- Versie
- Downloaden 101
- Bestandsgrootte 170.33 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 11 maart 2021
- Laatst geüpdatet 11 maart 2021
20 juni 2021
Twaalfde zondag door het jaar
Lezingen: Job 38,1.8-11; Ps. 107; 2 Kor. 5,14-17; Mar. 4,35-41 (B-jaar)
Inleiding
‘Het Nieuwe Testament is het Oude Testament zo gelezen dat Jezus Messias ter sprake kan komen’ (Ben Hemelsoet). De evangelies laten dikwijls overduidelijk zien bij welke oudtestamentische passages de memoria Christi het best wilde gedijen. In het geval van Marcus 4,35-41 is dat Psalm 107. Die psalm is dus niet slechts een toepasselijk lied bij het evangelie, het is de bakermat van het evangelie.
De eerste lezing uit het boek van de man Job is wel om haar toepasselijkheid gekozen. De majesteit van de heer die uit de storm spreekt, wordt herkend in hem aan wie zelfs de wind en het meer gehoorzaam zijn.
De epistellezing staat niet in bedoeld verband met de andere lezingen. Zij maakt deel uit van een doorgaande lezing van de tweede brief van Paulus aan de Korintiërs, die begonnen is op de zevende zondag door het jaar en duurt tot en met de veertiende zondag (lectio currens).
Job 38,1.8-11
De eerste lezing bevat een paradox: ‘De heer antwoordde Job vanuit een storm’, maar zijn antwoord bestaat uit retorische vragen, die allemaal uit zijn op een ontkennend antwoord: nee, nergens, ik niet. Meteen al aan het begin wordt Job, die op deze vragen moet antwoorden, geïntroduceerd als de man ‘vol onverstand’. De heer antwoordt door vragen te stellen. Een onwetende sterveling moet die vragen beantwoorden: ‘weet jij…?’, ‘ken jij…?’, ‘kun jij?’
Uit het perikoopje dat voor deze zondag staat aangewezen, blijkt vertrouwdheid met de vernietigende kracht van de zee: overstromingen, springvloed, een tsunami, de watersnoodramp. Jan Wolkers richtte op Texel het kunstwerk op ‘Tot hiertoe en niet verder’ (= v. 11a), een glazen golf van ruim drie meter lang. Het symboliseert de golven die op de dijk slaan en in bredere zin de Nederlandse kustverdediging van Afsluitdijk en Deltawerken. De tekst spreekt van sluisdeuren avant la lettre: de zee wordt afgesloten met deuren en grendelbalken (vv. 8a.10a).
Maar ook: de zee wordt voorgesteld als een pasgeborene, uit de schoot der aarde ter wereld gekomen en in doeken en windsels gelegd (vv. 8b.9). Dat is hoe God zich tot de mythische chaosmachten verhoudt, als een vroedvrouw of kraamverzorgster. Deze krachten zijn – menselijkerwijs gesproken – ontembaar, maar hij geeft ze een speentje in de mond.
Let ook op vers 16: ‘Heb jij over de diepten van de oervloed gewandeld?’ Dat gaf aanleiding tot weer andere evangelieverhalen…
2 Korintiërs 5,14-17
Zie: P.J. Tomson, ‘2 Korintiërs. De heidenapostel in het nauw geraakt’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf, Vught 2014, 20162, 59-68
Marcus 4,35-41
Ook hier die hevige storm en beukende golven met als tegenbeeld Jezus in diepe slaap, ongestoord. Hij ligt niet zomaar te slapen, hij heeft het zich gemakkelijk gemaakt ‘op een kussen’, hij ligt comfortabel te rusten. Op de achtergrond speelt ook het Jonaverhaal mee: ‘Jona was in het ruim van het schip afgedaald, was daar gaan liggen en in een diepe slaap gevallen’ (Jona 1,5)
De leerlingen maken hem wakker en klagen: ‘Meester, trekt gij er u niets van aan dat wij vergaan?’ (vgl. Jona 1,6: ‘Wat lig jij hier te slapen! Sta op, roep je God aan! Misschien dat hij zich om ons bekommert, zodat we niet vergaan’).
Op het niveau van de beeldtaal van golven, tegenwind, storm, laat die klacht zich verstaan. In het Nieuwe Testament staan de golven symbool voor de geloofstwijfel: ‘Wie twijfelt is als een golf in zee, die door de wind heen en weer wordt bewogen’ (Jak. 1,6). De wind verbeeldt de dwaalleer: ‘Dan zijn we geen onmondige kinderen meer die stuurloos ronddobberen en met elke wind meewaaien (Ef. 4,14).
