel als ze met een ander trouwen. Het zijn scherpe woorden die klinken over een mislukte relatie. Wat ooit zo mooi begon als een droom ‘wij blijven altijd bij elkaar’ valt in duigen. Het is een probleem van alle tijden. In de tijd van Mozes, in Jezus’ tijd, in onze tijd.
Als we hierover samen verder zouden kunnen praten in het leerhuis van de kerk, waarover zou ons gesprek dan kunnen gaan? Als eerste: hoe fijn en kostbaar is het als mensen die zelf een crisis meemaakten hun ervaringen zouden willen delen. Daar zouden we heel veel van kunnen leren. Ook om te ontdekken aan hun verhaal, hoe wij er zelf in staan. Het is een illusie te denken dat het huwelijk is: rozengeur en maneschijn. Laten we elkaar wijzer maken door te delen wat wij zelf als lastig, moeilijk of pijnlijk hebben ervaren. En – net zo belangrijk – wat hielp ons om toch weer verdere stappen te durven zetten? Wat konden ‘buitenstaanders’ in zo’n situatie voor je betekenen? Wat hielp zeker niet? Wat voor advies zou jij geven aan je kinderen op relationeel niveau als ze daarom vroegen (open communicatie, het goede in de ander zien: ‘jij bent zo mooi anders dan ik’, positieve feedback, mildheid, verantwoordelijkheid voor een ander kan soms veel vragen – kijk naar Jezus). Wat kunnen we beter achterwege laten? En last but not least: Hoe beschermen we kinderen optimaal wanneer ze betrokken raken in een echtscheiding van hun ouders?
Ik wil eindigen met een citaat dat ik ergens vond:
Eerst draagt de liefde het huwelijk; dan draagt gedurende vele jaren het huwelijk de liefde – en wanneer dat goed gaat, gebeurt er iets wonderbaarlijks: de liefde draagt soms weer het huwelijk.
(Eberhard Bethge, 1986)
inleiding prof. dr. Rinse H. Reeling Brouwer
preekvoorbeeld Arie van Boekel