- Versie
- Downloaden 122
- Bestandsgrootte 158.17 KB
- Aantal bestanden 1
- Datum plaatsing 5 december 2020
- Laatst geüpdatet 18 januari 2021
28 februari 2021
Tweede zondag van de Veertigdagentijd
Lezingen: Gen. 22,1-2.9a.10-13.15-18; Ps. 116; Rom. 8,31b-34; Mar. 9,2-10 (B-jaar)
Inleiding
Genesis 22,1-2.9a.10-13.15-18
Genesis 22,1-18 is een fascinerend hoofdstuk. Abraham is uit Ur der Chaldeeën naar Kanaän getrokken, waar hij zich, na een uitwijking naar Egypte, definitief vestigt (Gen. 12–13). De hoofdstukken 14–21 beschrijven allerlei ervaringen van Abraham in het land vol van beloften. Deze ervaringen draaien rond de drie beloften van land, zoon en zegen, die in zekere zin vervuld worden in deze hoofdstukken. Maar in 22,1-18 vraagt God Abraham zijn zoon te offeren en daarmee de realisatie van de drie beloften op te geven, want zonder zoon is een continuering van land en zegen onmogelijk.
In het complexe verhaal van 22,1-18 spelen twee semantische lijnen een cruciale rol. De eerste semantische lijn gaat over het afstaan van de zoon. In vers 2 krijgt Abraham daartoe de opdracht van God om, bij wijze van test, zoals vers 1 vermeldt, Isaak op te dragen als offer. Abraham gaat meteen aan de slag. Hij staat vroeg op en zadelt zijn ezel. Je ezel zadelen is eigenlijk de laatste handeling die je doet vóór vertrek, maar Abraham doet het als eerste. Hij neemt Isaak mee de berg op, bouwt een altaar, bindt Isaak als offer en legt hem op het altaar.
In deze semantische lijn horen we vervolgens in vers 12 de engel des Heren tegen Abraham zeggen: ‘Ja, nu weet Ik, dat je Godvrezend bent en je Mij je zoon, je enige, niet hebt onthouden’. Abraham is blijkbaar geslaagd voor de test. In vers 16, wanneer de engel des Heren voor de tweede maal spreekt, wordt dit nog eens bevestigd: ‘omdat jij dit voor Mij gedaan hebt en Mij je zoon, je enige, niet hebt onthouden, ja daarom zal ik je zeker zegenen’. Als in vers 19 het verhaal wordt afgesloten, keert Abraham terug van de berg naar zijn knechten – alleen, want Isaak, de zoon van de belofte, is immers op de berg afgestaan aan de Heer.
Deze semantische lijn is uitdrukking van Abrahams geloofshouding. God heeft hem de beloften toegezegd, maar dat betekent niet dat hij eigenaar is van de realisatie ervan, dat Abraham zelf die realisatie zou kunnen claimen. Je bezit Gods beloften niet, ze worden je van Godswege toevertrouwd.
Maar er is nog een tweede semantische lijn: er vindt wel een offer plaats, maar het is niet Isaak die geofferd wordt, maar een offerdier, een ram. Zodra vastgesteld wordt dat Abraham geslaagd is voor de test (v. 12), gaan zijn ogen open en ziet hij de ram als offerdier (v. 13). Het is de reden van de naamgeving van de berg door Abraham met ‘De Heer ziet’ en van het theologische spreekwoord ‘Op de berg van de Heer wordt er gezien tot aan de dag van vandaag’ (v. 14). God vraagt geen mensenoffer, daarom wordt in het feit dat Abraham afziet van de realisatie van de beloften de cultus onthuld.
Deelde Abraham al in deze onthulling van de cultus? Het verhaal doet inderdaad zo vermoeden. Wanneer God zijn opdracht geeft aan Abraham in vers 2, zegt hij dat Isaak geofferd moet worden op een van de bergen die Ik je zal zeggen. Abraham weet precies naar welke berg hij moet gaan, maar de tekst zwijgt over het contact waarin God dat tegen Abraham gezegd moet hebben. Telkens laat Abraham weten dat het goed zal aflopen, zowel in vers 5 tegen de knechten als in vers 8 tegen Isaak.
Sterker, de tekst sluit zelfs niet uit dat Isaak zelf al van de goede afloop weet. We horen niet de minste tegenstribbeling. Wanneer Isaak zijn vader vraagt (v. 7), noemt hij wel het vuur dat zijn vader draagt, en het hout, dat hij zelf draagt, maar niet het offermes dat Abraham volgens vers 6 ook bij zich heeft. Het mes, toch wezenlijk voor een slachtoffer, speelt geen rol in Isaaks perspectief.
