- Versie
- Downloaden 26
- Bestandsgrootte 406.91 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 2 februari 2021
- Laatst geüpdatet 2 februari 2021
3 april 2021
Paaswake
Lezingen: Gen. 1,1(26-31a)-2,2; Ps. 104 (Ps. 33) – Gen. 22,1-(-2.9a.10-13.15-)-18; Ps 16 – Ex. 14,15-15,1; Ex. 15,1-6.17-18 – Jes. 54,5-14; Ps. 30 – Jes. 55,1-11; Jes. 12,2-6 – Bar. 3,9-15.32-4,4; Ps. 19 – Ez. 36,16-17a.18-28; Ps. 42-43 (Ps. 51) – Rom. 6,3-11; Ps. 118; Mar. 16,1-8 (B-jaar)
Inleiding
Op weg naar het nieuwe leven. Met deze leuze zou men de drie lezingen uit de liturgie van de Paaswake die hier besproken worden kunnen karakteriseren. Het oudtestamentische scheppingsgedicht stelt de schepping voor als een ideale wereld, waarin lijden en dood geen plaats (meer) hebben. In de lezing uit het boek Exodus zijn het de Israëlieten die dankzij God de Egyptische slavernij kunnen ontvluchten, en zo het nieuwe leven tegemoet gaan in het hen door God beloofde land. In de evangelieperikoop vernemen drie vrouwen dat Jezus tot nieuw leven is gewekt.
Genesis 1,3 – ‘En Hij zag dat het heel goed was’ (Gen. 1,31)
Veelal leest men het bijbelse scheppingsgedicht in Genesis 1–2 als een verhaal over het verleden, als zou men er het relaas in aantreffen over de oorsprong van de kosmos. Dit was evenwel niet de belangrijkste reden waarom de auteurs deze tekst neerpenden. In de eerste twee hoofdstukken van de Bijbel wilden ze vooral in poëtische woorden een utopische wereld evoceren. Geen wereld zoals die is, maar een wereld zoals die zou moeten zijn.
Immers, de wereld die er is, is er een van chaos. Voor de auteurs die in de zesde eeuw voor Christus het scheppingsgedicht componeerden en voor hun oorspronkelijke lezers, was deze chaos doorleefde realiteit: ze moesten als ballingen leven te midden van de Babyloniërs, ver weg van het beloofde land, ver weg van het verwoeste Jeruzalem waar ze niet langer jhwh konden eren in zijn tempel die met de grond was gelijkgemaakt. Hun leven stond op zijn kop, en het leek alsof God hen in de steek had gelaten.
De auteurs en de oorspronkelijke lezers van het scheppingsgedicht snakten dan ook naar een nieuwe wereld, een wereld van rust waarin alles op uitmuntende wijze zou zijn geordend. Dit nieuwe leven wil de auteur van het scheppingsgedicht in poëtische woorden en met mythische taal bezingen. In deze bijbelse tekst staat ‘schepping’ dan ook gelijk aan ‘ordenen’. De kosmos, die ‘woest en leeg’ is en die wordt overheerst door duisternis en een oerorkaan (Gen. 1,2), wordt gaandeweg over zes dagen door God getransformeerd tot een wereld waarin alles in de plooi valt: de angstaanjagende duisternis maakt plaats voor licht (dag 1); de kolkende wateren van de oeroceaan worden opgedeeld tot wateren boven en wateren onder het uitspansel – een typische relict van het oud oosterse wereldbeeld (dag 2); de wateren op aarde worden gegroepeerd tot afgebakende zeeën, waardoor ook het droge land zijn eigen plaats krijgt toegemeten, en het droge land wordt versierd met vele soorten grassen en bomen (dag 3); aan het hemelgewelf komen lichten om de dag van de nacht te scheiden (dag 4); de zee en de lucht worden getooid met vissen en vogels (dag 5); uiteindelijk komen uit het land levende wezens – tamme en wilde dieren – voort, en tot slot schept God de mens (dag 6).
