- Versie
- Downloaden 27
- Bestandsgrootte 330.47 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 11 maart 2021
- Laatst geüpdatet 11 maart 2021
Homiletische hulplijnen 90
Clown
Op 21 november verschijnen drie kloeke banden verzameld werk van Willem Barnard | Guillaume van der Graf: In wind en vuur. Alle liederen (Skandalon). Met zijn kerkliederen zal hij van blijvende betekenis blijken te zijn, niet alleen in het Nederlands taalgebied – in alle Nederlandse en Vlaamse kerkelijke liedboeken is zijn poëzie te vinden – maar ook in vertaling, vooral in het Fries en in het Duits.
Ook andere teksten van zijn hand zijn monumentaal. Stille omgang. Notities in het dagelijks verkeer met de Schriften (1992) stond verleden jaar als vierde op het lijstje ‘Tien must reads voor theologen’ opgesteld door www.liberaalchristendom.nl.
In deze bijdrage herinner ik aan zijn domineespreek uit 1955, waarvan ik een aantal fragmenten uit het middendeel overschrijf.
Ik herinner me dat ik op school, het moet in de vierde klas geweest zijn en ik beminde de juffrouw op vroegrijpe gronden, een van de tegenslagen beleefde waaruit het leven van kinderen voor een belangrijk deel is opgebouwd. Een komisch en diepzinnig misverstand. Wij mochten moeilijke woorden noemen en zij schreef ze dan op het bord. Club, zei een van de jongens, tot mijn verbazing, want toen al had de clubgeest weinig vat op mij. Ik wist een veel mooier woord. Het was: clown. Maar zij verstond het niet en schreef, in regelmatig handschrift op het bord: k l a u w. Helaas, zij ging vrijuit, het klauw-begrip ligt veel meer voor de hand dan dat andere. Het is voor het eerst, dat ik dit voorval ergens memoreer en misschien doe ik dat omdat ik vermoed mede hierdoor tot de theologie te zijn gekomen. Alleen als wij hardnekkig blijven verlangen naar de juiste spelling van het woord clown kunnen wij preken over het menszijn in de wereld, het christen zijn in de samenleving, kunnen wij herder zijn in die tedere en geringe mate van mondigheid die aansluit bij wat de psalmen Davids zingen, namelijk uit de mond der onmondigen hebt gij uw sterkte gegrondvest…
Want gaat het ons niet zo, dat wij juist in de clown onszelf, ons eigen ambt en eer herkennen? Mag ik het dan omkeren en een van de grootste clowns in deze preek aan het woord laten? Hij spreekt Engels, hij is een jood, zijn naam – nee, laat hij eerst zelf spreken:
I believe that the most powerful, most dynamic, the most important person who has even lived has been terribly deformed by tradition. No one would prevent me from considering him as a splendid man, virile, full blooded, to whom one turns instinctively when one is in trouble. – Not at all a sad, pious and stiff person, but a lonely man who had been the most misunderstood of all time.
De man die dit zegt heet Charles Spencer Chaplin. Wij kennen hem allemaal, die tragi-komische figuur, in deze wereld maar niet van, met zijn stokje waar hij niet op steunen kan, met zijn schoenen waar hij niet op lopen kan, met zijn pak dat geen man, met zijn hoed die geen heer van hem maakt. Adam op asfalt, met zijn dromen over Het Meisje – dat is de menselijkheid, – en met zijn grote vijand, de Dikke Diender, – dat is de macht. Wij kennen hem allemaal, uit Modern Times of uit Gold Rush of uit The Kid, waar hij herderlijk waakt over een kind. Of misschien uit The Pelgrim. Ja, dat is hier precies ter zake. Want in die oude film speelt hij een ontsnapte gevangene die uit een willekeurige trein stapt op een willekeurig station. Wie schetst zijn schrik als daar een deputatie staat die op hem afkomt en niets minder dan een kerkenraad blijkt te zijn! Hij wordt voor de dominee aangezien. Wat doet men dan? Men draagt de opdracht. Chaplin herinnert zich één verhaal te rechter tijd en preekt over David en Goliat. Is hij zelf David, – teder, gering en ongepantserd? Maar nu een andere vraag: Zou hij niet Goliat willen zijn? Nee, – nog een vraag: zijn dominees geen pelgrims, – ergens uitgestapt op een perron in deze wereld, voor heilig aangezien, maar overigens niets dan ontsnapte gevangenen? Is elke prediker niet clownesk? Hulpeloos, maar onafhankelijk, machteloos maar van een zeldzame waardigheid, een dubbelfiguur: meelijwekkend en ontzagwekkend, als droevig zijnde, doch altijd blijde, als armen doch velen rijkmakend, als niet hebbende en alles bezittend… (2 Kor. 6,10).
In deze paulijnse onmogelijkheden moeten wij ons bewegen. Wij zijn onmogelijke mensen, wordt dan terecht gezegd. Wij moeten in de wereldse rangorde wel een clowneske indruk maken. En wij mogen daar niet aan ontkomen, met geestelijke heroïek of herderlijke serieusheid. Dan wordt de Heer Jezus lonely en misunderstood en stiff en pious. Wij moeten het verhaal vertellen van David en Goliat, maar dienen er davidisch bij te zijn, terwille van de Zoon Davids… een gedeukte royaliteit… een clowneske gestalte. En dan is David nog koning is zijn rijk, maar wij zijn slechts ministers, en worden steeds minder seigneuraal. Niet langer Tailleyrand*, maar de kleine man – van … Davids!** – dat is ons type.
* Charles-Maurice de Talleyrand-Périgord (1754-1838) was een Frans diplomaat en het schoolvoorbeeld van de opportunist die kleeft aan het pluche: hij bekleedde hoge posten onder de zeer uiteenlopende regimes van Lodewijk XVI, Napoleon I, Lodewijk XVIII, Karel X en Lodewijk Filips.
** Verwijzing naar ‘De kleine man’ (1929), geschreven door Jacques van Tol en op de plaat gezet door Louis Davids.
Willem Barnard, Lieve gemeente. Een jaargang schriftuitleg, Amsterdam 1961, 102-104
drs. Klaas Touwen