De onthulling die plaatsgrijpt op de berg, valt aldus niet zomaar uit de hemel, maar is onderdeel van een goddelijke communicatie waarvan de tekstlezer in flarden deelgenoot gemaakt wordt. Opdat zijn ogen ook opengaan en hij eveneens zal zeggen: Op de berg van de Heer wordt er gezien.
Romeinen 8,31b-34
Zie: Sylvester Lamberigts, ‘Romeinen. Christus, onze gerechtigheid’ in: Henk Janssen & Klaas Touwen (red.), Paulus zelf. De zeven echte brieven, Vught 2014, 20162, 75-86
Marcus 9,2-10
Op de tweede zondag van de Veertigdagentijd staat altijd het evangelieverhaal over de verheerlijking van Jezus op een hoge berg centraal. In jaar B wordt dit verhaal gecombineerd met de hoge berg in de Abrahamverhalen waarop de weggave, het offer van Isaak plaatsvindt. Ook de tweede lezing, Romeinen 8,31b-34, spreekt over de weggave van Jezus, de Zoon van God, en kan aldus gelezen worden in samenhang met beide andere lezingen.
De hoge berg is anoniem in het evangelieverhaal. Bovenop een berg vindt een theofanie plaats: Jezus verandert van gedaante en zelfs zijn gewaad begint van helderheid te stralen. Daarop komt een wolk die de berg overschaduwt. Uit de wolk klinkt de goddelijke stem die Jezus als Gods Zoon proclameert. Deze anonieme berg in het evangelie heeft de trekken van de berg Gods in het woestijnverhaal van de doortocht op weg naar het land van beloften. Mozes gaat de berg op. Een paar gezellen mogen mee, de anderen wachten halverwege en aan de voet van de berg. Boven op de berg vindt een theofanie plaats, waarbij een wolk de berg overschaduwt. En zoals vanaf die woestijnberg de Tora geproclameerd wordt en men daarnaar moet luisteren, wordt in het evangelieverhaal opgeroepen naar Jezus te luisteren. Het is deze openbaringsberg, waarnaar eveneens de profeet Elia trekt in 1 Koningen 19,1-21. De veertig dagen en nachten en het verblijf in de spelonk zijn toespelingen op de Mozesverhalen (respectievelijk op Ex. 24,18; 34,28 en op 33,22).
Maar de woestijnberg is niet de enige berg in het grote bijbelse verhaal. De tweede berg is de tempelberg, ook wel Moria genoemd (zie 2 Kron. 3,1) naar het Abrahamverhaal. Geografisch een bescheiden berg, maar wel het eindpunt/hoogtepunt van de uittocht, doortocht en intocht. Het hele bijbelse reisverhaal speelt zich eigenlijk af tussen deze twee bergen. Mozes blijft niet in de Sinai. Evenmin blijft Elia bij de Horeb. Van de openbaringsberg moet de reis ondernomen worden die zal leiden naar de berg in het land van beloften.
Jezus begint in hoofdstuk 9 van het Marcusevangelie aan zijn reisverhaal. Ook hij trekt van berg naar berg, van de berg van de gedaanteverandering naar de tempelberg in Jeruzalem, vanwaar hij verbannen wordt naar de kruisberg Golgota, maar die desalniettemin eindigt voorbij aan de dood in de heerlijkheid van de opstanding.
Preekvoorbeeld
Als kind vond ik dit verhaal van Abraham en Isaak spannend. Ik was blij dat het allemaal goed afliep. Dat het verhaal ook een gruwelijke kant had, deed me niet zo veel. Immers ook sprookjes waren niet altijd zachtzinnig, denk maar aan de stiefzussen van Assepoester die met afgehakte tenen en een afgesneden hiel rondliepen. Later kreeg ik problemen met het verhaal van Abraham. Hoe kon God hem vragen zijn zoon te slachtofferen? Was God vergeten wat hij tegen Noach gezegd had: ‘Het bloed van degene die het bloed van een mens vergiet, zal door mensen worden vergoten, want de mens is gemaakt naar het beeld van God’ (Gen. 9,6)? Goed, aan het begin zegt de verteller wel dat God Abraham alleen maar op de proef stelde, maar toch is er de suggestie dat je God kunt dienen door een mens te doden.