Aan het einde van de zesde dag is de initiële chaos omgevormd tot een wereld waarin rust en harmonie het voor het zeggen hebben. Alles heeft zijn plaats gekregen in de schepping, en steeds ziet God ‘dat het goed is’. De wereld is perfect geordend, ‘voltooid’ (Gen. 2,2). Van verschillen tussen rassen of godsdiensten is geen sprake – God schiep de mens immers tout court. Man en vrouw zijn gelijkwaardig. Voor lijden en dood is er geen plaats: niet alleen de mens, maar ook de dieren zijn vegetariërs in deze ideale wereld, waarin bloedvergieten uit den boze is.
Het hoeft geen betoog dat deze ideale wereld niet conform de werkelijkheid is. In het echte leven is niet alles ‘in orde’, en pijn, lijden en dood hebben er een niet onbelangrijke plaats. Niettemin wilden de auteurs aan hun lezers duidelijk maken dat God eigenlijk een ideaal geordende wereld wil: geen onderdrukking onder een vreemd volk, geen ongelijkheid tussen mensen. Met dit scheppingsgedicht wilden de auteurs hun hoop uitspreken dat God de wanorde van de Ballingschap zou laten plaats ruimen voor orde binnen het Beloofde land. Aldus getuigt het eerste hoofdstuk in het eerste boek van de Bijbel van de hoop op een nieuwe wereld. Van diezelfde hoop getuigt ook de stem die de ‘ziener van Patmos’ in het laatste boek van de Bijbel, het boek Apokalyps, hoort: ‘Zie, ik maak alles nieuw! (Apok. 21,5).
Exodus 15,1 – ‘Ik wil zingen voor JHWH’
Ook het verhaal over de doortocht door de zee getuigt van deze hoop op nieuw leven. Na jarenlange slavernij in Egypte is Israëls roep om hulp tot God doorgedrongen. God heeft hun Mozes gezonden, onder wiens leiding de Israëlieten uit Egypte zullen wegtrekken om uiteindelijk – maar dit zal nog vele jaren duren – in het door God beloofde land een nieuw leven te beginnen. Na Egypte met allerlei onheil te hebben getroffen – de zogenaamde tien plagen – is het zover: God zal de Israëlieten door de zee leiden, weg uit het slavenhuis Egypte. In relatief sobere bewoordingen vertelt de auteur hoe de wolkkolom met de engel van God zich opstelt tussen de Israëlieten en de hen achtervolgende Egyptenaren, hoe Mozes – steeds in opdracht van jhwh – de hand uitstrekt, waardoor God de wateren van de zee scheidt – een thema dat duidelijk herinnert aan het scheiden van de wateren in het scheppingsgedicht (Gen. 1,7). Uiteindelijk bereiken de Israëlieten over de droge bodem van de zee de overkant. Daarmee ligt de weg naar het nieuwe leven open. Aan het einde van deze episode kunnen de Israëlieten dan ook niet anders dan ter ere van God een loflied aanheffen (Ex. 15,1).
Hoe mooi en hoopvol deze tekst ook moge wezen, hij laat de lezer ook met een wrang gevoel achter. De Israëlieten mogen dan wel aan hun nieuw leven kunnen beginnen, voor de Egyptenaren loopt het verhaal slecht af: wanneer voor de Israëlieten de zee de poort is naar het nieuwe leven, dan is ze voor de Egyptenaren hun graf. En hun dood is niet te wijten aan een of ander een ongeluk. Neen, het is God zelf die het water laat terugstromen, waardoor de Egyptenaren verdrinken. Erger nog, God had met voorbedachten rade gehandeld. Hij heeft hen doelbewust de dood ingedreven. Hij zelf had immers de Egyptenaren halsstarrig gemaakt (Ex. 14,17), zodat ze de Israëlieten zouden achtervolgen. Voor de hedendaagse lezer is het resultaat dan ook ambigu: dankzij jhwh is Israël dan wel gered; de Egyptenaren – toch ook mensen met eigen hoop en drang naar leven – blijven allen dood achter. Als dusdanig confronteert deze perikoop ons met een van de vele gewelddadige teksten uit het Oude Testament, die we alleen kunnen begrijpen door ons in de plaats te stellen van de verknechte Israëlieten, die alle hoop hebben gesteld op God als redder. Alleen het innemen van het perspectief van de onderdrukte Israëlieten maakt het leed dat de Egyptenaren treft – het zijn tenslotte Israëls vijanden die hen het licht in de ogen niet gunnen – verstaanbaar.