Op het vlak van de beeldtaal speelt nog iets anders, namelijk dat de slaap niet alleen een beeld is van de messiaanse vrede, maar ook van de grafrust. Dat scheepje oogt als een drijvende doodskist. Het schept water, zoals die nauwelijks zeewaardige vaartuigjes waarmee bootvluchtelingen de overtocht maken. Jezus moet nodig uit de doodsslaap worden gewekt, uit de doden opgewekt.
Slapen terwijl zijn volk in nood is, is een belangrijk thema in de heilige Schrift. Het is de ervaring van Gods afwezigheid. Die ervaring wordt bezworen met de zegen: ‘Hij zal niet sluimeren, je wachter. Nee, hij sluimert niet, hij slaapt niet, de wachter van Israël’ (Ps. 121,3b.4), maar in noodkreten klinkt het: ‘Word wakker, Heer, waarom slaapt u? Ontwaak!’ (Ps. 44,24).
Eenmaal opgewekt is Christus de soevereine God die de wind bestraft en de zee sust, de Pantokrator. Psalm 107,23-30 loopt gelijk op met het evangelie: ‘Hij bracht de storm tot zwijgen, de golven gingen liggen’ (v. 29). Maar terwijl in de psalm het scheepvolk wordt toegedicht: ‘Het verheugde hen dat de zee tot rust kwam’ (v. 30), komt weliswaar ook in het evangelie het meer (thalassa) ‘helemaal tot rust’, maar worden de leerlingen bevangen door de grote schrik van het mysterium tremendum ac fascinans. In eerbied en ontzag klinkt hun hulde: ‘Wie is hij toch, dat zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?’ (v. 41).
Preekvoorbeeld
Vandaag mogen wij delen in de intimiteit van Jezus en zijn leerlingen. Niemand anders is er bij hen, daar in de boot op het meer. Alleen wij, die mogen meekijken en meeluisteren.
Jezus neemt zijn leerlingen wel vaker apart. Vooral als hij hun iets belangrijks wil leren over het Koninkrijk dat hij aankondigt; over waar het daar vooral op aan komt; over wat zij, straks immers verkondigers van dat Koninkrijk, zeker moeten weten. Jezus leert hun dat niet alleen met woorden, hij laat het hun ook zien. Hij laat hen ook leren van hoe hijzelf dat Koninkrijk beleeft.
Vandaag krijgen de leerlingen ook privéles. Zij raken samen in groot gevaar. Over een storm op het meer van Galilea moeten wij niet te licht denken. Het kan daar geweldig spoken en die vissersbootjes zijn maar klein, niet wat je noemt stormbestendig. In hun vissersbootje zijn ze in die vliegende storm regelrecht in doodsgevaar. Geen wonder dat zij Jezus wakker maken.
Zodra Jezus gewekt is, doet hij twee dingen. Hij brengt de storm tot bedaren en hij stelt zijn leerlingen een vraag. Dat doet een goede leraar. Die komt niet met het antwoord, maar stelt de goede vragen.
Kijken we eens goed naar die twee dingen die Jezus doet.
Eerst bedaart hij de storm. Hij richt zich dwingend tot de wind en geeft bevel aan het water. Doet dat niet denken aan hoe God in het Scheppingsverhaal met de elementen omgaat? Eén woord van God is genoeg om het licht te maken in de diepe duisternis en het land te scheiden van de zee, zodat er een einde komt aan de woeste leegte van het begin. Het is alsof opnieuw gebeurt wat God tegen Job zegt in de Eerste Lezing: ‘Ik stel paal en perk aan de zee. Ik heb gezegd: tot hier, en niet verder.’
God zegt dit tegen Job om hem ervan te doordringen dat hij zich niet teveel tegenover God moet inbeelden. Hij is tenslotte maar een mens; een niets tegenover de elementen die niet aan mensen maar alleen aan God gehoorzamen.
Als de leerlingen en wij Jezus vandaag zien doen wat lijkt op de scheppingskracht van God, is dat niet om te leren dat Jezus over bovenmenselijke, wat heet, goddelijke krachten beschikt, als was hij een soort god, met krachten die gewone stervelingen niet hebben. Neen, vandaag wordt Jezus ons getoond als iemand die deelt in de macht van Gods liefde en trouw, waarmee God voor de mensen ruimte heeft gemaakt om te leven. Meer toch dan machtswoorden zijn Gods woorden tegen de elementen van het begin liefdeswoorden, woorden van trouw. God gebruikt zijn macht over de elementen ten bate van ons mensen; om veiligheid en rust, orde en ruimte te scheppen, waarin mensen kunnen leven. Deze trouw wordt vandaag opnieuw in Jezus zichtbaar. Jezus deelt daarin en hij schept opnieuw veiligheid, zoals God paal en perk stelde aan de woedende wateren van de oerzee.