Ik ging wat anders tegen het verhaal aankijken na een gesprek met een terminaal zieke man van een jaar of zestig. Hij zei tegen me: ‘Toen mijn vrouw van me wegging, was mijn leven afgekapt. Een groot stuk verleden was weg. En nu, tien jaar later, net nu ik mijn zaken weer wat op orde heb, valt ook mijn toekomst weg.’ Abraham moet zoiets hebben meegemaakt. Hij moest eerst zijn verleden vaarwel zeggen, ‘zijn land, zijn stam, en ouderlijk huis’. Dat was voor hem een offer, maar er stond iets tegenover. God had hem beloofd: ‘Ik zal een groot volk van je maken.’ Maar nu moet Abraham ook zijn toekomst uit handen geven, Isaak, zijn zoon, de enige, die hij liefheeft.
Misschien moet ik het verhaal van achter naar voren lezen. Dan hoor ik dat Abrahams ware toekomst ligt in het luisteren naar het woord van God: ‘Omdat je naar Mij hebt geluisterd, komt door jouw nakomelingen zegen over alle volken van de aarde.’ Luisteren naar God betekent in het Hebreeuws meer dan een welwillend oor. Luisteren heeft met je hart te maken en met je handen. Luisteren naar God is jezelf toevertrouwen aan God. Abraham erkent dat God en niemand anders gaat over leven en dood, over wat was, wat is en wat zijn zal. Daarom slaagt hij voor de grote test.
Abraham is niet voor niets de vader van alle gelovigen. Het proces van onteigening, waar hij doorheen moest, hoort bij ieders geloof. Je gezondheid is van jou en toch kun je je gezondheid niet naar eigen hand zetten. ‘Mijn leven is van mij!’, zingt keizerin Elisabeth in haar musical, terwijl ze weet dat het niet zo is. Je kinderen zijn van jou en toch moet je ze uit handen geven, zoals Kahlil Gibran zegt: ‘Je kinderen zijn je kinderen niet…Zij komen door je, maar ze zijn niet van jou.’ Abbé Pierre die uit ervaring wist wat geven en loslaten inhoudt, noteerde in 1966 in zijn dagboek: ‘Je geeft niet wat je bezit. Je bezit wat je geeft, wat je los kunt laten. Anders word je bezeten door wat je bezit.’
Toen Jezus zijn eerste leerlingen riep, gaven ze hun vissersboten en familie op. Maar er stond iets tegenover. Ze zouden een vooraanstaande plaats krijgen in het koninkrijk van de Messias. Dus toen Jezus over het lijden en sterven van de Messias begon, stonden ze perplex. Nu waren ze niet alleen hun verleden, maar ook hun toekomst kwijt. Hoe kan een Messias zijn leven uit handen geven? Maar Jezus gaat de berg op, net als Abraham, en neemt Petrus, Johannes en Jacobus mee. Daar verandert hij voor hun ogen van gedaante en zijn kleren worden schitterend wit, zo wit als het wit van Pasen. De Messias laat zijn leven los en krijgt het van God terug, herboren. Vanuit de wolk, die Gods aanwezigheid tegelijk onthult en verhult, horen de leerlingen een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon; luister naar Hem.’ Ook nu weer ‘luisteren’, met het hart en metterdaad: ‘Wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest, zal het vinden.’
De verhalen van Abraham en Jezus laten zien wat geloven ten diepste is. Gelovigen hebben vaak een optimistische levensvisie. En dat pleit voor het geloof. Toch is geloof niet hetzelfde als optimisme. Een optimist zegt: ‘Na regen komt zonneschijn’, maar niet iedere ziekte eindigt met zonneschijn, tenzij iemand gelooft. Een website van het Universitair Medisch Centrum Groningen zegt wat je van een medisch centrum verwacht: ‘Er gaat niets boven gezondheid!’ Ook wie ver onder Groningen woont, zal het er mee eens zijn. En toch, lang geleden, zong een dichter in Israël: ‘Meer waard dan het leven – en dus ook meer waard dan gezondheid – is mij uw liefde.’ Wie gelooft weet dat hem alles onteigend kan worden behalve de liefde van de ene. En hij vertrouwt zich aan die liefde toe, waarin alles wordt herboren en alles zijn ultieme zin krijgt.
Aan het begin van de Veertigdagentijd luisteren we naar verhalen over beproevingen. Beproevingen zijn er niet om weggeredeneerd en gladgestreken te worden. Ze helpen me te groeien in het geloof. Het zijn hindernissen waar ik doorheen moet, bergen waar ik tegen opzie, maar niet omheen kan, wil ik een glimp opvangen van wie God is en wie ik ben.
inleiding prof. dr. Archibald van Wieringen
preekvoorbeeld dr. Jan Hulshof sm