- Versie
- Downloaden 100
- Bestandsgrootte 127.90 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 17 augustus 2021
- Laatst geüpdatet 17 augustus 2021
26 september 2021
Zesentwintigste zondag door het jaar
Lezingen: Num. 11,25-29; Ps. 19; Jak. 5,1-6; Mar. 9,38-43.45.47-48 (B-jaar)
Inleiding
Numeri 11,25-29
Nadat de voorbereidingen voor het vertrek van de Sinai zijn voltooid (Num. 1,1-10,10), volgt de tocht door de woestijn (10,11–21,35). Het duurt niet lang of er rijzen problemen en het volk klaagt steen en been, het manna zijn ze moe, ze willen vlees en ze verlangen terug naar het ‘goede’ leven in Egypte. De Eeuwige is vertoornd en Mozes als bemiddelaar tussen het volk en de Heer is wanhopig. Zo zeer zelfs dat hij de Eeuwige vraagt hem maar te doden. Dat gebeurt niet, maar hij krijgt de opdracht om zeventig leidinggevende mannen van de oudsten van het volk bijeen te brengen bij de tent van samenkomst. Daar zal de Eeuwige – hijzelf kan dat dus niet – deze mannen een deel geven van de geest die op Mozes rust: ‘Zo zullen zij samen met u de last van het volk dragen en draagt u die niet langer alleen’ (11,17). De klacht is aangekomen en Mozes zal er niet langer alleen voor staan.
Hij voert de opdracht uit. Vervolgens daalt de Eeuwige neer in een wolk, spreekt en legt een deel van de geest die op Mozes rust, op die zeventig mannen: ‘… zij profeteerden, maar later hebben zij dat niet meer gedaan’ (11,25).
Omdat de Eeuwige zijn geest niet op ieder van de zeventig mannen afzonderlijk heeft gelegd en zij enkel een deel van de geest ontvangen die op Mozes rust, krijgen zij slechts een (beperkt) deel van diens autoriteit. Hun profetisch gezag is dan ook van een ‘lager niveau’ dan dat van Mozes.
De tekst vermeldt tot driemaal toe dat Eldad en Medad in het kamp verbleven en profeteerden, maar niet aanwezig waren bij de tent van samenkomst. Jozua, de trouwe helper van Mozes, beschouwt hen beiden als niet-legitieme profeten; zij waren immers niet aanwezig bij de tent van samenkomst, waar de Eeuwige sprak. Hij is bang dat zij het gezag van Mozes (en misschien nog wel meer het zijne?) ondermijnen. Hij raadt Mozes aan, hen te verbieden om te profeteren. Mozes ziet dit echter anders. Hij weet wat het betekent om dicht bij de Eeuwige te zijn. Hij is ervan overtuigd dat het volk alleen een zoals door de Eeuwige bedoeld, heilig volk kan zijn als steeds meer mensen de zegen van Gods nabijheid ervaren. Vandaar zijn prachtige antwoord aan Jozua: ‘Waarom kom je voor mij op? Ik zou willen, dat heel het volk van de Heer profeteerde en dat de Heer zijn geest op hen legde’ (11,29). Mozes blijkt een ruimdenkende leider te zijn die geen eigenbelang voor ogen heeft, maar werkelijk bekommerd is om het heil van het volk.
Volgens een midrasj, een verhalende uitleg van een bijbeltekst, zou Mozes niet zeventig, maar tweeënzeventig oudsten hebben gekozen, van elke stam namelijk zes. Eldad en Medad zouden zich in het kamp uit bescheidenheid hebben verstopt. ‘Daarom zei de Heilige Hij zij gezegend tot hen: omdat jullie je klein gemaakt hebben, voeg Ik jullie grootheid toe boven die van de anderen. En wat was die grootheid? Dat de anderen ophielden met profeteren (v. 25b), maar zij bleven doorgaan’ (Sifré Zoeta).
In 11,30 keert Mozes met de oudsten van Israël naar het kamp terug. Aan het slot van dit hoofdstuk krijgt het volk het vlees, kwartels, waar het zo naar verlangt (vgl. 11,20!). Numeri 12 onderstreept de unieke status van Mozes als profeet en vertrouweling van de Eeuwige, wanneer Aäron en Mirjam zich tegenover hem laten voorstaan op het feit dat ook zij profeten zijn.
Marcus 9,38-43.45.47-48
Na de verheerlijking van Jezus op de berg (Mar. 9,2-13) en de genezing van een bezeten jongen (9,14-29) trekken Jezus en zijn leerlingen verder door Galilea. Opnieuw spreekt Jezus over zijn naderende dood en opstanding (9,31; vgl. 8,31) en opnieuw stuit hij op onbegrip. Thuisgekomen in Kafarnaüm – de laatste pleisterplaats voordat Jezus definitief op de weg gaat naar Judea (10,1) en daarmee naar Jeruzalem (10,32) – zet hij zijn onderricht voort. Hij vraagt de leerlingen op de man af waarover ze onderweg ruzie hebben gemaakt. Een uiterst pijnlijke vraag want het ging erom wie van de leerlingen – nu of nog veel erger, na de dood van Jezus? – de grootste was. Geen wonder dat ze allemaal zwijgen.