Jezus doet dit om zijn leerlingen en ons te bevestigen in het vertrouwen op de liefde van God, waarin er veiligheid voor ons is om te leven. Hij doet dat op deze manier, omdat het leven in het Koninkrijk dat hij verkondigt, precies gekenmerkt wordt door dit geloof in Gods trouw. Het is een leven in de veiligheid van het geloof dat God ruimte voor ons heeft gemaakt en dat die ruimte door God ook wordt beschermd en bewaakt.
Dit is geen nieuw geloof. Het is het geloof van Israël. Jezus leert eigenlijk niks nieuws. Hij leert wat zijn leerlingen hadden kunnen weten en waaruit zij hadden kunnen leven.
Daar gaat de vraag van Jezus ook over: ‘Waarom zijn jullie bang? Hoe is het mogelijk dat jullie nog geen geloof bezitten?’ Met deze vraag doet Jezus een appel op hun radicale Godsvertrouwen. Hij wijst hun erop dat zij daartoe het vermogen hebben. Alleen, zij gebruiken het niet; het is blijkbaar niet volgroeid en heeft geen kracht. Zij zijn bang. Zo bang, dat zij Jezus’ vraag niet eens bij zichzelf toelaten en meteen een andere vraag stellen, van zichzelf weg: Wie is hij toch? Zij staan niet stil bij zichzelf: Waarom zijn wij bang? Waarom vertrouwen wij niet op God?
Vandaag, in onze intimiteit met Jezus hier, wordt deze vraag ook aan ons gesteld: ‘Waarom zijn wij bang? Waarom vertrouwen wij niet?’
Er is veel dat ons vertrouwen in een God die veiligheid schept en paal en perk stelt aan de bedreigingen van ons leven op de proef stelt. Wij weten maar al te goed van levensbedreigende ziekten die ons overvallen en geliefden uit het leven wegslepen, wij weten ook weer wat een pandemie is en hoe die ons ontregelen kan en slaan en het mooiste en het lelijkste in ons kan wakker roepen. Angst ligt dikwijls meer voor de hand dan vertrouwen. Heeft Jezus aan wie wind en zee gehoorzamen niet een beetje makkelijk praten?
Nou weet die Jezus aan wie zee en wind gehoorzamen, ook wat angst is. Hij krijgt er mee te maken. Met doodsangst zelfs. Die overviel hem in de Hof van Olijven en tijdens de eenzaamheid van Goede Vrijdag. Juist dit, dat Jezus én de elementen kan bedwingen én haast kan sterven van angst, maakt duidelijk dat het geloof waarop hij vandaag doelt, geen wondermiddel is om alles wat ons bedreigt te keren, tegen te houden. Zo gebruikt hij zijn geloof zelf ook niet, zelfs niet als het aan einde van zijn leven een en al doodsdreiging is.
Het is voor hem dan wel een bron van moed, om niet voor het gevaar weg te lopen. En op deze manier is er het geloof in Gods beveiligende en beschermende trouw ook voor ons: als een bron van moed om niet weg te lopen voor de gevaren van het leven, maar overeind te blijven. En op deze manier wordt dit geloof ook een bron van veiligheid voor elkaar. Wanneer wij overeind durven blijven en niet weglopen van gevaren en moeilijkheden, kunnen wij omhoogtrekken wie in de gevaren dreigen ten onder te gaan. Soms is het daarvoor al genoeg om, in de kracht van ons geloof aan Gods trouw, niet van elkaar weg te lopen, wanneer het leven ons slaat, maar het juist dan met elkaar te delen. Door, bijvoorbeeld, niet alleen vol medelijden te spreken over wie door het leven worden geslagen, vaak bang dat het ook onszelf zal treffen, maar de moed te vatten om daadwerkelijk op het lijden af te gaan. Door een terminale zieke dat laatste bezoek niet te onthouden; door ons echt te laten raken door de ellende die wij haast dagelijks te zien krijgen via de media, en dan ook iets te doen. Op die manier leven wij dan met elkaar het geloof dat geen bedreiging de liefde en de trouw van God ongedaan kan maken.
Dit zijn kenmerken van leven van het koninkrijk. Mensen van het koninkrijk leven niet enkel voor hun eigen veiligheid. Mensen van het Koninkrijk vinden in hun geloof in Gods trouw en bescherming de vrijheid om te zoeken hoe zij voor elkaar het leven veilig kunnen maken en voor elkaar de ruimte kunnen beschermen die God voor iedere mens maakt.
Jezus doet vandaag een beroep op u en op mij om zo een mens te zijn en niet bang te zijn, maar te geloven, te vertrouwen.
inleiding drs. Klaas Touwen
preekvoorbeeld dr. Jan van den Eijnden OFM