Marcus 16,1-8 –‘Hij is tot leven gewekt’
Ten slotte staat ook in de evangelieperikoop het nieuwe leven centraal. Nadat Jezus is gekruisigd, gestorven en begraven lijkt alle hoop die de leerlingen op hem hadden gesteld te zijn vervlogen. Alleen Maria van Magdala, Maria, de moeder van Jakobus, en Salome zijn nog overgebleven, samen met Jozef van Arimatea die het had aangedurfd om Pilatus te vragen Jezus’ dode lichaam vrij te geven om het te begraven. Het zijn diezelfde vrouwen – Jozef is er niet meer bij – die op de eerste dag van de week naar Jezus’ graf terugkeren om het dode lichaam te zalven. Wanneer ze bij het graf komen, stellen ze vast dat de steen is weggerold. Jezus’ lichaam was immers in een in de rotsen uitgehouwen graf neergelegd, en zo’n graf werd veelal met een ronde wegrollende steen afgesloten. Wanneer de vrouwen het graf binnengaan vinden ze er niet Jezus, maar een in het wit geklede jongeman (er zij opgemerkt dat er geen sprake is van een ‘engel’, zoals in Matteüs 28,5), die hen als het ware een kernachtige geloofsbelijdenis voorhoudt: ‘Jezus is gekruisigd en tot leven gewekt.’ Deze mededeling brengt de vrouwen van slag. En zo eindigt ook het oorspronkelijke Marcusevangelie: ‘Ze vluchtten naar buiten, van het graf weg, bevend van angst en buiten zichzelf. Ze zeiden niemand iets, want ze waren bang’ (Mar. 16,8). Over dat nieuwe leven van Jezus – en met hem van allen die in hem geloven – laat het oorspronkelijke einde de lezer in het ongewisse. Pas in de latere toevoeging vanaf vers 9 wil een auteur dit nieuwe leven concreet invullen: hoe Jezus verscheen aan de elf en hen de opdracht gaf met de boodschap van het goede nieuws van dit door God geschonken nieuwe leven de wijde wereld in te trekken.
Literatuur
H. Ausloos, ‘Laat de zondaars van de aarde verdwijnen, laat geen boosdoener nog langer bestaan’ (Psalm 104,35). Scheppingsvoorstellingen in het Oude Testament’, in H. Ausloos & I. Bossuyt (eds.), In den beginne ...
De ‘schepping’ in beeld, woord en klank, Leuven – Den Haag: Acco, 2011, pp. 13-74
H. Ausloos, Geweld – God – Bijbel, Averbode, Uitgeverij Averbode, 2019
Preekvoorbeeld
In het duister van deze avond komen we bij elkaar. Het donker als symbool van een wereld waarin goed en slecht naast elkaar bestaan. Waarin goed en slecht zo met elkaar verstrengeld zijn dat we ze soms niet kunnen onderscheiden. In dat duister is een licht ontstoken. Een klein vlammetje, maar vanuit dat kleine vlammetje werden de kaarsen aangestoken en werd de hele kerk verlicht als teken van het nieuwe licht.
Met Pasen vieren we de verrijzenis van Jezus. Maar het is meer dan dat. Pasen is ook het feest dat Jezus zelf al vierde: het feest van de bevrijding uit de slavernij van Egypte. Het volk was slaaf in Egypte. Ze werden gezien als minderwaardige mensen. Minder waard dan de gewone Egyptenaar. Goed voor het vuile werk. Mensen met wie je geen rekening hoefde te houden. Met geweld werden ze onderdrukt. En daarom gingen ze op de vlucht: een troepje haveloze zwervers trekt weg uit de onderdrukking Ze trekken weg uit alles wat hen gevangen houdt. Niet langer zijn ze slaaf, het bezit van een ander. Ze zijn vrije mensen. Vrije mensen, die zelf verantwoordelijk zijn voor hun doen en laten. Ze kiezen hun eigen weg. En op die weg kijken ze vooruit. Ze hebben een beeld van de toekomst. Ze beginnen aan een nieuw leven. Het is niet voor niets dat wij dit verhaal over een groepje zwervers in de Paasnacht lezen. Als paus Franciscus het over de kerk heeft als een veldhospitaal, dan komt dat beeld van berooide mensen ook naar boven.