Nog steeds hebben ze niet begrepen wat Jezus hun probeert bij te brengen. Hun beeld van de Messias lijkt op dat van een aardse heerser met pracht en praal, waarin geen ruimte is voor lijden, dood, opstanding. Voor Jezus moet het nauwelijks te vatten en te verteren zijn.
Reden te over om opnieuw een leergesprek met hen aan te gaan: ‘Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen zijn en de dienaar van allen’ (9,35). Het woord ‘dienaar’ roept automatisch de tegenpool ‘meester’ op. Ze hoeven maar naar hun meester Jezus te kijken om te weten wat dienaar-zijn betekent. Om anderen te dienen is Jezus zelfs bereid zijn leven te geven. Wanneer iedereen dienaar is van iedereen, bestaan er geen rangen en standen en is er geen sprake van de ‘grootste’ zijn.
Om het nog duidelijker te maken, haalt Jezus er een kind bij, zet het in het midden, slaat zijn armen om het kind en zegt: ‘Wie een van zulke kinderen ontvangt in mijn Naam, ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt niet Mij, maar Hem die Mij gezonden heeft’ (9,37).
Jezus vereenzelvigt zich met het kind.
Als je je armen om een klein kind wilt slaan, moet je zelf door de knieën gaan! Dan word je zelf ‘klein’ en gaat de aandacht naar het kind uit en niet naar jezelf zoals bij de discussie van de leerlingen over wie van hen het grootste was.
Over de naam van Jezus – God redt – spreekt ook Johannes in de evangelielezing van vandaag: ‘Meester, we hebben iemand in uw naam demonen zien uitdrijven, en wij hebben hem tegengehouden, omdat hij geen volgeling van ons was’ (9,38). Pikant detail is dat deze níet bij name genoemde persoon tot het uitdrijven van demonen in staat is, waartoe de leerlingen in 9,14-28 door hun ontoereikende gebed níet bij machte waren. Bovendien is het argument dat hij geen volgeling van ons in plaats van ‘u’ was, veelzeggend. Wie is die ons? Johannes zelf soms? Is dit ‘de kleinen dienen’ zoals Jezus hierboven bedoelt?
Wanneer Jezus daarentegen in 9,40 spreekt over ons, spreekt hij als de dienaar van allen.
Zoals Mozes het in de eerste lezing oneens is met Jozua, is ook Jezus een andere mening toegedaan dan Johannes: ‘Houd hem niet tegen, want iemand die in mijn naam een machtige daad verricht, zal niet gauw kwaad van mij spreken. Wie niet tegen ons is, is vóór ons’ (9,39v). Zo iemand zal immers eerder ‘goed’ spreken over Jezus en op die manier ‘de kleinen’ dichter bij Jezus en daarmee bij het koninkrijk van God brengen.
Marcus 9,41 borduurt nog verder op het thema ‘de naam van Christus’; al geeft iemand een beker water aan zijn leerlingen omwille van die naam, hij zal zijn loon niet verliezen. Dat loon is, zoals uit het vervolg blijkt, binnengaan in het leven (9,43.45) respectievelijk het koninkrijk van God binnengaan (9,47).
Fel trekt Jezus van leer tegen hen die ‘een struikelblok zijn’ voor de kleinen die op Hem vertrouwen, die hun het geloof ontnemen (9,42.43.45.47). Zij kunnen op de meest verschrikkelijke straffen rekenen. Nu spreekt Jezus de leerlingen heel direct aan: ‘Als je hand je ten val brengt…’ en ‘het is beter... dan in de hel geworpen te worden (9,42.43.45.47). Want het Gehenna, de hel, is verbonden met onblusbaar – destructief – vuur en wormen (9,43.48; Jes. 66,24). Daarom: doe alles wat in je vermogen ligt, om Jezus te volgen, wees de dienaar van allen, en ga het koninkrijk van God binnen.
Vuur vormt de verbinding met de beide slotverzen. Iedereen zal met vuur gezouten worden. Vuur en zout zijn zuiverende elementen die bij de brandoffers/rituelen horen. Vuur maakt de mens geestdriftig. Zout staat voor houdbaarheid en wordt bij het sluiten van een verbond gebruikt (Num. 18,19). Het ‘zout’ in de mens maakt hem zuiver, ruim, moedig. Het advies aan de leerlingen is dan ook: ‘Heb zout in jezelf en leef in vrede met elkaar’ (9,50) in plaats van de beschamende onderlinge ruzie (9,33).