Toch is de kerk zoals we die kennen niet zomaar een groep zwervers. Zoals we hier bij elkaar zijn horen we meestal niet tot de onderlaag van de samenleving. We zijn nette mensen met nette manieren. We zijn oppassende burgers en daar is niets verkeerds aan. Eerlijkheid, oprechtheid, beleefdheid zijn goede eigenschappen. Maar als gelovige mensen kunnen we ook meer van onszelf vragen. Pasen is het feest van de nieuwe mens en de nieuwe wereld. Het is het feest waarin we geen genoegen hoeven te nemen met ‘we doen het zo, omdat het altijd zo gegaan is’. Pasen vraagt om vernieuwing. Pasen is het feest van het nieuwe leven.
Het water van de doop is het teken van dat nieuwe leven. Wanneer het Joodse volk door de Rode Zee trekt, dan komen ze aan de overkant eruit als nieuwe mensen. Niet langer slaaf maar vrije mensen. Vandaag zegenen we het doopwater en dat water verwijst niet alleen naar Jezus’ doop in de Jordaan, maar verwijst ook naar de doortocht door de Rode Zee. Ook wij moeten steeds weer opnieuw ons bevrijden van alles wat ons beklemt. Steeds opnieuw moeten wij op zoek gaan naar wie wij werkelijk zijn. Geen mensen die alleen aan zichzelf denken, maar mensen die er voor anderen willen zijn. Mens ben je samen met je broeders en zusters.
We delen vanavond het brood omdat wij mensen naar Gods hart zijn wanneer we het brood delen met hen die geen brood hebben. Brood is pas echt brood als het gebroken wordt voor elkaar. Zoals Jezus gebroken is voor het heil van ons mensen. Bij de joodse paasmaaltijd zeggen alle aanwezigen een tekst uit de joodse overlevering: ‘Dit is het brood der ellende, dat onze ouders in Egypte gegeten hebben, Ieder die geen paasmaaltijd heeft, kan met ons Pasen vieren. Dit jaar nog als slaven, volgend jaar als vrije mensen, Dit jaar nog hier, volgend jaar in Jeruzalem.’
Het brood van de eucharistie staat als teken voor de zorg die wij moeten hebben voor ieder voor wie het brood onbereikbaar is. Jezus van Nazaret was een gelovige jood. Hij hield zich aan de joodse wet, zozeer zelfs dat hij heeft gezegd: ‘eer hemel en aarde vergaan, zal er niet één punt of komma van de wet afgaan.’ Jezus hield zich aan die wet, niet omdat dat moest of uit angst. Hij geloofde dat Gods wet mensen vrij maakt. Zijn God is de God van Israël. De God die slaven bevrijdt uit Egypte, de God die zich bekommert om wat zwak is en weerloos. Wanneer Jezus iets van ons mensen vraagt, dan is het om de zwakke te beschermen tegen wie sterk is.
Elke wet kan misbruikt worden om belangen veilig te stellen. Als we de bedoeling niet meer achter een wet zien, dan wordt het een knellend keurslijf. Dat was in Jezus’ tijd niet anders dan in onze tijd. Jezus zocht naar het hart van de wet. De zorg voor de arme en de weerloze. Daarom werd hij ter dood gebracht. En het lijkt of de kwade machten toch weer gewonnen hebben, maar het verhaal gaat door. De dood heeft niet het laatste woord. Hij leeft nog steeds en hij werkt in alle mensen die oog hebben voor hun naaste. Jezus Messias leeft, misschien soms verborgen, maar hij leeft op al die momenten dat mensen het beste uit zichzelf naar boven halen en zorg hebben voor elkaar.
inleiding prof. dr. Hans Ausloos
preekvoorbeeld Frans Broekhoff