Preekvoorbeeld
De eerste lezing en het evangelie van vandaag hebben een opvallende parallel: in allebei de verhalen zijn er mensen die op hun strepen blijven staan en een bepaald gezag voor zichzelf willen houden. In de eerste lezing is dat Jozua, die boos wordt als er twee mensen in het kamp zomaar op eigen houtje profeteren. Ze waren er niet eens bij toen God zelf aan zeventig oudsten, waaronder Jozua, zijn geest oplegde! In het evangelie wil Johannes enkele mensen verbieden om in Jezus’ naam boze geesten uit te drijven. Zij behoren immers niet officieel tot de groep van leerlingen! Zowel Jozua als Johannes worden gecorrigeerd, de ene door Mozes, de andere door Jezus.
Dat iemand op z’n strepen gaat staan en daarmee tegen een ander zegt dat die z’n mond moet houden en een stapje terug moet doen, dat zal ons bekend voorkomen. Het zal ieder van ons weleens overkomen zijn en we hebben het vast ook weleens zelf gedaan. Het gaat in de lezingen van vandaag dus over herkenbare zaken. De Bijbel is vaak reuze scherp in het aanwijzen van onze heimelijke gevoelens en gedragingen. Staan we, bij het horen van de verhalen, daarvoor open?
De Bijbel wijst ons regelmatig terecht en wil ons corrigeren, maar dat is naar mijn stellige overtuiging niet de eerste en belangrijkste bedoeling ervan. Dat is namelijk dat het Woord van God ons wil wijzen op de vrijheid die er voor ons in het verschiet ligt. Er is ruimte! God schenkt ons ruimte en wil ons bevrijden uit knellende beperkingen waaronder we moeten leven en die we ook onszelf en anderen opleggen.
In het verhaal in het boek Numeri, waarvan we in de eerste lezing maar een stukje gehoord hebben, had Mozes het zwaar en wist hij niet meer hoe hij het volk verder moest leiden. Als antwoord daarop gaf God hem zeventig helpers die allemaal van de geest van God vervuld werden. Dat was een grote opluchting voor de Mozes! En het bleek zelfs nog mooier: ook buiten die zeventig waren er in het kamp nog meer mensen die profeteerden. De twee die dat deden, worden zelfs bij name genoemd: Eldad en Medad. Of het nu officiële of minder officiële hulp is, het maakt God allemaal niet uit, Hij schenkt zijn geest gul aan iedereen die daarvoor openstaat. Mozes begrijpt dat, Jozua moet het nog leren om ruimer te zien, om niet bang te zijn dat zijn eigen autoriteit in de verdrukking komt. Maar hij leert het, dat weten we uit latere verhalen in de Bijbel.
In het evangelie gaat het om hetzelfde. Dankzij Jezus leert ook Johannes dat er zoveel meer vrijheid en ruimte is als we de gaven en bekwaamheden van anderen kunnen zien en op waarde schatten. In plaats van anderen als concurrenten te beschouwen kunnen we er zomaar een nieuw stel medestanders bij krijgen. Het verschil zit in hoe wij naar de ander kijken en hoe we los kunnen komen van onze eigen angst om terrein te verliezen.
Het evangelie van vandaag eindigt heel serieus van toon, en daaruit blijkt dat het hier niet om vrijblijvende aanbevelingen gaat. Als we anderen beknotten omdat we menen dat zij onze bevoegdheden aantasten, dan doen we niet alleen onszelf tekort, maar natuurlijk vooral ook die anderen. ‘Pas op wanneer je een van deze kleinen die geloven aanstoot geeft’, waarschuwt Jezus. Als iemand die in alle oprechtheid iets goeds wil doen daarvoor afgestraft wordt door wie in een hogere gezagspositie staat, die krijgt een lelijke dreun op zijn of haar hoofd. Daar wordt Jezus nogal kwaad over, en dat kunnen we horen in de krasse uitspraken die hij doet. Als je aanstoot geeft met je hand, je voet of je oog, dan kun je die ledematen of dat zintuig beter kwijtraken, want de schade die je dan de ander aandoet, maar ook de schade die je aan je eigen ziel oploopt, is veel groter dan die lichamelijke verminking.
In onze omgang met elkaar kunnen we veel goed doen, maar ook veel schade aanrichten. De ander tekort doen is ook altijd jezelf tekort doen. De ander ruimte gunnen betekent vaak ook dat je jezelf bevrijdt van onnodig opgelegde beperkingen. De Bijbel, het Woord van God, wil ons leren wat leven is in vrijheid en verantwoordelijkheid.
Dat we iedere dag meer van dat geluk mogen proeven.
inleiding dr. Yvonne van den Akker
preekvoorbeeld drs. Marc G.J. van der Post